nr. 100
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2006
Hierbij bied ik u ter kennisname het rapport aan van de Raad voor Dierenaangelegenheden
(RDA). Het betreft hier een advies over de mogelijkheid tot versoepeling van
het verbod op het gebruik van dierlijke eiwitten in diervoeder.1
Ik ben ten aanzien van versoepelingen van maatregelen die genomen zijn
in het kader van het terugdringen van BSE zeer terughoudend. Deze terughoudende
opstelling weerhoudt mij er echter niet van om te onderzoeken wat op termijn
de mogelijkheden zijn voor wijzigingen van de maatregelen. Het rapport van
de RDA, maar ook het LNV Consumentenplatform van november 2005 zijn voorbeelden
van deze onderzoekingen. Dergelijk onderzoek is van belang voor het bepalen
van het standpunt van Nederland tijdens de discussie binnen de Europese Unie
(EU) over het herzien van de maatregelen.
De RDA spreekt zich positief uit over de herintroductie van dierlijke
eiwitten in voeders voor varkens en pluimvee. Bij deze aanbeveling tot herintroductie
worden wel voorwaarden gesteld. Zo mogen bijvoorbeeld de dierlijke eiwitten
alleen afkomstig zijn van voor humane consumptie goedgekeurde dieren en dient
het anti-kannibalismeverbod van kracht te blijven.
De RDA is van mening dat de kanalisatie, documenten- en veterinaire controle
in de keten momenteel van een dusdanig niveau is dat het niet noodzakelijk
is te wachten met herintroductie totdat discriminerende testen van diermeel
op de markt verschijnen. De verwachting is dat een betrouwbare soortspecifieke
testmethode op de aanwezigheid van dierlijk eiwit in het eindproduct binnenkort
beschikbaar komt. Ook omwille van het milieu en ter voorkoming van kapitaalvernietiging
zou een herintroductie nagestreefd dienen te worden.
Dit standpunt van de RDA komt grotendeels overeen met het standpunt dat
het bedrijfsleven inneemt.
De RDA geeft aan dat eventuele wijzigingsmaatregelen in Europees verband
genomen moeten worden. Daarom grijp ik dit advies van de RDA aan om u te informeren
over de ontwikkelingen die momenteel op EU-niveau plaatsvinden. Ik beperk
mij hierbij tot het terrein van het gebruik van dierlijke eiwitten in diervoeders.
In Europees verband heeft een discussie plaatsgevonden over de herziening
van de Verordening (EG) nr. 999/20011 (TSE-Verordening).
Zoals het er nu naar uitziet, zal er binnen afzienbare termijn een wijzigingsvoorstel
aangenomen worden waarover de Raad, het Europees Parlement en de commissie
een akkoord hebben bereikt. Parallel aan deze discussie heeft het directoraat-generaal
gezondheid en consumentenbescherming (DG SANCO) een prioriteitendocument opgesteld.
Dit document is een vervolg op het TSE-Stappenplan van juli 2005. Er wordt
voorgesteld om de discussie te starten over het:
1. Instellen van een tolerantieniveau voor dierlijke eiwitten in diervoer
afkomstig van bijvoorbeeld muizen en vogels tijdens de oogst/bewaring of versleping
van viseiwitten, uit voeders waar deze eiwitten zijn toegestaan (periode:
tweede helft 2006).
2. Gebruik van vismeel in voer voor jonge herkauwers (periode: 2007).
3. Opheffen van de 0-tolerantie voor dierlijke eiwitten in diervoer algemeen
(periode: 2007).
4. Opheffen van het verbod op het voederen van dierlijke eiwitten aan
niet-herkauwers, waarbij het anti-kannibalismeverbod wordt gehandhaafd (periode:
2008).
Bij punt 1 valt op te merken dat, indien een partij diervoeder(grondstoffen)
positief bevonden wordt op de aanwezigheid van dierlijke eiwitten, de partij
een uitgebreide risicoanalyse moet ondergaan. Indien deze risicoanalyse positief
uitvalt, kan de partij vrijgegeven worden voor vervoedering. Vanuit het proportionaliteisbeginsel
kan ik deze ontwikkeling steunen.
Het gebruik van dierlijke eiwitten in voer voor herkauwers is verboden.
Een uitzondering op deze regel vormt de toevoeging van viseiwit aan het voer
voor jonge herkauwers, zie punt 2. De motivatie hierbij is dat jonge herkauwers
vanuit fysiologisch oogpunt dierlijke eiwitten nodig hebben. Ik aanvaard deze
ontwikkeling.
Ten aanzien van de punten drie en vier van het prioriteitendocument blijkt
uit het RDA-rapport dat een discussie over deze onderwerpen mogelijk is. Deze
discussie dient echter op Europees niveau te worden gevoerd. Uiteraard zal
ik u informeren over het verloop van de discussie en het Nederlandse standpunt.
Ten behoeve van dat standpunt zal ik overigens – conform mijn toezegging
daaromtrent d.d. 5 oktober 2006 tijdens het Algemeen Overleg over het
destructiebeleid – nog consumentenorganisaties, grootwinkelbedrijven
en de verwerkende industrie consulteren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman