24 651
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de integratie van de kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken (tweede fase herziening rechterlijke organisatie)

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 september 1998

Naar aanleiding van het Algemeen Overleg op 2 september jl. met de Vaste Commissie van Justitie over onder andere de brief van de toenmalige minister van Justitie van 23 februari 1998 inzake het kabinetsstandpunt met betrekking tot het rapport «Rechtspraak bij de tijd» van de Adviescommissie Toerusting en organisatie van de zittende magistratuur (kamerstukken II, 25 600 VI, nr. 45) berichten wij u het volgende.

Tijdens dit overleg is van verschillende zijden aandacht gevraagd voor de verdere gang van zaken rond het bij de Kamer aanhangige voorstel van wet tweede fase herziening rechterlijke organisatie (kamerstukken II, 24 651) en meer in het bijzonder die onderdelen van het wetsvoorstel die ertoe strekken het burgerlijk procesrecht te moderniseren en toegankelijk te maken. Er is daarbij gestreefd naar vereenvoudiging van het procesrecht, naar deformalisering en een snellere en efficiëntere rechtsgang in civiele zaken. Blijkens het verslag bij het wetsvoorstel werden deze onderdelen van het wetsvoorstel positief ontvangen. De adhesie voor deze wijzigingen werd ook tijdens het bovenbedoelde Algemeen Overleg van verschillende zijden herhaald.

Wij hebben ons naar aanleiding van hetgeen tijdens het Algemeen Overleg door verschillende woordvoerders – waarbij met name het lid Van Oven moet worden genoemd – op dit punt naar voren is gebracht, beraden over hetgeen de verdere procedure met betrekking tot het aanhangige wetsvoorstel zou moeten zijn.

Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het gewenst is het wetsvoorstel geheel in te trekken. De redenen hiervoor zijn de volgende. Zoals de tweede ondergetekende in zijn brief van 26 augustus 1998 reeds aangaf, is in het regeerakkoord inmiddels voorzien in concrete voorstellen tot modernisering van de rechtspraak.

Een daarvan betreft de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten bij de rechtbanken. Daartoe zal een nieuw wetsvoorstel worden opgesteld, waarbij acht zal worden geslagen op de overige voorstellen in het regeerakkoord op het punt van de modernisering van de rechterlijke organisatie. Wij noemen alleen maar de invoering van een systeem van integraal management bij de gerechten, alsmede de introduktie van een bestuur bij elk der gerechten.

Dit in aanmerking genomen menen wij dat voortzetting van het aanhangige wetsvoorstel niet langer reëel is.

Het gedeelte van het wetsvoorstel, dat betrekking heeft op de modernisering van het burgerlijk procesrecht, dient niet te verdwijnen, gegeven de brede steun, waarop dit onderdeel, ook blijkens hetgeen tijdens het Algemeen Overleg nog eens door verschillend woordvoerders werd beklemtoond, kan bogen.

De intrekking van het wetsvoorstel maakt het mogelijk om dit onderdeel, rekening houdend met hetgeen daarover in het verslag van de Vaste Commissie voor Justitie (kamerstukken II, 1996–1997, 24 651, nr. 6) naar voren is gebracht, alsmede met voorstellen die geplaatst kunnen worden in de sleutel van de stroomlijning en het toegankelijker maken van het burgerlijk procesrecht, op te nemen in een nieuw wetsvoorstel. Deze opzet biedt het voordeel dat snel tot indiening van zo'n wetsvoorstel kan woren overgegaan, omdat in wetsvoorstel 24 651 reeds belangrijk voorwerk is geschied. Deze opzet verdient daarom de voorkeur boven een in technisch én materieel opzicht ingrijpende nota van wijziging bij het wetsvoorstel. Zo'n nota van wijziging zou op die grond dan ook om advies aan de Raad van State moeten worden voorgelegd.

Een en ander betekent allerminst dat met dit wetsvoorstel de ontwikkeling naar een gestroomlijnd procesrecht in het kader van de vergroting van de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de burger zou worden stopgezet.

Tijdens het Algemeen Overleg duidde de tweede ondergetekende het motto voor de komende modernisering van de rechterlijke organisatie aan als «Betere rechtspraak voor de burger». In zijn bovenbedoelde brief noemde hij als trefwoorden voor de vernieuwde rechtspleging: toegankelijk, laagdrempelig, kostenefficiënt en terugdringing van lange doorlooptijden. Het is duidelijk dat een herziening van het (burgerlijk) procesrecht in dat licht zal moeten worden beschouwd. Inherent aan rechtspraak op maat is een daarop toegesneden (burgerlijk) procesrecht. Het in te dienen wetsvoorstel is daartoe een belangrijke eerste stap.

Samenvattend kunnen wij u mededelen dat wij op korte termijn aan de ministerraad zullen vragen aan Hare Majesteit de Koningin machtiging te verzoeken het aanhangige wetsvoorstel 24 651 in te trekken. Tevens zullen wij bevorderen dat het hierboven bedoelde nieuwe wetsvoorstel tot herziening van het burgerlijk procesrecht op korte termijn aan de ministerraad wordt aangeboden ter voorlegging om advies aan de Raad van State.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Naar boven