24 649
Herziening van het afstemmingsrecht alsmede van de regeling van adoptie

A
VOORSTEL VAN WET EN MEMORIE VAN TOELICHTING, ZOALS VOOR ADVIES NAAR DE RAAD VAN STATE GEZONDEN EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Voorstel van wet

Artikel 200, vijfde lid, luidde:

5. Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning wordt door de vader of de moeder bij de rechtbank ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind of, indien de vader niet bekend was met het feit van de geboorte van het kind, binnen een jaar nadat dit te zijner kennis is gekomen.

Artikel 207, tweede lid, onder c, luidde:

c. de verwekker een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt.

Artikel 406b, eerste lid, luidde:

1. De erfgenamen van de in artikel 394 bedoelde verwekker of van de man die in artikel 394 daarmee gelijk is gesteld, kunnen na zijn overlijden verplicht worden tot betaling van een som ineens ter zake van levensonderhoud van het kind dat de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet heeft bereikt.

Aan artikel II, eerste lid, is de volgende zin toegevoegd:

Het vervallen van artikel 405, tweede lid, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, heeft evenwel onmiddellijke werking.

Memorie van toelichting

Aan het slot van onderdeel f van punt 2 is toegevoegd:

In verband met kunstmatige bevruchtingsechnieken wordt de mogelijkheid van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap uitgebreid tot het geval dat de man als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad.

Aan punt 10 is aan het slot van de tweede alinea toegevoegd:

Het gegeven dat de vrouw op deze wijze een kind wilde krijgen, de zwangerschap en de geboorte vormen daartoe voldoende grondslag.

In het onderdeel van punt 10 dat ingaat op de term «vader» luidde de tweede zin van de tweede alinea:

In het veel voorkomende geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding blijkt heel vaak de ex-echtgenoot niet de vader van het binnen 306 dagen na ontbinding van het huwelijk geboren kind te zijn.

In de zesde zin van de tweede alinea van het onderdeel van punt 10 dat ingaat op de term «vader» stond in plaats van «biologische vader of verwekker»: vader.

De tweede zin alsmede de laatste zin van de eennalaatste alinea van bedoeld onderdeel luidden:

Dat geldt niet alleen in het geval dat de verwekker zelf niet wil erkennen, maar ook in het geval dat de verwekker wel zou willen erkennen, maar daartoe niet meer in de gelegenheid is geweest door zijn overlijden.

Het feit dat tegen de verwekker wel een verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage kan worden gedaan (artikel 394), heft dit gebrek niet op.

Aan de eerste alinea van punt 12 zijn de volgende zinnen toegevoegd:

Onder het ontbreken van toestemming dient ook te worden begrepen het geval dat de moeder geen toestemming meer kan geven, omdat zij overleden is. Hiermee wordt afgeweken van het huidige recht. Uit het huidige artikel 224, onder d, vloeit immers voort dat toestemming van de moeder slechts bij haar leven vereist is. Dat deze beperking onwenselijke consequenties kan hebben, blijkt uit HR 8 december 1995, RvdW 261.

Aan het slot van punt 12 is de volgende alinea toegevoegd:

Het vereiste in artikel 204, derde lid, dat de man die tegen de wil van de moeder of van het kind wil erkennen de verwekker moet zijn van het kind sluit aan bij de hierboven onder punt 7c genoemde jurisprudentie. Het gaat mij te ver om ook voor het geval dat de man niet de verwekker is van het kind artikel 204, derde en vierde lid, toepassing te doen vinden. Wel zullen moeder en kind ook in deze gevallen geen misbruik van hun bevoegdheid toestemming te weigeren mogen maken. Indien de weigering toestemming tot de erkenning te verlenen geen ander doel dient dan de potentiële erkenner te schaden, zal de rechter aan deze weigering voorbij kunnen gaan. Het ligt overigens niet zonder meer voor de hand dat de hierboven onder punt 7c genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad inzake misbruik van bevoegdheid bij weigering van de toestemming tot erkenning in deze gevallen overeenkomstig kan worden toegepast. Die jurisprudentie ziet immers steeds op gevallen waarin de man de verwekker is van het kind.

Na de eerste alinea van punt 15 is de volgende nieuwe alinea ingevoegd:

In het huidige recht geldt als voorwaarde voor ontvankelijkheid van het verzoek tot adoptie dat de verzoekers gehuwd zijn. Artikel 227 spreekt immers van een echtpaar. In het geldende artikel 228, onder g, is vervolgens bepaald dat voor toewijzing van het verzoek geldt dat het echtpaar voor de dag van het adoptieverzoek ten minste 5 jaar gehuwd moet zijn. In het wetsvoorstel (artikel 227, tweede lid) zijn de beide voorwaarden gecombineerd en geldt als ontvankelijkheidseis dat betrokkenen drie jaar moeten hebben samengeleefd. Een en ander leidt niet tot verschillen in gevolgen.

In de negende alinea van punt 17 luidden de derde en vierde zin:

Deze termijn begint te lopen vanaf het moment van de geboorte van het kind, tenzij de vader daarmee niet op de hoogte was. Dan begint de termijn te lopen op het moment van bekendheid van de vader met het feit van de geboorte.

In de derde alinea van punt 18 luidde de vierde zin:

Dit verschil hangt samen met het gegeven dat de gerechtelijke vaststelling steeds de verwekker van het kind betreft en de erkenning alleen het vermoeden inhoudt dat de erkenner de verwekker is van het kind.

In de zevende alinea van punt 20 luidde de vierde zin:

Tenzij de aangesproken man zijn verwekkerschap niet betwist, zal de gerechtelijke vaststelling alleen kunnen geschieden, indien duidelijk wordt dat de man de verwekker van het kind is geweest.

Na de zevende alinea van punt 20 is een nieuwe alinea opgenomen die luidt:

De voorwaarde dat een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden ten aanzien van een minderjarige man die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is om de volgende redenen opgenomen. Een minderjarige die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt kan niet erkennen (artikel 204, eerste lid, onder b). Indien deze minderjarige de verwekker is van het kind of als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, zou bij gebreke van artikel 207, tweede lid, onder c, wel zijn vaderschap gerechtelijk vastgesteld kunnen worden en daarmee het verbod van artikel 204, eerste lid, onder b, omzeild kunnen worden.

De laatste zin van de eennalaatste alinea van punt 20 luidde:

Er is daarom geen goede reden niet uit te gaan van terugwerkende kracht, wat er zij van de betekenis die in dit verband aan artikel 8, al of niet in verbinding met artikel 14 EVRM moet worden toegekend.

Aan het slot van de tweede alinea van punt 25 is de volgende passage toegevoegd:

De partner van de moeder die niet een man maar een vrouw is, kan evenals de mannelijke partner van de moeder hebben ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, maar zij kan daarmee nog niet worden gelijkgesteld met de verwekker. En om de verwekker of de met de verwekker gelijk te stellen persoon gaat het in deze bepaling. Daarenboven zijn de onderhoudsrechten en -plichten in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gebaseerd op bloedverwantschap of wat bloedverwantschap zou kunnen zijn. Deze bestaat niet, indien het gaat om de vrouwelijke partner van de moeder. Overigens zal deze partner wel een onderhoudsplicht hebben, indien en zodra zij ingevolge het wetsvoorstel inzake de medevoogdij en gezamenlijke voogdij de medevoogdij (die zal worden omgedoopt tot gezamenlijk gezag) met de moeder uitoefent.

Aan de zesde alinea van punt 25 is toegevoegd:

Opmerking verdient wel dat de kring van personen tegen wie het op artikel 394 gegronde verzoek kan worden gedaan, is verruimd.

De eennalaatste zin van de eennalaatste alinea van punt 25 luidde:

Ten opzichte van het huidige artikel 406, vijfde lid, is verduidelijkt dat de som ineens betrekking heeft op het levensonderhoud van het kind tot het een en twintigste jaar.

Aan de eerste alinea van de toelichting op artikel II is toegevoegd:

Ter voorkoming van misverstand is uitdrukkelijk bepaald dat de onmiddellijke werking zich ook uitstrekt tot de schrapping van de verjaringstermijn van 5 jaar van de vaderschapsactie.

Naar boven