24 649
Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 oktober 1996

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A. Onderdeel A van artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 199 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt voor de puntkomma de zinsnede ingevoegd: , tenzij onderdeel b geldt.

2. In onderdeel b wordt voor de puntkomma de zinsnede ingevoegd: , zelfs indien de moeder was hertrouwd.

b. In het zesde lid van artikel 200 komt de tweede volzin te luiden:

Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.

c. Het eerste lid van artikel 203 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b, onderscheidenlijk c worden verletterd tot a onderscheidenlijk b.

d. Artikel 204 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt, onder wijziging van de punt aan het slot van onderdeel d in een puntkomma, een onderdeel e toegevoegd, dat luidt:

e. door een op het tijdstip van de erkenning gehuwd man, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.

2. Een vijfde lid wordt toegevoegd, dat luidt:

5. Een man die wegens geestelijke stoornis onder curatele staat, mag slechts erkennen nadat daartoe toestemming is verkregen van de kantonrechter.

e. Artikel 205 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b van het eerste lid vervalt de zinsnede: of na zijn dood, door een of meer van zijn erfgenamen,.

2. Aan het eerste lid wordt een nieuw onderdeel c toegevoegd, dat luidt:

c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.

3. In het derde lid wordt na de woorden «door de erkenner» ingevoegd: of door de moeder. De tweede zin van dit lid vervalt.

4. De tweede volzin van het vierde lid komt te luiden:

Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.

5. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Voor het geval de erkenner of de moeder overlijdt voor de afloop van de in het derde lid gestelde termijn, is artikel 201, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Voor het geval het kind overlijdt voor de afloop van de in het vierde lid gestelde termijn, is artikel 201, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

f. Artikel 207 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid vervalt. Het cijfer 5 voor het vijfde lid wordt vernummerd tot 4.

2. In het tot vierde lid vernummerde vijfde lid komt de eerste volzin te luiden: De vaststelling van het vaderschap, mits de beschikking daartoe in kracht van gewijsde is gegaan, werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind.

B. Onderdeel C van artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel 7 wordt een nieuw onderdeel 7a ingevoegd, dat luidt:

7a. Artikel 34 vervalt.

b. Na onderdeel 9 worden drie nieuwe onderdelen 9a, 9b en 9c ingevoegd, die luiden:

9a. In artikel 53, eerste lid, worden de woorden «een der in de artikelen 31–34» vervangen door: een der in de artikelen 31 tot en met 33.

9b. In artikel 57 worden de woorden «een der in de artikelen 31–34» vervangen door: een der in de artikelen 31 tot en met 33.

9c. Artikel 72 komt te luiden:

Artikel 72

Een huwelijk kan niet nietig worden verklaard uit hoofde dat op het tijdstip van de huwelijksvoltrekking een der echtgenoten onder curatele stond, en het huwelijk klaarblijkelijk het ongeluk van de andere echtgenoot zou veroorzaken.

C. Na artikel I wordt een nieuw artikel IA ingevoegd, dat luidt:

ARTIKEL IA

Indien het voorstel van wet (nr. 22 408) houdende wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek tot wet wordt verheven, wordt artikel 5 als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt de volgende volzin toegevoegd: Indien een kind door adoptie alleen in familierechtelijke betrekking tot de vader staat, heeft het zijn geslachtsnaam.

2. De laatste twee volzinnen van het tweede lid worden vervangen door de volgende twee volzinnen: Indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.

3. In het zesde lid wordt na «in geval van adoptie» ingevoegd: of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.

D. Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid komt te luiden:

3. Een kind aan wie tijdens de meerderjarigheid bekend is geworden en op het moment van inwerkingtreding van deze wet bekend is dat de man die op het tijdstip van zijn geboorte de echtgenoot van zijn moeder was, vermoedelijk niet zijn biologische vader is, kan gedurende een termijn van drie jaren te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een verzoek tot ontkenning van het vaderschap doen overeenkomstig de bepalingen van deze wet.

b. Na het derde lid worden drie nieuwe leden ingevoegd die luiden:

4. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lopende termijn voor de ontkenning van het vaderschap door de vader of door een afstammeling als bedoeld in artikel 201, eerste lid, van deze wet wordt verlengd tot een jaar.

5. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lopende termijn voor de vernietiging van de erkenning door de vader of door een afstammeling van de vader als bedoeld in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 201, eerste lid, van deze wet wordt verlengd tot een jaar.

6. Indien de geboorte van een kind voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet heeft plaatsgevonden en tijdens het huwelijk van zijn vader en moeder of binnen 306 dagen nadien, kan de moeder of haar afstammelingen als bedoeld in artikel 201, eerste lid, van deze wet gedurende een jaar vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een verzoek tot ontkenning van het vaderschap doen overeenkomstig artikel 200 van deze wet. De moeder kan dit verzoek slechts doen, indien het kind op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt.

c. Het cijfer 4 voorafgaande aan het vierde lid wordt vernummerd tot 7.

Toelichting

De wijzigingen onder A, B en C, met uitzondering van de wijzigingen onder b en onder e, punt 4, van onderdeel A en met uitzondering van het eerste lid van het nieuwe artikel IA, van deze nota van wijziging zijn toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag. Hieronder wordt aangegeven waar de voorgestelde wijzigingen zijn toegelicht. De wijziging onder a van onderdeel A en de toevoeging van de onderdelen 7a, 9a, 9b en 9c (onderdeel B) (wijziging van artikel 34 Boek 1 BW) betreffen het zogenoemde treurjaar van de weduwe en zijn toegelicht in het hoofdstuk over de begrippen vader, moeder, ouder en verwekker.

De wijzigingen onder b en onder e, punt 4, van onderdeel A beogen duidelijker dan thans het geval is tot uitdrukking te brengen dat het kind ook gedurende de minderjarigheid een verzoek tot ontkenning van het vaderschap of tot vernietiging van de erkenning kan indienen. Tijdens de minderjarigheid wordt het kind ingevolge het voorgestelde artikel 212 steeds vertegenwoordigd door een bijzonder curator.

De wijziging onder c van onderdeel A betreft de schrapping van de mogelijkheid om in de akte van geboorte een erkenning op te nemen. Dit sluit aan bij de nieuwe regelgeving voor de burgerlijke stand. De toelichting op deze wijziging is opgenomen bij de antwoorden op de vragen over de artikelen 203, 204, 205 en 206.

De eerste wijziging van artikel 204 (onder d van onderdeel A) betreft de erkenning door een gehuwd man. Deze wijziging is toegelicht in het hoofdstuk over de erkenning door een gehuwd man.

De tweede wijziging van artikel 204 (toevoeging van een vijfde lid) is toegelicht in het hoofdstuk over de begrippen vader, moeder, ouder en verwekker.

De wijzigingen van artikel 205 (onder e van onderdeel A) onder 1 en 5 aan de ene kant en die onder 2 en 3 aan de andere kant horen bij elkaar. Die onder 1 en 5 betreffen een gelijktrekking van de kring van personen die na overlijden een verzoek tot ontkenning van het vaderschap onderscheidenlijk vernietiging van de erkenning kunnen doen. Dit is bij de beantwoording van de vragen over de artikelen 200, 201 en 202 toegelicht.

De wijzigingen onder 2 en 3 betreffen de mogelijkheid voor de moeder om vernietiging van de erkenning te verzoeken, indien zij onder invloed van bedreiging, bedrog of door misbruik van omstandigheden of dwaling toestemming tot de erkenning door de biologische vader heeft gegeven. Dit is toegelicht in het hoofdstuk over de erkenning en de vereiste toestemmingen daartoe.

Het vervallen van het vierde lid van artikel 207 (onder f1 van onderdeel A) impliceert dat de beperkingen in tijd voor het kind om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap te verzoeken niet meer gelden. Dit is toegelicht in de beantwoording van vragen over de artikelen 207 en 208. Daar is ook de wijziging van het tot vierde lid vernummerde vijfde lid van artikel 207 toegelicht.

De wijziging van artikel 5 van Boek 1 B.W. (artikel IA), zoals dat zal luiden, indien het wetsvoorstel met betrekking tot het naamrecht door de Staten-Generaal zal zijn aanvaard, is toegelicht aan het slot van het hoofdstuk over erkenning en de vereiste toestemmingen daartoe. Ik merk hierbij op dat de voorgestelde wijziging alleen effect zal hebben, indien het wetsvoorstel met betrekking tot het naamrecht tot wet wordt verheven. Zolang er geen naamskeuze in het naamrecht is, geldt het uitgangspunt dat het kind na de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap de naam van de moeder houdt. De toevoeging van een volzin aan het eerste lid van artikel 5 van Boek 1 B.W. houdt verband met het feit dat door de invoering van de eenpersoonsadoptie een kind vanaf het moment van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking ook alleen een vader kan hebben. Voor dat geval is bepaald dat het kind dan zijn geslachtsnaam heeft.

De toevoeging en wijzigingen van artikel II betreffen het overgangsrecht. Het oorspronkelijk voorgestelde derde lid van artikel II is vervallen, omdat er geen beperkingen in tijd meer zijn voor het kind om het vaderschap gerechtelijk te doen vaststellen. In plaats daarvan is een overgangsregeling opgenomen voor de ontkenning van het vaderschap door het kind, zoals die ook is voorgesteld voor de vernietiging van de erkenning door het kind. De toegevoegde leden 4 en 5 betreffen verlengingen van de op een moment van inwerkingtreding van de wet voor de man lopende termijn voor de ontkenning van het vaderschap of de vernietiging van de erkenning. Deze termijnen zijn naar huidig recht gesteld op zes maanden nadat de geboorte van het kind aan de man ter kennis is gekomen. Het komt mij redelijk voor dat een lopende termijn op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet niet afloopt na zes maanden, maar na een jaar. Dat is de termijn die – overigens uitgaande van een ander aanvangstijdstip – volgens de nieuwe wet geldt.

Het zesde lid ziet op de situatie dat na de inwerkingtreding van deze wet een moeder het vaderschap van haar (gewezen) echtgenoot wil ontkennen en zij dit voor de inwerkingtreding van de wet in verband met de eisen die de huidige wet stelt niet heeft kunnen doen, bij voorbeeld omdat het een tijdens huwelijk geboren kind betrof of omdat het kind weliswaar binnen 306 dagen na ontbinding van het huwelijk was geboren, maar de moeder en erkenner niet met elkaar in het huwelijk wensten te treden dan wel het kind niet zou worden erkend. De moeder krijgt voor deze gevallen een termijn van een jaar vanaf het moment van inwerkingtreding van deze wet om het vaderschap te ontkennen, mits het kind op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt. Deze leeftijdsgrens is opgenomen omdat dergelijke verzoeken vanaf die leeftijd meer op de weg van het kind zelf dan op de weg van de moeder liggen. Tevens wordt voorkomen dat bij voorbeeld het vaderschap van meerderjarige kinderen alsnog door de moeder ontkend kan worden.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven