24 646
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (modernisering universitaire bestuursorganisatie)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

VOORSTEL VAN WET

Artikel I onderdelen D tot en met O

– De onderdelen D tot en met F ontbraken

– Onderdeel I ontbrak

– In onderdeel J zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

Het tweede en derde lid van artikel 7.61 luidden:

2. Het beroep kan, wat betreft de openbare instellingen in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld ter zake dat een beslissing in strijd is met de wet.

3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt, wat betreft de openbare instellingen in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, vier weken.

De toevoeging in artikel 7.61, vierde lid, luidde: wat betreft de openbare instellingen in afwijking van afdeling 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het vijfde lid van artikel 7.61 luidde:

5. Het college van beroep beslist binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift, wat betreft de openbare instellingen in afwijking van artikel 7:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De tweede volzin van het zesde lid van artikel 7.61 luidde:

Het college is niet bevoegd in de plaats van het geheel of gedeeltelijk vernietigde besluit een nieuw besluit te nemen, wat betreft de openbare instellingen in afwijking van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht.

De wijziging van het achtste lid luidde: Het achtste vervalt.

– Onderdeel K ontbrak.

– Onderdeel M luidde:

Artikel 7.65, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede volzin wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.

2. In de derde volzin wordt «De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter» vervangen door: De leden en de plaatsvervangende leden.

3. De vijfde volzin komt te luiden:

De derde volzin is van toepassing.

– In onderdeel N zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

Het eerste lid ontbrak.

Het tweede lid luidde:

2. In het eerste lid worden na onderdeel b twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

c. besluiten van het instellingsbestuur, genomen op grond van artikel 7.57a, en

d. besluiten van een college van beroep voor de examens als bedoeld in artikel 7.60, genomen in administratief beroep.

– In onderdeel O luidde het tweede lid:

2. In het tweede lid wordt «tweede tot en met vierde en zesde tot en met negende lid» vervangen door: tweede, derde, vijfde en zesde lid.

Artikel I onderdeel P

– In artikel 9.2, eerste lid, luidde de aanhef : Het college van bestuur is belast met het bestuur van de zaken van de universiteit.

– In artikel 9.3 luidden het derde tot en met achtste lid:

3. De voorzitter van het college van bestuur wordt uit de leden door de raad van toezicht benoemd. Het college wijst uit zijn midden een vice-voorzitter aan die bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter deze vervangt.

4. De rector magnificus van de universiteit is lid van het college van bestuur.

De benoeming van de rector magnificus geschiedt uit een door de decanen van de faculteiten gezamenlijk opgemaakte voordracht van ten minste twee hoogleraren. Van die voordracht wordt niet afgeweken dan nadat de raad van toezicht met de gezamenlijke decanen overleg heeft gepleegd.

5. Een lid van het college van bestuur kan om gewichtige redenen tussentijds worden geschorst of ontslagen.

6. Een lid van het college van bestuur kan niet tevens lid zijn van de raad van toezicht of de raad van toezicht van een andere universiteit.

7. Indien een universiteit niet meer dan een faculteit omvat, wordt de in het vierde lid bedoelde voordracht gedaan door de hoogleraren, bedoeld in artikel 9.10, derde lid. De tweede volzin van het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de rechtspositie van de voorzitter en de andere leden van het college van bestuur.

– In artikel 9.6 luidde het tweede lid:

2. Het college van bestuur verstrekt de raad van toezicht tijdig, gevraagd en ongevraagd, inlichtingen betreffende zijn besluiten en handelingen.

– In artikel 9.7 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

Het kopje boven het artikel luidde: Samenstelling raad van toezicht: rechtspositie leden.

In het eerste lid ontbrak «ten hoogste».

Het derde lid luidde: Een lid kan tussentijds worden ontslagen.

Het vijfde lid luidde:

5. De leden van het college van bestuur wonen de vergaderingen van de raad van toezicht bij, tenzij de raad van toezicht besluit dat met gesloten deuren zal worden vergaderd.

De leden van het college van bestuur hebben een adviserende stem.

– In artikel 9.8 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

In het eerste lid was na «het bestuur»ingevoegd: van de zaken, de tweede volzin ontbrak.

In het tweede lid waren na onderdeel f nog twee onderdelen, luidende:

g. het desgevraagd of uit eigen beweging geven van advies aan het college van bestuur inzake aangelegenheden betreffende het bestuur en het beheer van de universiteit, en

h. het doen van voorstellen aan het college van bestuur die hij in het belang van de universiteit noodzakelijk acht.

Na het tweede lid was er nog een derde lid dat luidde:

3. De raad van toezicht kan het college van bestuur in dringende gevallen en in het belang van de universiteit in haar geheel aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken.

– Artikel 9.9 ,tweede lid, luidde:

2. De raad van toezicht verschaft Onze minister tijdig gevraagd en ongevraagd, inlichtingen betreffende de universiteit.

– Artikel 9.10 luidde:

Artikel 9.10. Promoties: advies onderwijs en wetenschapsbeoefening

1. De decanen van de faculteiten treden onder leiding van de rector magnificus gezamenlijk op als college voor promoties, bedoeld in artikel 7.18, vierde lid.

Omtrent het verlenen van het doctoraat honoris causa, bedoeld in artikel 7.19, tweede lid, hoort het college voor promoties het college van bestuur.

2. De decanen onder leiding van de rector magnificus kunnen gezamenlijk aan het college van bestuur advies geven inzake aangelegenheden op het gebied van onderwijs en wetenschapsbeoefening.

3. Indien een universiteit niet meer dan een faculteit omvat, treden als college voor promoties op ten hoogste zeven door de raad van toezicht te benoemen hoogleraren onder leiding van de rector magnificus. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

– In artikel 9.12, derde lid, stond in plaats van «slechts een» niet meer dan een» en stond in het derde lid onderdeel d «faculteitsbestuur» in plaats van «bestuur van de faculteit».

– Artikel 9.13, tweede en vijfde lid, luidde:

2. De decaan kan om gewichtige redenen tussentijds worden geschorst of ontslagen.

5. De voorgaande leden zijn niet van toepassing, indien de rector magnificus tevens decaan is.

– In artikel 9.15 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

In het eerste lid, onderdeel f, ontbrak «nadere».

Het tweede lid luidde:

2. De decaan bezit het recht tot voordracht, bedoeld in artikel 7.19, tweede lid.

– In artikel 9.17 luidde de aanhef van het tweede lid: «Bij faculteitsreglement».

– In artikel 9.19 stond in het derde lid in plaats van «na hun ontslag» na het ontslag». En luidden de laatste drie woorden van het vierde lid: «behouden deze titel».

– In artikel 9.20, eerste en tweede lid, artikel 9.21, eerste lid, en artikel 9.22, eerste en tweede lid, luidde de aanhef telkens: «Bij het faculteitsreglement».

– In artikel 9.28 luidde het tweede lid:

2. Het beklag, bedoeld in het eerste lid, evenals de op grond daarvan door de decaan getroffen voorzieningen laten de rechten van enige belanghebbende ingevolge de wet onverlet.

– In artikel 9.26 stond in de eerste volzin in plaats van «draagt er zorg voor dat» «draagt zorg dat».

Artikel I, onderdeel Q

– In artikel 9.30, derde, vierde en vijfde lid, stond in plaats van «het eerste lid aanhef en onderdeel» telkens: «het eerste lid onderdeel» en stond er in het derde en vierde lid in plaats van «paragrafen 1 tot en met 6» «paragrafen 1 tot en met 5».

– In artikel 9.31 luidde de tweede volzin: Indien een universiteit meer dan een faculteit omvat, is aan elke faculteit een faculteitsraad als bedoeld in artikel 9.37 verbonden.

– Het opschrift bij artikel 9.35 luidde: Adviesbevoegdheid universiteitsraad.

– In artikel 9.37 ontbrak de tekst van het eerste lid.

– In artikel 9.39 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid luidde:

1. Elke universiteit is aangesloten bij de commissie voor geschillen inzake medezeggenschap universiteiten.

2. In het tweede lid ontbrak de laatste volzin.

3. In het derde lid ontbrak: «het bestuur van een faculteit».

– Na artikel 9.48 was een artikel 9.48 ingevoegd, luidende:

Artikel 9.48. Afwijking bij bijzondere omstandigheden

Indien bijzondere omstandigheden een goede toepassing van een of meer onderdelen van deze titel in een universiteit in de weg staan, kan Onze minister op verzoek van het college van bestuur toestaan, dat wat betreft een of meer onderdelen op de door hem aangewezen wijze wordt afgeweken van deze titel.

– De artikelen 9.48 tot en met 9.59 waren genummerd 9.49 tot en met 9.60.

– In artikel 9.49 (nieuw) stond in plaats van «artikel 9.23» de artikelen 9.22 of 9 23».

Artikel I onderdelen W tot en met UU

– Artikel I onderdeel W luidde:

In het tot artikel 9.54 vernummerde artikel 9.79 wordt «De raad» vervangen door: Het college van bestuur, en wordt «het college van dekanen» vervangen door: na raadpleging van de decanen van de faculteiten gezamenlijk.

– In artikel I onderdeel X ontbrak voor «bestuurs- en beheersreglement» «in het».

– In artikel I onderdeel Y stond in plaats «met raadgevende stem tot» «met raadgevende stem in».

– In artikel I, onderdeel Z stond in plaats van «het college van hoogleraren, bedoeld in artikel 9.10» «de decanen van de faculteiten gezamenlijk».

– Artikel I onderdeel CC ontbrak.

– Artikel I onderdeel DD luidde:

Artikel 10.13 komt te luiden:

Artikel 10.13. Van overeenkomstige toepassingverklaring geschillen-regeling

Artikel 10.5 is van overeenkomstige toepassing op de hogeschool met rechtspersoonlijkheid.

– Artikel I onderdeel EE tot en met LL ontbrak.

– Artikel I onderdeel NN tot en met PP ontbrak.

– In artikel I, onderdeel UU zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

Het eerste lid ontbrak.

Artikel 9.7 luidde: Samenstelling college van bestuur; rechtspositie leden

Artikel 9.10 luidde: Promoties; advies onderwijs en wetenschapsbeoefening.

De onderdelen 4 tot en met 13 waren de onderdelen 3 tot en met 12.

Artikel 9.35 luidde: Adviesbevoegdheid universiteitsraad.

Na artikel 9.47 was een artikel 9.48 luidende: Afwijking bij bijzondere omstandigheden

De artikelen 9.48 tot en met 9.51, 9.52 en 9.59 waren genummerd 9.49 tot en met 9.52, 9.53 en 9.60.

Onderdeel 11 luidde: In het opschrift van artikel 10.13 vervalt de zinsnede «huisregels, ordemaatregelen en».

Onderdeel 13 ontbrak.

Overig

– In artikel IV, eerste lid, stond in plaats van «een openbare universiteit als» «een universiteit» en stond in het tweede lid in plaats van «een openbare universiteit» «een universiteit».

– Na Artikel IV was er een artikel V luidende:

Artikel V

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 oktober 1994 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bestuursorganisatie van en medezeggenschap in hogescholen) (23 944) kracht van wet heeft verkregen en in werking is getreden, worden in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 10.19, zevende lid derde volzin, wordt «de eventuele personeels- of studentencommissies» vervangen door: de in de vorige volzin bedoelde commissies.

B

In de artikelen 10.21, eerste lid, 10.27, eerste lid onderdeel d, 10.30, derde lid onderdeel a, 10.31 en 10.33, eerste lid, wordt «deze wet» telkens vervangen door: deze titel.

C

In artikel 10.22 onderdeel k wordt «onder e» vervangen door: onder f.

D

In het opschrift van artikel 10.23 wordt «Advies» vervangen door: Adviesbevoegdheid medezeggenschapsraad.

E

In artikel 10.24, tweede lid, wordt tussen de woorden «van» en «deel» ingevoegd: het.

F

In artikel 10.27, vierde lid, wordt «met een uitspraak in administratief beroep» vervangen door: met een besluit, genomen in administratief beroep.

G

In de inhoudsopgave wordt in het opschrift van artikel 10.23 «Advies» vervangen door: Adviesbevoegdheid medezeggenschapsraad.

– Artikel V luidde:

Deze wet treedt met uitzondering van artikel I onderdeel L, wat betreft artikel 9.36, en artikel II in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Artikel I onderdeel L, wat betreft artikel 9.36, en artikel II treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Memorie van toelichting

l. Algemeen

In paragraaf 1 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

– In de tweede volzin van de eerste alinea stond in plaats van «binnen de universiteiten» «van de universiteiten».

– De laatste volzin van de tweede alinea luidde: Zo ja, dan is er sprake van een gedeeld medezeggenschapsstelsel.

– In de derde alinea stond in plaats van «Voor de hogescholen is dit vormgegeven in hoofdstuk 10 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)» «Voor de hogescholen is dit al vormgegeven in een wetsvoorstel dat thans bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangig is.»

– In de derde alinea stond in plaats van «het hoger onderwijs- en onderzoeksplan 1996» «het ontwerp- hoger onderwijs- en onderzoeksplan 1996».

3 Kwaliteitsbeleid; onderzoek

In de eerste alinea stond in plaats van «Adviesraad voor het Wetenschaps- en technologiebeleid» «AW».

4. Verzelfstandiging

In de eerste alinea stond in plaats van «de discussie rond het stelsel van hoger onderwijs, die dit jaar» «de discussie rond het stelsel van hoger onderwijs, die in 1995».

5. Synthese van eisen; de nieuwe structuur

De laatste drie alinea's ontbraken.

5.3 Topniveau

In plaats van «analoog aan het regime dat sinds 1 maart voor het h.b.o. van kracht is» stond er «conform de beoogde situatie in het wetsvoorstel Bestuursorganisatie en medezeggenschap HBO».

7. De onderzoekorganisatie

– In de vierde alinea stond in plaats van «Het college van bestuur kan daartoe kaderstellende richtlijnen vaststellen» Het college van bestuur kan daartoe richtlijnen opstellen voor de coördinatie en organisatie van de wetenschapsbeoefening.

– In de vierde alinea ontbrak aan het slot de passage die begint met «Ook zal bij het ontbreken van» en die eindigt met «tussen de hoogleraren en de wetenschappelijke staf».

– In de vijfde alinea aan het slot stond in plaats van de passage die aanvangt met «Onderzoekscholen binnen een universiteit» en die eindigt met «medezeggenschapsstelsel (artikel 9.49)» : Bij organisatie-onderdelen van een universiteit die een zelfstandige bestuurs- en beheerseenheid vormen, kunnen de verschillende mogelijkheden die de WOR biedt, worden benut. Indien de instelling evenwel heeft gekozen voor ongedeelde medezeggenschap, dient een afzonderlijke medezeggenschapsraad voor deze zelfstandige eenheid te worden ingesteld.

8. Integraal management

De laatste passage die begint met «Vooral met het oog op de academische vrijheid» ontbrak.

9. De topstructuur; raad van toezicht

– De passage die aanvangt met «Door het toezicht op (het bestuur van) en die eindigt met n de richting van de minister» was aanvankelijk opgenomen in paragraaf 5 in de op een na laatste alinea.

– De een na laatste alinea luidde: Het college van bestuur is belast met de behartiging van al hetgeen voor de dagelijkse gang van zaken voor de instelling van belang is. Daarnaast kan het college van bestuur, indien het dat noodzakelijk of gewenst acht, richtlijnen geven voor bij voorbeeld de organisatie van de onderwijs- en onderzoeksprogrammering of de instelling van examencommissies.

Het college van bestuur stelt de begroting vast. Hierdoor heeft het centrale bestuur instrumenten in handen om het gewenste beleid te bevorderen op het nagestreefde kwaliteitsniveau. Het college van bestuur kan op die wijze voorwaarden scheppen voor optimalisering van onder andere kwaliteit en studeerbaarheid. Op de gemaakte strategische keuzen is het college van bestuur uiteraard aanspreekbaar. De Stuurgroep Kwaliteit en Studeerbaarheid heeft afspraken gemaakt over het kwaliteitsplan en het studentenstatuut. De instellingsbesturen dragen de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van deze voor het onderwijs en de studenten centrale documenten.

10. Medezeggenschap en rechtsbescherming

Het slot van de eerste alinea dat aanvangt met «Het is van belang onderscheid te maken» was aanvankelijk opgenomen in de derde alinea van deze paragraaf.

11.1 Studenten

Deze paragraaf ving aan met «In dit wetsvoorstel wordt de positie van studenten sterker toegesneden op hun directe belang. Met name daar waar de studenten direct belanghebbende zijn, wordt hun invloed groter. Dat is vooral het geval voor de positie van studenten in de opleidingscommissie, waar het gaat om onderwijs als primair proces. In de eerste plaats staan zij door hun deelname in de opleidingscommissie...».

11.2 Personeel

De laatste passage van de eerste alinea luidde:

De positie van de hoogleraren blijft onaangetast. Zij blijven met name verantwoordelijk voor de inhoudelijke ontwikkeling van hun wetenschapsgebied en het daarmee samenhangende onderwijs. Ook behoeft de relatie tussen de hoogleraar en de medewerkers op hun wetenschapsgebied materieel geen wijziging te ondergaan, ook al kennen de vakgroepen geen wettelijke basis meer. In formele zin bepaalt de decaan in de nieuwe structuur de werkrelatie tussen de hoogleraren en het wetenschappelijk personeel. Hiermee komt andermaal tot uitdrukking dat de regie van onderwijs en onderzoek tot de competentie van de faculteit behoort, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.6 van de WHW ten aanzien van de academische vrijheid.

14. Advies en overleg

– De een na laatste volzin van de eerste alinea luidde: «Het overleg met de vakorganisaties heeft geleid tot een akkoord op het voorliggende wetsvoorstel, dat dan ook met een positief advies zal worden voorgelegd aan de leden.»

– In punt 11 ontbrak aan het slot: «bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal»

Artikelen

In de artikelsgewijze toelichting zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

– De toelichting op artikel I onderdelen E, F en I ontbrak.

– De toelichting op de artikel I de onderdelen H, BB, DD en MM was opgenomen na de toelichting op artikel 7.61.

– De toelichting op artikel 7.61 ving aan met: Opzet en systematiek van de Awb brengen mee dat de colleges van beroep voor de examens bij de openbare universiteiten en hogescholen geen rechterlijke colleges zijn, maar bestuursorganen van deze instellingen, waarbij administratief beroep kan worden ingesteld.

Voordat de Awb in werking trad, waren de uitspraken van deze colleges in principe einduitspraken. Thans leiden de voorschriften van de Awb ertoe dat van beslissingen van de colleges van beroep voor de examens beroep kan worden ingesteld bij de administratieve kamers van de arrondissementsrechtbanken en hoger beroep bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarmee zijn onbedoeld belangrijke voordelen van het systeem van rechtsbescherming op het terrein van de examens vervallen: korte, snelle procedures bij een gespecialiseerd college. Aldus zijn extra uitvoeringslasten voor instellingen ontstaan en verkeren studerenden langer in onzekerheid. Om deze nadelen zoveel mogelijk terug te dringen wordt voorgesteld het college van beroep voor het hoger onderwijs bevoegd te maken om – als rechter – te oordelen over de uitspraken van de colleges van beroep voor de examens. Het college van beroep voor het hoger onderwijs doet wel einduitspraken, hetgeen tot uitdrukking wordt gebracht door de toevoeging van een nieuw vierde lid aan artikel 7.66.

– De toelichting op de artikelen 7.61, 7.65, 7,66 en 7.68 ontbrak.

– In de toelichting bij artikel 9.3 ontbrak de een na laatste volzin.

– In de toelichting bij de artikel 9.7 tot en met 9.9 stond in plaats van de passage die aanvangt met «Centraal daarbij staat» en eindigt met «in handen van de minister of de raad van toezicht»: Zo omvat een deel van de omschreven taken goedkeuring van documenten die de strategische positie van de universiteit meebepalen. De laatste twee taken (zie het voorgestelde artikel 9.8, tweede lid onderdelen g en h) verschaffen de raad een positie om, uiteraard vanuit de positie als toezichthouder, in zekere mate sturend op te treden.

Aan een verdergaande bevoegdheid van de raad van toezicht bestaat niettemin daarnaast behoefte, te weten de bevoegdheid om het college van bestuur in dringende gevallen aanwijzingen te kunnen geven. Het betreft een algemene aanwijzingsbevoegdheid, aangezien die het belang van de universiteit als geheel dient te betreffen. Daarmee wordt verhinderd dat de raad van toezicht op de 'stoel van het college van bestuur' plaatsneemt, terwijl dit instrument naar ons oordeel juist voldoende is om een effectief toezicht mogelijk te maken. Een dergelijk 'preventief' instrument sluit bovendien de behoefte aan vormen van repressief toezicht (zoals schorsings- en vernietigingsbevoegdheden) jegens het instellingsbestuur in handen van de minister of de raad uit.

– In de toelichting van artikel 9.10 luidde het slot dat aanvangt met «Het komt de zuiverheid»: Daartoe wordt voorgesteld dat de decanen onder leiding van de rector magnificus gezamenlijk optreden als college voor de promoties. Eenzelfde lijn wordt voorgesteld ten aanzien van de advisering op het gebied van onderwijs en wetenschapsbeoefening. Ook bij het toekennen van een doctoraat honoris causa speelt het bestaande college van decanen een rol. Op grond van het bepaalde in artikel 7.19, tweede lid, jo. het voorgestelde artikel 9.15, tweede lid, komt de decaan het recht van voordracht dienaangaande toe. In artikel 9.10 wordt geregeld dat het college voor promoties ten aanzien van het verlenen van dergelijke doctoraten het college van bestuur raadpleegt.

Concluderend kan worden gesteld dat een aantal essentialia van het vigerende artikel 9.21 wordt gehandhaafd.

– De eerste drie volzinnen bij de aanvang van de toelichting van de artikelen 9.14 en 9.15 ontbraken.

– In de toelichting van artikel 9.28 ontbrak de passage die aanvangt met «Gezien de opzet van de regeling» en die eindigt met «in een faculteitsreglement».

– In de toelichting bij artikel 9.30 ontbrak bij de aanvang de passage die aanvangt met : «De inrichting van de nieuwe bestuursstructuur noodzaakt» en die eindigt met: «aan de universiteitsraad en de faculteitsraad».

– De toelichting van de artikelen 9.31 tot en met 9.48 ving aan met: De medezeggenschapsregeling zoals die voor de openbare universiteiten in het wetsvoorstel is neergelegd, is analoog aan de regeling die voor de hogescholen op dit moment bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangig is.

– In de toelichting op de artikelen 9.31 tot en met 9.48 ontbrak de passage die aanvangt met «Tenslotte is – anders dan bij het h.b.o. – niet voorzien in de mogelijkheid van afwijking van het medezeggenschapsregime»

– De toelichting op de onderdelen JJ en KK en op de onderdelen SS en TT van artikel I ontbraken.

– In de toelichting op artikel IV was aan het slot opgenomen: De universiteit kan niet te lang wachten – voorgesteld wordt uiterlijk vier maanden – om te bepalen op welk tijdstip de raad van toezicht feitelijk geïnstalleerd moet zijn. Uiteraard moet het college van bestuur bij zijn planning rekening houden met de tijd die aan onze zijde is gemoeid met het kiezen en benaderen van de meest geschikte kandidaten.

– De toelichting op artikel V luidde:

Artikel I onderdeel L, wat betreft artikel 9.36, en artikel II treden in werking op tijdstip waarop de wet van 21 december 1994 (Stb. 942) voor de universiteiten in werking treedt.

Naar boven