nr. 81
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 22 november 1996
Het Kamerlid Lansink, daarin gesteund door het Kamerlid Rabbae, heeft
bij gelegenheid van de regeling van werkzaamheden d.d. 29 oktober 19961 verzocht om een brief aan de Kamer, aan de hand waarvan
kan worden nagegaan hoe een en ander is verlopen inzake de Katholieke
universiteit Tilburg bij gelegenheid van de behandeling van de MUB in de Tweede Kamer.
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 15 oktober 1996 hebben de Kamerleden
Lansink en Rabbae mij ook reeds om een brief gevraagd naar aanleiding van
het rapport van de commissie van goede diensten in Tilburg. In mijn brief
van 22 oktober jl. (24 646, nr. 80) heb ik u bericht dat ik aan hetgeen
ik tijdens het overleg van 1 oktober dienaangaande naar voren heb gebracht,
niets heb toe te voegen.
Thans ligt er dan opnieuw een verzoek om een brief, aan de hand waarvan
de loop der dingen nagegaan kan worden. Met name wordt gevraagd om het verslag
van het bilateraal overleg van 16 september met het CvB van de KUB. Afschrift
van het verslag heb ik bijgevoegd.2
Omdat ik over deze kwestie geen onduidelijkheid wil laten bestaan, loop
ik in het hierna volgende de relevante gebeurtenissen nogmaals na.
Naar aanleiding van het verloop van het debat in eerste termijn, heb ik
de directeur-generaal Wetenschappen verzocht contact op te nemen met de voorzitter
van het CvB van de KUB. Ik herkende namelijk in hetgeen door de woordvoerders
van GroenLinks en het CDA naar voren was gebracht over de mening van de KUB
over het wetsvoorstel niet de visie van het CvB, zoals die mij geworden was.
Uit dit contact van de directeur-generaal bleek inderdaad dat het CvB zich
goed kon vinden in het wetsvoorstel MUB en ook overwoog stappen te ondernemen
om het mogelijk scheve beeld recht te zetten, dat tijdens het debat was ontstaan
over de stellingname van de KUB.
Toen dit bericht mij tijdens het vervolg van de plenaire behandeling van
het wetsvoorstel bereikte heb ik dit opgevat als een verzoek deze visie van
het CvB naar voren te brengen. Het CvB heeft later – zoals bekend –
zijn visie ook binnen de universiteit in een schriftelijke verklaring nogmaals
kenbaar gemaakt.
Op 16 september heeft het college van bestuur tijdens het bilateraal overleg
aandacht gevraagd voor de bestuurscrisis in Tilburg en mij verzocht nog eens
schriftelijk uiteen te zetten waarop ik mij heb gebaseerd bij de verwoording
van het standpunt van het CvB tijdens de behandeling in de Kamer. Ik heb deze
brief toegezegd, met daarbij de opmerking – ik heb dat ook al op 1 oktober
in de Kamer gezegd – dat ik pas na de stemming over de MUB aan deze
toezegging uitvoering wilde geven. Bijgevoegd treft u een afschrift aan van
de desbetreffende brief aan het CvB van de KUB (d.d. 17 oktober 1996, kenmerk
WO/BS-96 024 608).1
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen