A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING
ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD
In paragraaf 1 ontbrak de zin: Zie met name paragraaf 3.4.3 tot en met
3.4.6.
Paragraaf 2.4 onder 3 luidde als volgt: Voor het geval de bijzondere onderhandelingsgroep
na drie jaar onderhandelen met het hoofdbestuur nog geen accoord heeft kunnen
sluiten schrijft de richtlijn het hoofdbestuur de instelling van een Europese
ondernemingsraad voor. Die moet dan in elk geval over in de bijlage bij de
richtlijn genoemde kwesties worden geïnformeerd en geraadpleegd. Deze
Europese ondernemingsraad moet dus worden onderscheiden van een Europese ondernemingsraad
die voortvloeit uit een met de bijzondere onderhandelingsgroep gesloten accoord.
Om verwarring te voorkomen zal eerstgenoemde hierna waar nodig steeds worden
aangeduid als: de Europese ondernemingsraad op grond van de bijlage c.q de
EORb.
De vierde alinea van paragraaf 3.3 luidde als volgt: Hoofdstuk II, paragraaf
3 gaat over de situatie dat binnen drie jaar geen zodanig accoord kan worden
bereikt. In dat geval wordt het hoofdbestuur verplicht:
A. een Europese ondernemingsraad op te richten en
B. jegens die raad bepaalde voorschriften inzake informatieverstrekking
en raadpleging na te leven.
Paragraaf 3.4.2 onder a luidde als volgt: Artikel 9 van het wetsvoorstel
bepaalt dat in de bijzondere onderhandelingsgroep één lid zitting
heeft voor elke lid-staat waar werknemers van een communautaire onderneming
of groep werkzaam zijn en één, twee, onderscheidenlijk drie
aanvullende leden voor elke lid-staat waar ten minste een kwart, de helft,
onderscheidenlijk driekwart van de werknemers werkzaam zijn. Bij ondernemingen
met vestigingen in alle lid-staten kan dit er toe leiden dat de BOG uit meer
dan 17 leden zal moeten zijn samengesteld. Dat lijkt strijdig te zijn met
artikel 5, tweede lid, onder b, van de richtlijn, dat bepaalt dat de BOG ten
hoogste 17 leden telt. Het kabinet meent dat dit toch is toegestaan omdat
het aan te merken valt als een voor werknemers gunstiger bepaling. De Brusselse
deskundigenwerkgroep deelt die mening.
De vierde zin van paragraaf 3.4.4 luidde: Niet zozeer vanwege de onduidelijkheid
van die mogelijkheid, maar vanwege de overbodigheid daarvan gegeven het algemene
vertrekpunt dat alleen die kosten voor vergoeding in aanmerking komen die
binnen het redelijke blijven.
De laatste zin van paragraaf 3.4.4 luidde: Zie de artikelen 5, 12 en 20.
In paragraaf 3.4.7 is in de tweede regel achter «Europese ondernemingsraad»
toegevoegd: op grond van de bijlage.
De laatste zin van paragraaf 3.4.7. luidde als volgt: Mede omdat via de
regeling van het aantal zetels van de Europese ondernemingsraad ook al rekening
wordt gehouden met de (in de werknemersaantallen tot uitdrukking komende)
draagkracht van multinationals, laat het wetsvoorstel het aan de Europese
ondernemingsraad zelf over om te beslissen wanneer het uit zijn midden een
beperkt comité kiest en welke rol dat speelt bij ad hoc raadplegingen
(artikel 18, tweede lid).