24 626
Het opnieuw vaststellen van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen in verband met het verbeteren van de werking van deze wet (Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

HOOFDSTUK I. ALGEMENE TOELICHTING

1. Inleiding

Met ingang van 1 februari 1992 is de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen (hierna te noemen: Wmz) in werking getreden. De Wmz geeft uitvoering aan richtlijn nr. 88/627/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1988 betreffende de gegevens die moeten worden gepubliceerd bij verwerving en bij overdracht van een belangrijke deelneming in een ter beurze genoteerde vennootschap (PbEG L 348).1

Doel van deze richtlijn (hierna te noemen: richtlijn melding zeggenschap) is het vergroten van de doorzichtigheid van de effectenmarkt. De instrumenten ter verwezenlijking van dit doel zijn een meldingsplicht voor de belegger en een openbaarmakingsplicht voor de beursgenoteerde vennootschap. Kern van de Wmz is dat de aandeelhouder van een ter beurze genoteerde Nederlandse vennootschap de stemrechten of het belang in het kapitaal van de desbetreffende vennootschap waarover hij middellijk of onmiddellijk beschikt, dient te melden indien een percentage van 5, 10, 25, 50 of 66 wordt bereikt of naar boven of naar beneden wordt gepasseerd. De melding dient plaats te vinden aan de desbetreffende vennootschap en aan de Minister van Financiën. De vennootschap dient de melding vervolgens openbaar te maken. Overtreding van de meldingsplicht en van de openbaarmakingsplicht is als economisch delict strafbaar gesteld. Bovendien kunnen civielrechtelijke maatregelen worden getroffen.

Ingevolge het Delegatiebesluit Wet melding zeggenschap is de Stichting Toezicht Effectenverkeer (hierna te noemen: STE) belast met de uitvoering van de Wmz. Dit betekent onder meer dat de meldingen in plaats van aan de minister aan haar moeten worden gedaan.

2. Doel van het wetsvoorstel

Het onderhavige wetsvoorstel heeft tot doel de werking van de Wmz te verbeteren. Hiertoe is gebruik gemaakt van ervaringen die met de toepassing van de wet zijn opgedaan. De belangrijkste wijzigingen

worden onderstaand toegelicht. Op de overige aanpassingen wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan.

De veranderingen hebben zoveel tekstuele gevolgen, dat ter wille van de leesbaarheid wordt voorgesteld de Wmz opnieuw vast te stellen.

In verband met haar controletaak is de STE over dit wetsvoorstel gehoord. Haar advies is als bijlage D bijgevoegd.1 De reactie op deel I van dit advies – het inhoudelijke deel – is opgenomen in bijlage E.1

3. Belangrijkste wijzigingen

Het wetsvoorstel introduceert een zogenaamde initiële meldingsplicht en expliciteert de meldingsplicht ter zake van emissie- en herplaatsingsrestanten. Daarnaast wordt in plaats van de betrokken vennootschap, de STE belast met de openbaarmakingsplicht. Voorts wordt de meldingsplicht ter zake van zeggenschap in zogenaamde beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal beperkt. Tevens worden de verschillende bandbreedtes gedefinieerd, teneinde te verduidelijken in welke gevallen een wijziging van het percentage zeggenschap tot een meldingsplicht leidt.

Initiële meldingsplicht

Uit de huidige Wmz volgt dat stemrechten of belangen in vennootschappen waarvan de aandelen of certificaten van aandelen voor het eerst tot de officiële notering aan een beurs worden toegelaten, slechts behoeven te worden gemeld nadat een van de in de wet genoemde percentages wordt bereikt of naar boven of naar beneden wordt gepasseerd. Ten tijde van een officiële notering bestaande stemrechten of belangen behoeven derhalve niet te worden gemeld, zodat de op dat moment bestaande verhoudingen niet zichtbaar worden.

Gelet op de doelstelling van de Wmz is deze gang van zaken niet bevredigend. Het wetsvoorstel introduceert dan ook een nieuwe meldingsplicht, de initiële meldingsplicht. Laatstgenoemde meldingsplicht geldt voor een ieder die op het moment van officiële notering van een vennootschap in die vennootschap stemrechten of een belang houdt van tenminste vijf procent. Daarnaast wordt de initiële meldingsplicht, in de vorm van een overgangsbepaling, voorgesteld ter zake van stemrechten of belangen in vennootschappen die in de periode tussen de inwerkingtreding van de Wmz en de inwerkingtreding van deze wet tot de officiële notering (zullen) zijn toegelaten. Hiermee wordt een leemte in de huidige meldingsplicht opgevuld, die sinds de inwerkingtreding van de Wmz is ontstaan.

Emissie- en herplaatsingsrestanten

Emissie- en herplaatsingsrestanten2 vallen niet blijvend onder de vrijstelling voor professionelen (artikel 7 van de huidige Wmz). Ten onrechte blijkt hieraan te worden getwijfeld. Ratio van de onderhavige vrijstelling is weliswaar dat professionelen moeten kunnen handelen in aandelen zonder steeds hun zeggenschap te moeten melden, maar indien de aandelen overgaan van de handelsportefeuille naar de beleggingsportefeuille van de betrokken instelling, bestaat er geen reden de vrijstelling te continueren. Reeds uit de wetsgeschiedenis volgt dat de vrijstelling voor professionelen niet is bedoeld om emissie- of herplaatsingsrestanten van de meldingsplicht uit te sluiten.3 In de ons omringende lid-staten moeten dergelijke restanten ook worden gemeld.

Teneinde duidelijkheid over dit vraagstuk te scheppen, wordt voorgesteld de uitzondering op de meldingsplicht, bedoeld in artikel 7 van de huidige Wmz (artikel 5 nieuw), in de tijd gezien te beperken. Daarbij is ervoor gekozen een vaste termijn op te nemen, omdat het onderscheid

handelsportefeuille vis à vis beleggingsportefeuille niet te allen tijde voldoende objectief is. Derhalve blijven voor de toepassing van de meldingsplicht stemrechten en belangen die door professionelen worden gehouden in de regelmatige uitoefening van een beroep of bedrijf, gedurende drie maanden na de verkrijging buiten beschouwing. Uitgangspunt is dat een termijn van drie maanden voldoende wordt geacht om emissie- en herplaatsingsrestanten alsnog te verkopen. Na het verstrijken van die termijn worden de stemrechten en belangen die dan nog worden gehouden tot de beleggingsportefeuille gerekend en moet het betrokken belang onverwijld worden gemeld.

Openbaarmakingsplicht

Zoals reeds in de inleiding is gememoreerd, heeft een vennootschap de plicht een ontvangen melding openbaar te maken. Voorgesteld wordt nu de STE te belasten met deze openbaarmakingsplicht. Dit heeft een aantal belangrijke voordelen. Ten eerste zal de kenbaarheid van de meldingen worden verhoogd, omdat een gestandaardiseerde openbaarmakingsprocedure voorkomt dat verschillende dagbladen zullen moeten worden geraadpleegd of dat de bij de vennootschap ter inzage gelegde melding moet worden ingezien. Ten tweede zullen, externe omstandigheden daargelaten, de totale kosten van de uitvoering van de wet naar verwachting kunnen dalen, omdat openbaarmaking door de STE vermoedelijk tot lagere advertentie-uitgaven leidt.1 Ten derde is de kans op een foutieve openbaarmaking geringer. Dit is een gevolg van het feit dat de STE iedere ontvangen melding onverwijld aan de desbetreffende vennootschap bekendmaakt, onder vermelding van het voornemen tot openbaarmaking van de betrokken melding. De aldus aan de vennootschap bekendgemaakte melding moet uiteraard overeenstemmen met de melding die de vennootschap zelf rechtstreeks van de meldingsplichtige aandeelhouder heeft ontvangen. Ingevolge de huidige Wmz kan de onderhavige controle soms alleen achteraf plaatsvinden, omdat de meldingsplichtige (ten onrechte) geen melding aan de STE heeft gedaan, terwijl de betrokken vennootschap pas op het moment van de openbaarmaking een afschrift van de betrokken publicatie aan de STE zendt (artikel 9, derde lid, van de huidige Wmz).

Beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal

De huidige Wmz is onverkort van toepassing op zeggenschap in beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal (hierna te noemen: bmvk's).2 Meldingen van percentages in bmvk's bezitten door het steeds veranderende geplaatste kapitaal echter een zekere willekeurigheid, hetgeen ten koste gaat van de met de Wmz beoogde doorzichtigheid van de effectenmarkt. Voorgesteld wordt dan ook de meldingsplicht ter zake van zeggenschap in de onderhavige bmvk's te beperken door ten aanzien van deze vennootschappen slechts vier bandbreedtes van toepassing te verklaren.3 Hierdoor wordt bereikt dat er inzicht blijft bestaan in de aanwezigheid van zogenaamde «grote beleggers»4 alsmede in de opbouw van een substantiële zeggenschap, zonder dat sprake is van een overmatige lastendruk.5

Bandbreedtes

Het systeem van de huidige Wmz gaat uit van bepaalde bandbreedtes, waardoor ieder percentage zeggenschap in een bepaald «blok» kan worden gerangschikt. Wijzigingen die leiden tot het bezit van een percentage zeggenschap dat ligt in een andere bandbreedte (een ander «blok») dan voorheen, moeten worden gemeld. Wijzigingen die leiden tot een percentage zeggenschap dat ligt binnen dezelfde bandbreedte als het oorspronkelijke percentage, behoeven niet te worden gemeld.

In de praktijk is gebleken dat deze systematiek niet door een ieder werd begrepen, onder meer omdat men zich niet altijd realiseerde dat onder het «bereiken en passeren» van een percentage mede het «verlaten» van dat percentage dient te worden verstaan. Teneinde aan deze klaarblijkelijke onduidelijkheid een einde te maken, wordt voorgesteld de verschillende bandbreedtes te definiëren en te verduidelijken dat een meldingsplicht ontstaat indien een percentage zeggenschap wordt bereikt dat in een andere – hogere of lagere – bandbreedte valt dan het percentage waarover onmiddellijk voordien werd beschikt.

Benadrukt wordt dat deze wijzigingen geen nieuwe meldingsplicht behelzen, ook niet wat betreft de bandbreedte nul tot vijf procent. Er behoeft immers alleen te worden gemeld indien het percentage zeggenschap zodanig wijzigt dat met het gewijzigde percentage een andere bandbreedte wordt bereikt. Iemand die zijn percentage zeggenschap van vier naar vijf en vervolgens naar zes vergroot, behoeft derhalve alleen de eerste stap te melden, maar niet die naar zes procent. Daartegenover staat dat iemand die zijn zeggenschap van vier naar vijf procent vergroot, maar vervolgens weer teruggaat naar vier procent, beide wijzigingen moet melden. Iemand die voor eerst een percentage zeggenschap verwerft, behoeft dat uiteraard pas te melden als hij over vijf procent of meer van de aandelen of stemmen beschikt. De stap van nul naar bijvoorbeeld drie procent vereist immers geen melding, omdat beide percentages in dezelfde bandbreedte vallen.

HOOFDSTUK II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

1. Inleiding

Onderstaand worden in beginsel alleen die artikelen toegelicht die qua inhoud afwijken van de overeenkomstige artikelen in de huidige Wmz. Aan bepalingen die slechts redactioneel zijn aangepast of waarin louter technische wijzigingen zijn aangebracht, wordt derhalve geen aandacht besteed. Teneinde de vergelijking tussen de huidige tekst en de voorgestelde nieuwe tekst te vergemakkelijken, zijn aan deze memorie van toelichting twee transponeringstabellen toegevoegd. Bijlage A bevat verwijzingen van de oude naar de nieuwe artikelen, bijlage B van de nieuwe naar de oude artikelen.

2. Toelichting op diverse artikelen

Artikel 1

Het definiëren van de verschillende bandbreedtes (eerste lid, onderdeel c) is reeds in het algemene deel van deze memorie van toelichting gemotiveerd. De in de definitie van het begrip bandbreedtes opgenomen percentages zijn ten opzichte van de huidige Wmz niet gewijzigd en er wordt met de invoering van deze definitie dan ook geen nieuwe meldingsplicht geïntroduceerd. Slechts ten aanzien van bmvk's is de ondergrens opgetrokken tot vijfentwintig procent.

In het vierde lid is een technische correctie aangebracht, als gevolg waarvan de in de huidige Wmz opgenomen rekenregel voor het bepalen van het aantal stemmen dat op het geplaatste kapitaal van een vennootschap kan worden uitgebracht (artikel 1, derde lid, van de huidige Wmz) ook zal gelden voor het bepalen van het aantal aandelen in het geplaatste kapitaal van een vennootschap.

Artikel 2

Mede als gevolg van het definiëren van de bandbreedtes bleek het mogelijk de artikelen 2 en 3 van de huidige Wmz sterk te vereenvoudigen. De in die artikelen voorgeschreven meldingsplicht is in het wetsvoorstel opgenomen in het onderhavige artikel. Benadrukt wordt dat de aangepaste formulering geen wijziging brengt in de meldingsplicht als zodanig1. Het blijft derhalve zo dat er niet behoeft te worden gemeld indien het percentage van de aandelen of van de stemmen waarover iemand beschikt, uitsluitend verandert door wijziging van het geplaatste kapitaal van de vennootschap of door wijziging van haar statuten. Wijzigingen in de noemer2, zonder dat deze tevens tot een toe- of afneming van de teller aanleiding geven, leiden derhalve nimmer tot een meldingsplicht. Reden hiervoor is dat beleggers veelal niet op de hoogte zijn van noemerwijzigingen. Een meldingsplicht kan derhalve alleen ontstaan als gevolg van een handeling van de (potentieel) meldingsplichtige zelf3.

Wat eveneens niet wijzigt, is het niet-meetellen in de noemer van potentiële rechten, voor zover deze rechten bij uitoefening een vergroting van het geplaatste kapitaal van de betrokken vennootschap met zich brengen4. Dit zou immers leiden tot individuele noemers (alleen de houder van de potentiële rechten telt die rechten immers mee in de eigen noemer), die het vergelijken van gemelde percentages maken tot het vergelijken van appels met peren. Daardoor wordt de doorzichtigheid van de effectenmarkt beslist niet bevorderd. Bovendien behoeven potentiële rechten niet te worden uitgeoefend5.

Artikel 3

Met artikel 3 wordt uitvoering gegeven aan het voornemen een initiële meldingsplicht te introduceren voor iedere persoon die op het moment van officiële notering van een vennootschap in die vennootschap stemrechten of een belang houdt van tenminste vijf procent6.

Artikel 4

In het onderhavige artikel wordt uitgewerkt wat onder de in de artikelen 2 en 3 gehanteerde term «beschikken» wordt verstaan. In feite gaat het daarbij om alle vormen van middellijk of onmiddellijk houden van aandelen of stemmen, die voor de meldingsplicht van belang zijn7. Ingevolge artikel 4 worden daaronder mede verstaan aandelen waarover een dochtermaatschappij beschikt, dat wil zeggen aandelen die de dochtermaatschappij zelf houdt en aandelen waarover zij anderszins beschikt (in de zin het onderhavige artikel). Voorts gaat het om aandelen die een derde houdt, indien deze dat doet voor rekening van de meldingsplichtige of diens dochtermaatschappij of indien deze met de meldingsplichtige of diens dochtermaatschappij een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake de uitoefening van het stemrecht.

Voorts is in voorkomend geval in plaats van de zinsneden «bij de vestiging van een recht van pand of vruchtgebruik op» (artikel 2, tweede lid, van de huidige Wmz) en «bij de beëindiging van een recht van pand of vruchtgebruik op» (artikel 2, vierde lid, van de huidige Wmz) de zinsnede «als pandhouder of vruchtgebruiker van» gebruikt. De reden hiervoor is dat stemrecht in verband met een recht van pand of vruchtgebruik ook ná de vestiging van het recht van pand of vruchtgebruik kan overgaan naar de pandhouder of vruchtgebruiker en tevens ook vóór de beëindiging van het recht van pand of vruchtgebruik kan terugkeren naar de aandeelhouder. Gevolg van de voorgestelde wijziging is dat de meldingsplicht wordt losgekoppeld van de vestiging dan wel beëindiging van het recht van pand of vruchtgebruik, zodat er geen misverstand over kan bestaan dat er ook sprake is van een meldingsplicht indien het stemrecht tussentijds overgaat.

Daarnaast wordt voorgesteld de zinsnede «Aandelen in een gemeenschap» (artikel 6, tweede lid, van de huidige Wmz) voor alle duidelijkheid te vervangen door «Aandelen en stemmen in een gemeenschap» (artikel 4, vierde lid, nieuw). Met deze technische correctie wordt aangesloten bij de overige bepalingen waar wordt gesproken van «aandelen en stemmen».

Artikel 5

Het eerste lid beoogt buiten twijfel te stellen dat voor de toepassing van de meldingsplicht aandelen en stemmen die door professionelen worden gehouden in de regelmatige uitoefening van een beroep of bedrijf, gedurende drie maanden na de verkrijging buiten beschouwing blijven, mits die aandelen of stemmen niet worden aangewend om zeggenschap uit te oefenen. In het algemene deel van de memorie van toelichting is hierop reeds ingegaan.

In de voorgestelde tekst van het eerste lid is rekening gehouden met het feit dat de Wet toezicht effectenverkeer met ingang van 31 december 1995 is vervangen door de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995). Krachtens onderdeel a is de onderhavige vrijstelling van toepassing op effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders op wie ingevolge een vergunning het verbod, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wte 1995 niet van toepassing is, alsmede op in een andere lid-staat gevestigde instellingen die ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder h, i of j, van de Wte 1995 als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten mogen aanbieden of verrichten. Voor in een andere lid-staat gevestigde instellingen die niet als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten aanbieden of verrichten – en waarop onderdeel a van het onderhavige eerste lid derhalve niet van toepassing kan zijn – is de vrijstelling opgenomen in de onderdelen b tot en met d. Het betreft hier achtereenvolgens effecteninstellingen, kredietinstellingen en financiële instellingen die overeenkomstig de desbetreffende communautaire regelgeving bevoegd zijn in de lid-staat waarin zij zijn gevestigd effectendiensten aan te bieden of te verrichten.

Ook het voorgestelde tweede lid behelst een verduidelijking. Bepaald wordt dat er niet behoeft te worden gemeld ter zake van aandelen en stemmen die worden gehouden door effectenbewaarbedrijven, mits de bewaarnemer die aandelen of stemmen niet kan aanwenden om zeggenschap uit te oefenen1. Een meldingsplicht draagt in het geval geen zeggenschap kan worden uitgeoefend immers niet bij aan de doorzichtigheid van de effectenmarkt. Ook ingevolge de richtlijn melding zeggenschap leidt bewaarneming slechts tot een meldingsplicht indien de bewaarnemer kan beschikken over de aan de aandelen verbonden stemrechten2.

Artikel 6

Op grond van artikel 8, derde lid, van de huidige Wmz kunnen regels worden gesteld «ten aanzien van de wijze waarop de samenstelling van het percentage dat dient te worden gemeld kenbaar moet worden gemaakt». Deze bepaling is destijds opgenomen op grond van de overweging dat de melding inzicht moet verschaffen in rechtstreeks, middellijk en potentieel gehouden zeggenschap en kapitaalbelang. Zij biedt evenwel geen grondslag om het gebruik van het ontwikkelde standaard-meldingsformulier en de ondertekening daarvan verplicht te stellen. Gelet op het belang van een uniforme melding in de praktijk is een wettelijke basis daarvoor evenwel gerechtvaardigd. De in de aanhef van het eerste lid van het onderhavige artikel opgenomen zinsnede dat een melding «geschiedt op door Onze Minister te bepalen wijze» voorziet in deze lacune.

Op grond van het voorgestelde tweede lid behoeft ook een dochtermaatschappij van een natuurlijk persoon geen melding te doen indien die natuurlijke persoon de melding voor haar verricht. Voor groepsmaatschappijen is deze vrijstelling reeds in de huidige Wmz opgenomen (artikel 8, tweede lid). Achtergrond van de uitbreiding is dat de bestaande regeling heeft geleid tot meldingen van natuurlijke personen èn van dochtermaatschappijen van deze natuurlijke personen. De ratio van de vrijstelling van artikel 8, tweede lid, van de huidige Wmz – het voorkomen van dubbele meldingen – geldt evenzeer voor dochtermaatschappijen van natuurlijke personen1. Gevolg van de onderhavige aanpassing is overigens dat de uitzondering niet meer geldt voor groepsmaatschappijen die geen dochtermaatschappij zijn. Het betreft hier een technische correctie, omdat de regeling in de huidige Wmz eigenlijk te ruim is. Aandelen van groepsmaatschappijen die geen dochtermaatschappij zijn worden immers niet aan de moedermaatschappij toegerekend, zodat die de desbetreffende zeggenschap ook niet behoeft te melden.

Artikel 7

Zoals reeds in het algemene deel van deze memorie van toelichting is aangegeven, wordt voorgesteld de STE te belasten met de openbaarmakingsplicht. Dit voorstel is in het onderhavige artikel verwerkt. Gevolg hiervan zal overigens zijn dat een vennootschap niet langer de keuze zal hebben tussen openbaarmaking van de gegevens als zodanig en publicatie van de plaats waar de gegevens ter inzage liggen. Deze keuzemogelijkheid komt met de thans voorgestelde constructie te vervallen.

In het onderhavige artikel wordt onder meer bepaald dat de STE niet eerder tot openbaarmaking overgaat dan nadat er tenminste vijf kalenderdagen zijn verstreken na de verzending door de STE aan de betrokken vennootschap van een mededeling dat er een melding is gedaan die openbaar zal worden gemaakt. Gedurende die periode kan de vennootschap verzoeken de openbaarmaking achterwege te laten. Na het verstrijken van de termijn maakt de STE de melding daadwerkelijk openbaar. Gelet op de desbetreffende richtlijnbepaling2 dient de STE daartoe uiterlijk binnen negen kalenderdagen na ontvangst van de onderliggende melding over te gaan. Indien de vennootschap reeds vóór het verstrijken van de onderhavige vijf kalenderdagen schriftelijk heeft meegedeeld geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid te verzoeken de openbaarmaking achterwege te laten, vangt de termijn waarover de STE voor openbaarmaking beschikt echter aan op de dag van ontvangst van de mededeling van de vennootschap.

Wat betreft de openbaar te maken gegevens voorziet het voorgestelde tweede lid in een uitbreiding ten opzichte van de huidige regeling met de datum waarop de meldingsplicht is ontstaan. Om een gemeld percentage te kunnen narekenen, is het immers nodig om te weten op basis van welke noemergegevens is gemeld. Dat zijn de noemergegevens van de datum waarop de meldingsplicht is ontstaan.

Aan het vierde lid is de bepaling toegevoegd dat na een afwijzende beslissing op het verzoek openbaarmaking achterwege te laten tenminste vijf kalenderdagen moeten zijn verstreken alvorens de betrokken gegevens (alsnog) openbaar worden gemaakt. Deze termijn biedt de vennootschap de gelegenheid te trachten de schorsing te laten voortduren indien tegen de afwijzende beslissing beroep wordt ingesteld. Gedurende de termijn kan de vennootschap namelijk aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven een voorlopige voorziening vragen, onder gelijktijdige indiening van een bezwaarschrift.

Artikel 8

Het de STE belasten met de openbaarmakingsplicht is eveneens van betekenis voor de situatie waarbij zij heeft vastgesteld dat een bepaalde melding onjuist is, maar degene die de melding heeft gedaan geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid zijn melding te herstellen. De nieuwe regeling brengt namelijk met zich dat de STE de mogelijkheid heeft om de gegevens openbaar te maken zoals deze behoren te luiden. Aldus vormt het vijfde lid van dit artikel het sluitstuk van het vierde lid (artikel 10, vierde lid, van de huidige Wmz). Zo'n sluitstuk is gewenst om te voorkomen dat situaties als de onderhavige alleen zouden kunnen worden gecorrigeerd door middel van inschakeling van de Economische Controledienst.

Artikel 9

Naar aanleiding van een amendement terzake is in de huidige Wmz een artikel opgenomen (artikel 13) dat naast strafrechtelijke sancties ook civielrechtelijke sancties mogelijk maakt1. Naar inhoud is deze regeling ongewijzigd in het wetsvoorstel overgenomen. Voor zover bekend, is van de regeling tot dusverre nog geen gebruik gemaakt.

Een regeling van civiele sancties werd noodzakelijk geacht, omdat kon worden betwijfeld of van strafsancties wel voldoende preventieve werking zou uitgaan, ook en vooral ten opzichte van buitenlandse meldingsplichtigen. Naast deze veronderstelde (grotere) preventieve werking, werd van belang geacht dat degenen die het meest rechtstreeks in hun belang werden getroffen, zelf in rechte zouden kunnen optreden, zonder afhankelijk te zijn van het Openbaar Ministerie. Tenslotte biedt de regeling van civiele sancties de mogelijkheid om zeer snel nadat een overtreding is geconstateerd, adequaat te kunnen reageren.

In het vierde lid, onderdeel e, is de zinsnede «of van rechten op aandelen in het kapitaal van de vennootschap» uit artikel 13, vierde lid, onderdeel e, van de huidige Wmz vervallen. Artikel 1, derde lid, aanhef en onderdeel a, van het wetsvoorstel maakt deze clausule overbodig.

Artikel 13

Ingevolge het nieuwe artikel 13 kan een belanghebbende tegen een op grond van deze wet genomen besluit beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht gaat aan het beroep een bezwaarschriftprocedure vooraf.

Artikel 14

Met dit overgangsartikel wordt uitvoering gegeven aan het voornemen een initiële meldingsplicht te introduceren ter zake van stemrechten of belangen in vennootschappen die in de periode tussen de inwerkingtreding van de Wmz en de inwerkingtreding van deze wet tot de officiële notering (zullen) zijn toegelaten. Verwezen wordt naar het algemene deel van deze memorie van toelichting en de naar de toelichting op artikel 3.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Justitie, a.i.

H. F. Dijkstal

BIJLAGE A

Transponeringstabel Wmz → Wmz 1996

Artikel van deArtikel van de
WmzWmz 1996
1(1)(a)1(1)(a)
1(1)(b)1(1)(b)
1(2)1(3)(a)
1(3)1(3)(b), 1(4)
1(4)
1(5)1(1)(d)
1(6)1(2)
22(1), 2(2), 4(1), 4(3)
32(1), 2(2), 4(1), 4(3)
4(a)4(2), 4(3)
4(b)4(2), 4(3)
4(c)4(3)
5(a)4(2), 4(3)
5(b)4(2), 4(3)
5(c)4(3)
6(1)(a)4(2), 4(3)
6(1)(b)4(2), 4(3)
6(1)(c)4(3)
6(2)4(4)
75(1)
8(1)6(1)
8(2)6(2)
8(3)6(1)(d)
9(1)7(2)
9(2)7(2)
9(3)
108
11(1)7(3), 7(4)
11(2)7(3)
11(3)13
12
139
1410
1511
1612
1714
1815
19
2018
2117

BIJLAGE B

Transponeringstabel Wmz → Wmz 1996

Artikel van deArtikel van de
Wmz 1996Wmz
1(1)(a)1(1)(a)
1(1)(b)1(1)(b)
1(1)(c)
1(1)(d)1(5)
1(2)1(6)
1(3)(a)1(2)
1(3)(b)1(3)
1(4)1(3)
2(1)2, 3
2(2)2, 3
3
4(1)2, 3
4(2)4(a), 4(b), 5(a), 5(b), 6(1)(a), 6(1)(b)
4(3)4(a), 4(b), 4(c), 5(a), 5(b), 5(c), 6(1)(a), 6(1)(b), 6(1)(c)
4(4)6(2)
5(1)7
5(2)
5(3)
6(1)8(1), 8(3)
6(2)8(2)
7(1)
7(2)9(1), 9(2)
7(3)11(1), 11(2)
7(4)11(1)
810
913
1014
1115
1216
1311(3)
1417
1518
16
1721
1820

XNoot
1

De richtlijn is als bijlage C bij dit wetsvoorstel gevoegd. (Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie)

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
2

Aandelen die na een aandelenemissie onderscheidenlijk herplaatsing van aandelen niet door de underwriter worden geplaatst.

XNoot
3

Verwezen wordt naar Kamerstukken II 1989/90, 21 492, nr. 3, blz. 9.

XNoot
1

Benadrukt wordt dat dit niet noodzakelijkerwijs tot een lagere heffing behoeft te leiden, omdat de door de STE te maken advertentiekosten over de vennootschappen zullen worden omgeslagen. Daartegenover staat dat een vennootschap nu niet meer zelf behoeft te adverteren.

XNoot
2

Verwezen wordt naar artikel 76a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

XNoot
3

Artikel 1, derde lid, van de richtlijn melding zeggenschap biedt daartoe de mogelijkheid.

XNoot
4

Dit is in lijn met de krachtens de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) aan beleggingsinstellingen (waaronder bmvk's) opgelegde verplichting om ten behoeve van een vergroting van het inzicht informatie te verstrekken over «grote beleggers» en hun transacties met de betrokken beleggingsinstelling of haar dochtermaatschappij(en). In de desbetreffende Wtb-regeling is sprake van een «grote belegger» indien het betrokken belang tenminste vijfentwintig procent bedraagt.

XNoot
5

Het voorstel zal leiden tot een vermindering van de totale kosten van uitvoering van de wet, omdat het hanteren van slechts vier bandbreedtes een substantieel beperkter aantal meldingen in bmvk's tot gevolg zal hebben. Dit telt temeer aan, omdat meer dan dertig procent van de vennootschappen als bedoeld in de Wmz kunnen worden aangemerkt als bmvk.

XNoot
1

Ook de vervanging van de zinsnede «De natuurlijke persoon of rechtspersoon» door «Een ieder» brengt geen wijziging in de meldingsplicht als zodanig. Hoewel bijvoorbeeld vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen normaliter onder «een ieder» kunnen worden begrepen, kan de meldingsplicht niet op dergelijke vennootschappen van toepassing zijn, omdat zij als zodanig geen houder van aandelen zijn. Teneinde (ook) in de meldingsplicht van de afzonderlijke vennoten geen wijziging te brengen, zijn de betrokken toerekenregels gehandhaafd (artikel 4, vierde lid, nieuw).

XNoot
2

Het te melden percentage kapitaalbelang of stemrechten geeft in cijfers de verhouding weer tussen het door een meldingsplichtige gehouden kapitaalbelang dan wel uit te oefenen aantal stemmen (de teller) en het totaal geplaatste kapitaal onderscheidenlijk het totaal aantal stemmen dat in theorie op het geplaatste kapitaal van een NV kan worden uitgebracht (de noemer).

XNoot
3

Verwezen wordt naar Kamerstukken II 1989/90, 21 492, nr. 3, blz. 7, Kamerstukken II 1990/91, 21 492, nr. 8, blz. 7–8, en Handelingen II 1990/91, blz. 4458.

XNoot
4

Conform het bepaalde in de richtlijn melding zeggenschap worden potentiële rechten wèl in de teller meegeteld.

XNoot
5

Verwezen wordt naar Kamerstukken II 1989/90, 21 492, B, blz. 6.

XNoot
6

De voorgestelde initiële meldingsplicht ter zake van stemrechten of belangen in vennootschappen die in de periode tussen de inwerkingtreding van de Wmz en de inwerkingtreding van deze wet tot de officiële notering (zullen) zijn toegelaten, is opgenomen in artikel 14 van dit wetsvoorstel.

XNoot
7

Conform de huidige Wmz is de titel waaronder de aandelen c.q. stemmen zijn verkregen niet relevant.

XNoot
1

Benadrukt wordt dat het verlenen van bijvoorbeeld een volmacht er niet toe leidt dat de bewaarder geen stemrecht meer kan uitoefenen en derhalve meldingsplichtig blijft.

XNoot
2

De richtlijn melding zeggenschap bepaalt ter zake van bewaarneming dat de meldingsplicht alleen van toepassing is indien de bewaarnemer de stemrechten die aan de in bewaring gegeven aandelen zijn verbonden «naar eigen goeddunken kan uitoefenen bij gebreke van specifieke instructies van de houders» (artikel 7, achtste gedachtenstreepje).

XNoot
1

Juist gelet op deze ratio maakt het voor de toepasselijkheid van het tweede lid van dit artikel niet uit of een moedermaatschappij wel of niet zelfstandig meldingsplichtig is. In beide gevallen is de betrokken dochtermaatschappij van de meldingsplicht ontslagen indien de moedermaatschappij voor haar meldt.

XNoot
2

Artikel 10, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn melding zeggenschap.

XNoot
1

Verwezen wordt naar Kamerstukken II 1990/91, 21 492, nr. 13.

Naar boven