24 620
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage; 's-Gravenhage, 11 oktober 1995

nr. 1
nr. 204
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage,27 februari 1996

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 28 februari 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 maart 1996.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 11 oktober 1995 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage (Trb. 1995, 262).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, 1 van de Wet op de Raad van State).In 1994 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de douane-administraties van Nederland en Estland om te komen tot een verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

Beide landen hebben er, gezien de groeiende omvang en verdere intensivering van hun economische betrekkingen, belang bij dat het toezicht op de naleving van de douanewetgeving op de meest effectieve wijze geschiedt. De groei is een gevolg van het uiteenvallen van de voormalige Sovjet Unie in verschillende onafhankelijke landen die nu voor een belangrijk deel het vervoer van goederen naar Nederland via de Baltische Staten laten verlopen. Dit vraagt om een betere samenwerking tussen de betrokken landen, niet alleen op het gebied van het toezicht op de naleving van de douanewetgeving doch eveneens op het gebied van de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op die douanewetgeving. Het thans voorliggende verdrag beoogt op genoemde gebieden de basis te zijn voor een nauwe administratieve samenwerking die de territoriale beperktheid doorbreekt die in het algemeen het kenmerk is van nationale douanewetgevingen.

Gelet op de aspecten van vertrouwelijkheid bij informatie-uitwisseling, de persoonsbescherming en de rechtsbescherming van ambtenaren, die bij de samenwerking op het gebied van douane een rol spelen is – naar algemene internationale opvatting – de verdragsvorm vereist.

Besprekingen met betrekking tot een verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand hebben niet alleen plaatsgevonden met Estland doch ook met de andere twee Baltische Staten, Letland en Litouwen.

Het verdrag komt wat betreft de inhoud goeddeels overeen met eerder door ons land gesloten bilaterale verdragen terzake, te weten:

– de op 20 december 1983 te Oslo tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 1984, 8);

– de op 4 april 1984 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Finland inzake wederzijdse bijstand in douanezaken (Trb. 1984, 39); en

– de op 20 maart 1985 te Stockholm tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden inzake wederzijdse bijstand in douanezaken (Trb. 1985, 64).

Het onderhavige verdrag wijkt qua opzet en bewoordingen echter aanzienlijk af van voornoemde verdragen omdat het is gebaseerd op een recent – door de Internationale Douaneraad (IDR), die onlangs de naam heeft aangenomen van de Wereld Douane Organisatie (WDO) – ontwikkeld modelverdrag. Het is internationaal gebruikelijk om voor de onderhandelingen bij de verdragen tot voorkoming van dubbele belasting het model-verdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling tot uitgangspunt te nemen. Het nieuwe model-verdrag van de WDO moet een soortgelijke rol gaan spelen voor de onderhandelingen bij bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. De bepalingen van het nieuwe model-verdrag zijn met consistent gebruik van terminologie geredigeerd en zijn in grote lijnen afgestemd op de laatste inzichten op het gebied van bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de doelbinding (het gebruik dat van op grond van dit verdrag verkregen gegevens mag worden gemaakt).

Het onderhavige verdrag strekt tot het wederzijds verlenen van administratieve bijstand:

a. ter verzekering van de juiste naleving van de wettelijke bepalingen en voorschriften inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen;

b. ter voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de onder a. bedoelde bepalingen en voorschriften;

Het verdrag regelt nauwkeurig hoever de samenwerking strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. De samenwerking beperkt zich uitdrukkelijk tot deze administratieve bijstand en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Het onderhavige verdrag heeft aanknopingspunten met de exclusieve handelspolitieke bevoegdheden van de Europese Gemeenschap. Het voorziet in een wezenlijke behoefte omdat de administratieve samenwerking in douanezaken tussen EU-lid-staten en derde landen in gemeenschappelijk kader slechts gedeeltelijk geregeld is en voor zover er akkoorden bestaan, deze alleen de hoofdlijnen betreffen. De lid-staten met belangrijke handelsstromen of handelsstromen waaraan bijzondere risicos kleven, sluiten dan ook nog frequent bilaterale verdragen om in de nog bestaande leemten te voorzien dan wel om aanvullende regelingen te treffen, die op de bilaterale relatie zijn toegesneden. De Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 19 mei 1981 betreffende de wederzijdse administratieve bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lid-staten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 144) gaat dan ook nadrukkelijk uit van de mogelijkheid dat afzonderlijke lid-staten bilaterale afspraken met derde landen aangaan.

Ook de handelspolitieke verdragen van de Europese Unie met de Baltische staten gaan uit van deze mogelijkheid. Het verdrag zal overigens, conform genoemde verordening na ondertekening bij de Commissie worden aangemeld.

Douane-verdragen dienen primair voor het verzamelen van informatie omtrent het verloop van de internationale goederenstromen. Wanneer zich een vermoeden van onregelmatigheden voordoet wordt een verzoek om bijstand gericht aan de douane-administratie van het andere land dat betrokken is bij de betreffende goederentransacties. De douane-administratie van het verzoekende land zal op basis van de verkregen gegevens een nader administratief onderzoek instellen dat kan uitmonden in een administratieve correctie en/of administratieve sanctie dan wel – onder daarvoor geldende voorwaarden – in een strafvervolging.

Dit kan zich voordoen indien bij dat onderzoek een concrete verdenking ontstaat dat een bepaalde persoon (de verdachte) een strafbaar feit heeft begaan.

In dat geval wordt het terrein van administratieve bijstand verlaten en treedt daarvoor in de plaats bijstandsverlening via de kanalen van de rechtshulp waarbij de verdachte aanspraak kan maken op de waarborgen in het kader van een strafvervolging. Het onderhavige verdrag treedt terug zodra een specifieke regeling in het kader van de rechtshulp aanwezig is.

2. Artikelsgewiize toelichting

Artikel 1

De term «douane-administratie» in het verdrag heeft, althans wat Nederland betreft, een gekwalificeerde betekenis.

Voor ons land wordt daaronder verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in dit verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. Dit zal in een aantal gevallen de nationale douanedienst zijn, doch niet van alle hier bedoelde regelingen is de uitvoering in ons land uitsluitend aan de douanedienst opgedragen. In artikel 1, onderdeel 1, worden de bij de bijstand betrokken diensten aangeduid.

De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het verdrag zijn: de Douane, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst van het Ministerie van Financiën, de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Economische Controledienst van het Ministerie van Economische Zaken. Ook andere diensten met specifieke controle- en opsporingstaken kunnen in voorkomende gevallen in het kader van dit verdrag bij de samenwerking betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld de Inspectie Milieuhygiëne voor wat betreft de handhaving van de milieuwetgeving (afvalstoffen). De bevoegde douane-autoriteit in Estland is de Nationale Douane Raad dan wel een ander lichaam dat gemachtigd is de douane-taken te verrichten die thans door de genoemde raad worden verricht. Deze bepaling voorkomt dat het verdrag zou moeten worden gewijzigd indien de Nationale Douane Raad van Estland taken overdraagt aan een andere – daartoe aangewezen – uitvoerende dienst.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douane-administratie», in het verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het verdrag vallen ten gevolge van deze ruime definitie van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

b. landbouwheffingen en -restituties;

c. anti-dumpingrechten;

d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van economische (landbouw-economische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en phytosanitaire belangen en ter bescherming van de binnenlandse veiligheid en van de volksgezondheid.

In het vijfde lid is voorts een definitie van «persoonsgegevens» opgenomen, die is ontleend aan het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

De overige definities betreffen termen die in het verdrag regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het verdrag te voorkomen.

Artikel 2

Conform hetgeen in het algemene deel van de toelichting al is gememoreerd, strekt de in dit verdrag voorziene bijstand tot het verzekeren van de juiste toepassing van de douanewetten en tot het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op deze douanewetten. De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden conform de wetgeving en de administratieve bepalingen van de verdragsluitende partij die de bijstand verleent. De in dit artikel opgenomen beperking betreft zowel de juridische als de feitelijke mogelijkheid om bijstand te verlenen (de grenzen van de bevoegdheden en van de beschikbare menskracht en middelen). Uitdrukkelijk is verder vastgelegd dat het verdrag slechts voorziet in het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Particulieren kunnen aan het verdrag niet het recht ontlenen om bewijs te verkrijgen, achter te houden of uit te sluiten of de uitvoering van een verzoek om bijstand te belemmeren.

Wanneer de bijstand met betrekking tot de in dit verdrag geregelde aangelegenheden dient te worden verleend in overeenstemming met een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, informeren partijen elkaar welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezig houden. Het aangezochte land leidt het verzoek dus niet rechtstreeks door naar de andere nationale autoriteit doch stelt de verzoekende autoriteit in de gelegenheid zich voor bijstand tot de juiste autoriteit te wenden.

Artikel 3

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand terzake van de toepassing van de douanewetten voor zover het betreft het verstrekken van informatie. Op verzoek worden gegevens medegedeeld welke in het bijzonder de vaststelling van de oorsprong, de waarde en de aard van goederen en de toepassing van maatregelen inzake in- en uitvoerverboden en -beperkingen vergemakkelijken. Het gaat hierbij niet alleen om gegevens welke de aangezochte administratie voorhanden heeft. Indien deze administratie niet over de gevraagde informatie beschikt, is zij op grond van het bepaalde in artikel 10, vierde lid, verplicht ter verkrijging van die gegevens een onderzoek in te stellen.

De douane-administratie van de aangezochte staat verricht het onderzoek ten behoeve van de andere staat alsof het werd ingesteld ten behoeve van haarzelf of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen staat.

Artikel 4

Dit artikel regelt dat de douane-administraties elkaar op verzoek alle mogelijke informatie zullen verstrekken over de douanewetgeving en de douaneregelingen die van toepassing zijn in hun douanegebied. Uitdrukkelijk wordt daarbij bepaald dat de douane-administraties elkaar onverwijld en op eigen initiatief op de hoogte zullen stellen van nieuw ontwikkelde technieken waarmee douanefraudes effectief kunnen worden bestreden alsmede van gebleken nieuwe vormen van douanefraude.

Artikel 5

Dit artikel voorziet onder a en b in het verstrekken van inlichtingen omtrent het rechtmatig uitvoeren van in het andere land ingevoerde goederen dan wel het rechtmatig invoeren van goederen die uit het andere land zijn uitgevoerd.

Bij uitvoer wordt dikwijls een gunstige behandeling toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie, dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast, al dan niet afhankelijk van een bepaalde bestemming. Twijfel of goederen werkelijk naar een andere staat zijn uitgevoerd kan worden weggenomen wanneer de douane-administratie van die staat verklaart dat de goederen op regelmatige wijze het grondgebied van die staat zijn binnengebracht en onder welke douaneregeling zij eventueel zijn gebracht.

Artikel 6

De douane-administraties houden op verzoek op hun grondgebied een bijzonder toezicht op de in dit artikel genoemde vervoermiddelen, plaatsen en bewegingen van personen en goederen, waaruit fraude ten nadele van de andere verdragsluitende staat zou kunnen voortvloeien. Voor de toepassing van dit artikel is van belang hetgeen in artikel 2, tweede lid, is bepaald met betrekking tot de juridische en feitelijke beperking van de mogelijkheid om bijstand te verlenen omdat een dergelijk toezicht bijzonder arbeidsintensief kan zijn en ingrijpend kan zijn voor de belanghebbende.

Artikel 7

Deze bepalingen bevatten maatregelen welke ten doel hebben de voorkoming en/of opsporing van inbreuken op douanewetten te vergemakkelijken. Ingevolge het eerste lid delen de douaneadministraties elkaar concrete gegevens ten aanzien van verdachte handelingen mede en wisselen algemene inlichtingen uit, in het bijzonder betreffende hun gebleken nieuwe smokkelmethoden en daarbij gebruikte hulpmiddelen.

In het tweede lid is bepaald dat in gevallen die tot ernstige schade voor bijvoorbeeld de economie, de openbare gezondheid, de openbare veiligheid of enig ander vitaal belang van de andere verdragspartij zouden kunnen leiden, informatie zo snel mogelijk op eigen initiatief wordt verstrekt.

Artikel 8

Originele documenten zullen slechts worden gevraagd in gevallen waarin kopieën onvoldoende zijn. De originelen mogen slechts worden gebruikt voorzover daardoor aan de rechten van de verstrekkende administratie en van eventuele derden geen afbreuk wordt gedaan. Zij dienen zo spoedig mogelijk aan de verstrekkende douane-administratie te worden teruggegeven.

Alle gegevens die voor het begrijpen en gebruiken van de op grond van het verdrag aangeleverde informatie noodzakelijk zijn, zoals bijvoorbeeld het type en de versie van de gebruikte software, zullen tezamen met die informatie worden aangeleverd.

Artikel 9

Op verzoek kan de aangezochte staat haar ambtenaren in staat stellen om ter zake van een inbreuk op de douanewetgeving als deskundige of als getuige te verschijnen voor een rechterlijke instantie van de verzoekende staat.

Artikel 10

Het eerste lid van dit artikel bevat het beginsel dat een douane-administratie op grond van dit verdrag slechts bijstand verleent aan de andere douane-administratie.

De overige leden van dit artikel stellen de voorwaarden waaraan een verzoek om bijstand moet voldoen. Zo dient een douane-administratie een lijst op te maken van haar ambtenaren aan wie de informatie mag worden medegedeeld en moet zij deze lijst aan de andere douane-administratie doen toekomen.

Een verzoek om toepassing van een bepaalde bijzondere procedure zal door de aangezochte staat worden ingewilligd met inachtneming van haar nationale wettelijke en administratieve bepalingen.

Artikel 11

Indien de aangezochte douane-administratie niet over de gevraagde informatie beschikt, stelt zij een onderzoek in om de informatie te verkrijgen, dan wel draagt zij het desbetreffende verzoek over aan een andere bevoegde autoriteit in haar land. Het onderzoek omvat onder andere het optekenen van verklaringen van personen van wie in verband met inbreuken op de douanewetgeving informatie wordt gevraagd en van getuigen- en deskundigenverklaringen.

Artikel 12

Dit artikel bepaalt in welke gevallen ambtenaren van de douane-administratie van de verzoekende staat aanwezig mogen zijn op het grondgebied van de aangezochte staat. Voor al deze gevallen geldt dat een voorafgaand schriftelijk verzoek moet worden ingewilligd, eventueel onder daartoe nader te stellen voorwaarden.

Met goedvinden van de aangezochte staat en onder door haar te stellen voorwaarden kunnen opsporingsambtenaren van de verzoekende staat bij een onderzoek aanwezig zijn. Zij nemen niet actief aan het onderzoek deel. Het onderzoek wordt verricht door en onder verantwoordelijkheid van de ambtenaren van de aangezochte staat.

De ambtenaren van de verzoekende staat, moeten wanneer zij op het grondgebied van de andere staat aanwezig zijn, te allen tijde hun ambtelijke hoedanigheid kunnen aantonen. Gedurende hun verblijf in de aangezochte staat genieten zij dezelfde rechtsbescherming als die aan de eigen douane-ambtenaren van de aangezochte staat wordt verleend op grond van de aldaar geldende wetgeving.

Artikel 13

Aangezien de in het verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Daarom bepaalt dit artikel de voorwaarden voor het gebruik.

Het eerste lid bepaalt dat de verkregen informatie slechts voor de doeleinden van dit verdrag mag worden gebruikt en dan nog slechts door de douane-administraties. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is niet toegestaan behoudens met de uitdrukkelijke goedkeuring van de douane-administratie die de informatie verstrekt. Indien de wetgeving van de douane-administratie die de informatie verstrekt dat voorschrijft, is voor het gebruik van die informatie in strafzaken voorafgaande toestemming vereist van het openbaar ministerie dan van wel de rechterlijke autoriteit in de aangezochte staat.

In afwijking van het eerste lid kunnen, indien de wetgeving van de verzoekende staat daartoe verplicht, gegevens worden gebruikt of openbaar gemaakt in het kader van een strafrechtelijke vervolging door de justitiële autoriteiten van de verzoekende staat. Van een dergelijk beoogd gebruik zal de douane-administratie die de informatie verstrekt vooraf op de hoogte moeten worden gesteld.

Het derde lid geeft aan dat in de staat die de informatie ontvangt minimaal hetzelfde niveau van geheimhouding en gegevensbescherming van toepassing is op de ontvangen inlichtingen en documenten als op soortgelijke informatie van de eigen administratie.

Het vierde lid van het artikel regelt de verhouding van het verdrag tot de Europese regelgeving, met name voornoemde Verordening (EEG) nr. 1468/81. In deze verordening is in de artikelen 14 en 14 bis een verplichting voor lid-staten opgenomen om onder bepaalde omstandigheden (ook van derde landen verkregen) informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten.

Van elke informatieverstrekking aan de Europese Commissie en aan andere lid-staten zal Estland door Nederland vooraf op de hoogte worden gesteld.

Artikel 14

In dit artikel wordt verwezen naar de bijlage die een integraal onderdeel uitmaakt van dit verdrag. Daarin is een regeling opgenomen die voor de op grond van dit verdrag uit te wisselen persoonlijke gegevens een bepaald niveau van bescherming garandeert.

Het tweede lid schort de uitwisseling van persoonlijke gegevens op grond van dit verdrag op totdat beide partijen in hun nationale wetgeving terzake regelingen hebben getroffen op een niveau dat voldoet aan de in de bijlage opgenomen basisbeginselen. Deze bepaling heeft ten doel te voorkomen dat een onevenwichtige situatie ontstaat ten gevolge van het feit dat Nederland wel doch Estland tot op heden geen wettelijke regeling ter bescherming van persoonlijke gegevens kent. In Nederland zijn deze regels in de nationale wetgeving onder andere opgenomen in de Wet op de persoonsregistraties, terwijl ook in de uitvoeringssfeer administratieve regelingen zijn getroffen. Van de zijde van het Ministerie van Justitie is toegezegd dat Nederland Estland desgevraagd bij het opstellen van een administratieve regeling op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens bijstand zal verlenen.

Zodra het eerder genoemde Verdrag ter bescherming van personen met betrekking tot automatische verwerking van persoonsgegevens en de – op grond van dit verdrag – vereiste nationale wettelijke en administratieve regelingen van kracht zijn geworden, zullen die bepalingen van toepassing zijn op de uitwisseling van persoonsgegevens op grond van het onderhavige verdrag.

Het vierde lid bepaalt uitdrukkelijk dat de in dit artikel en in de bijlage neergelegde beginselen een minimumniveau van privacy-bescherming bevatten. Uitdrukkelijk wordt de mogelijkheid opengelaten dat een verdragsluitende partij betrokkenen een ruimere mate van bescherming biedt.

Artikel 15

Het eerste lid betreft bijzondere gevallen waarin bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd. Bijstand kan niet alleen geheel of gedeeltelijk worden geweigerd in gevallen dat sprake is van de schending van een openbaar belang doch ook indien met de uitwisseling van informatie (particuliere) industriële, commerciële of beroepsgeheimen geschonden zouden kunnen worden. Zo zal Nederland bijvoorbeeld bijstand weigeren ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande reeds voorwerp van een strafvervolging is geweest. Dit zou namelijk in strijd komen met het «ne bis in idem» beginsel.

De bij de toepassing van het tweede lid mogelijk rijzende problemen inzake wederkerigheid zullen met beleid moeten worden opgelost, waarbij het evenwicht tussen de belangen van beide verdragsluitende partijen richtsnoer zal zijn. Bij het bepalen van dit evenwicht kunnen zowel juridische als feitelijke omstandigheden voor de uitleg van de overeengekomen wederkerigheid meespelen.

Het derde lid geeft de mogelijkheid aan de aangezochte staat om bijstand op te schorten indien daarmee een lopend onderzoek of een lopende strafvervolging of procedure wordt doorkruist.

In een dergelijk geval zal de aangezochte staat in overleg treden met de verzoekende staat en aangeven onder welke voorwaarden en omstandigheden de bijstand eventueel kan worden verleend.

De bijstand kan door de aangezochte staat ook worden opgeschort in geval een onevenredig beslag op de aangezochte administratie wordt gelegd.

Wanneer de verzochte bijstand wordt opgeschort of geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, dient de aangezochte staat aan de verzoekende staat de gronden mede te delen waarop de opschorting of weigering is gebaseerd.

Artikel 16

Uit hoofde van administratieve vereenvoudiging zien de douane-administraties af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen gemaakte kosten. Een uitzondering wordt gemaakt met betrekking tot de bedragen en vergoedingen die zijn uitbetaald aan deskundigen, getuigen en tolken die niet in dienst zijn van de regering. Deze kosten, die vrij hoog kunnen oplopen, worden door de verzoekende staat aan de aangezochte staat vergoed.

Indien zich laat aanzien dat met de uitvoering van het verzoek aanzienlijke kosten gemoeid zijn of deze van buitengewone aard zijn, plegen de douane-administraties overleg hoe het verzoek zal worden uitgevoerd en over de wijze waarop de daarmee gepaard gaande kosten worden gedragen.

Artikel 17

Voor de toepassing van het verdrag wordt het wenselijk geacht dat de ambtenaren in beide landen die belast zijn met het opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving persoonlijke en rechtstreekse contacten met elkaar onderhouden.

De douane-administraties zullen binnen het kader van dit verdrag daartoe nadere regelingen vaststellen alsmede regelingen voor een soepele toepassing van het verdrag in de praktijk. Deze uitvoeringsregels dienen te blijven binnen het toepassingsbereik van het verdrag en mogen met name niet de vorm aannemen van een uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 18

De douane-administraties streven ernaar om eventueel optredende problemen of twijfels betreffende de interpretatie of toepassing van het verdrag in onderling overleg op te lossen.

Indien met een dergelijk overleg geen resultaten worden bereikt dan zal een oplossing van de problemen langs diplomatieke weg worden bewerkstelligd.

Artikel 19

Dit artikel regelt het territoriale toepassingsgebied van het verdrag. Het tweede en derde lid bieden de mogelijkheid voor de Nederlandse Antillen en Aruba om het verdrag mede te laten gelden voor hun grondgebied.

3. Koninkrijkspositie

Krachtens het tweede lid van artikel 19 zal het verdrag, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

Uitbreiding van de gelding tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba is mogelijk. De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben onlangs te kennen gegeven de vraag van medegelding van de door het Koninkrijk gesloten douaneverdragen meer in het algemeen te zullen bestuderen. Indien de gelding van het verdrag wordt uitgebreid tot voornoemde staten, brengt dit mee dat de in het derde lid van artikel 19 genoemde notawisseling een verdrag vormt in de zin van de Grondwet dat de goedkeuring van het Parlement behoeft.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven