24 617
Enige regels ter uitvoering van een aantal EG-verordeningen op het gebied van de mededinging (Wet uitvoering EG-mededingingsverordeningen)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

VOORSTEL VAN WET

Artikel 2, tweede lid, luidde als volgt:

2. Deze ambtenaren beschikken voor het verrichten van de in het eerste lid bedoelde verificaties ten aanzien van ondernemingen en ondernemersverenigingen over de volgende bevoegdheden:

a. de inzage van zakelijke gegevens en bescheiden;

b. het maken of verlangen van afschriften of uittreksels van deze zakelijke gegevens of bescheiden;

c. het ter plaatse vragen van mondelinge inlichtingen;

d. het betreden van alle lokaliteiten – met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner –, terreinen en vervoermiddelen van de ondernemingen en ondernemersverenigingen.

Artikel 2, derde en vijfde lid, kwam niet voor.

In artikel 2, vierde lid (was derde lid), kwam de zinsnede «en voorwerpen» niet voor en was in plaats van «18.00 uur» opgenomen: 20.00 uur.

In artikel 3, derde lid, kwam de tweede volzin niet voor en was in plaats van «artikel 2, tweede en vierde lid» opgenomen: artikel 2, tweede en derde lid.

In artikel 4 was in plaats van «artikel 2, tweede lid, onder a, b en d, en vierde lid» opgenomen: artikel 2, tweede lid, onder d, en artikel 2, derde lid.

In artikel 6, eerste volzin, kwam het woord «redelijkerwijs» niet voor.

De artikelen 8 en 9 waren genummerd als artikelen 9 en 10.

Artikel 10 (was artikel 8) luidde als volgt:

De ondernemer of ondernemersvereniging is bevoegd zich tijdens een doorzoeking als bedoeld in artikel 5, eerste lid, door een raadsman te doen bijstaan, zonder dat de doorzoeking daardoor mag worden opgehouden.

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

De vierde alinea van paragraaf 2 luidde vanaf de tweede volzin als volgt:

Daarom is in artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel een formulering gekozen die nagenoeg gelijkluidend is aan de in de verordeningen gehanteerde formuleringen. Het ligt dan ook in de rede bij de interpretatie van deze bevoegdheden aan te sluiten bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de bevoegdheden van de functionarissen van de Commissie.

In de vijfde alinea van paragraaf 2 luidde de derde volzin als volgt:

In geval van verzet door een onderneming of een ondernemersvereniging tegen het verrichten van een verificatie die door de Commissie bij beschikking is gelast, kunnen de nationale ambtenaren de in het wetsvoorstel genoemde bevoegdheid tot het betreden van plaatsen en de verzegelingsbevoegdheid zo nodig uitoefenen met behulp van de sterke arm.

II. Artikelsgewijze toelichting

De tweede tot en met de vierde alinea (was tweede en derde alinea) van de toelichting op artikel 2 luidde als volgt:

In het tweede lid worden de bevoegdheden opgesomd waarover deze ambtenaren beschikken voor het verrichten van een verificatie als in het eerste lid bedoeld. Zoals hiervoor reeds werd vermeld is de formulering daarvan nagenoeg gelijkluidend aan de formulering van de in de verordeningen opgesomde bevoegdheden. Op enkele onderdelen wijkt dit artikellid in redactioneel opzicht af van de in de verordeningen gehanteerde terminologie. In onderdeel a is in plaats van de zinsnede «het controleren van de boeken en bescheiden» gekozen voor de formulering «de inzage van zakelijke gegevens en bescheiden». Deze meer eigentijdse formulering komt overigens in materieel opzicht met die van de verordeningen overeen. Onderdeel b is dienovereenkomstig eveneens aangepast. Daarnaast is in onderdeel d na «lokaliteiten» ingevoegd «– met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner –». Gezien de bijzondere bescherming die in de Grondwet aan woningen wordt toegekend is deze uitzondering, evenals dat in de wet van 10 juli 1968 tot uitvoering van de Verordening No. 17 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap het geval is, expliciet in dit wetvoorstel opgenomen. Ook in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie HJEG 21 september 1989, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, Hoechst AG t. Commissie, Jurispr. 1989, blz. 2919 en SEW 1990, blz. 381 en HJEG 17 oktober 1989, zaak 85/87, Dow Benelux NV t. Commissie, Jurispr. 1989, blz. 3150 en NJ 1990, 571) wordt het grondrecht van de onschendbaarheid van de woning erkend als een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat bij de uitleg van de verordeningen (in de aangehaalde jurisprudentie gaat het om verordening 17/62) geëerbiedigd dient te worden.

De overige geringe verschillen tussen de in artikel 2, tweede lid, opgesomde bevoegdheden en de bevoegdheden van de functionarissen van de Commissie zijn het gevolg van het feit dat er tussen de verificatie-artikelen van de EG-mededingingsverordeningen onderling eveneens kleine verschillen bestaan. Het eerste geringe verschil heeft betrekking op de bevoegdheid tot «het maken van afschriften of uittreksels». Deze is in alle hier bedoelde verordeningen op dezelfde wijze geredigeerd, behalve in artikel 13, eerste lid, onder b, van verordening 4064/89, waar deze bevoegdheid wordt omschreven als «het maken of verlangen van afschriften of uittreksels». Het tweede geringe verschil heeft betrekking op de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen. Deze wordt in alle hier bedoelde verordeningen omschreven als «het betreden van alle lokaliteiten, terreinen en vervoermiddelen van de ondernemingen», behalve in verordening 3975/87, waar in artikel 11, eerste lid, onder d, sprake is van «het betreden van alle door de ondernemingen en ondernemersverenigingen gebruikte lokaliteiten, terreinen en vervoermiddelen». In het tweede lid van het onderhavige artikel is bij de opsomming van de bevoegdheden van de nationale ambtenaren aangesloten bij de meest ruime omschrijving van de bevoegdheden van de functionarissen van de Commissie.

Zoals reeds eerder in het algemene deel werd aangegeven ligt het in de rede voor de uitleg van de bevoegdheden van de nationale ambtenaren aan te sluiten bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof heeft inmiddels de reikwijdte van de verificatiebevoegdheden nader geconcretiseerd. Voor een uiteenzetting hierover wordt verwezen naar hetgeen wordt opgemerkt in de toelichting op de artikelen 4 en 5 tot en met 10 van het onderhavige wetsvoorstel.

De eerste alinea van de toelichting op artikel 4 luidde als volgt:

Artikel 4.

Dit artikel bepaalt dat de ambtenaren, die zijn aangewezen om verificaties te verrichten dan wel om bijstand te verlenen, de bevoegdheid tot het betreden van alle lokaliteiten, terreinen en vervoermiddelen en de verzegelingsbevoegdheid kunnen uitoefenen met behulp van de sterke arm, indien er tegen een verificatie verzet wordt gepleegd.

De derde alinea van de toelichting op artikel 4 kwam niet voor.

De eerste en derde alinea van de toelichting op de artikelen 5 tot en met 9 (was de toelichting op de artikelen 5 tot en met 10) kwamen niet voor.

De zevende alinea (was vijfde alinea) van de toelichting op de artikelen 5 tot en met 9 (was de toelichting op de artikelen 5 tot en met 10), luidde als volgt:

Hieruit vloeit voort dat de lid-staten, in geval van verzet tegen een verificatie die bij beschikking is gelast, over de mogelijkheid dienen te beschikken om zonder toestemming van de vertegenwoordigers van de ondernemingen kasten, laden en andere bergplaatsen te openen of bijvoorbeeld computerbestanden te ontsluiten, teneinde na te gaan of zich daarin voor het verificatie-onderzoek relevante zakelijke gegevens en bescheiden (inclusief bijvoorbeeld langs geautomatiseerde weg vastgelegde gegevens) bevinden.

In de tiende alinea (was de achtste alinea) van de toelichting op de artikelen 5 tot en met 9 (was de toelichting op de artikelen 5 tot en met 10) kwam de laatste volzin niet voor.

De toelichting op artikel 10 kwam niet voor.

De tweede alinea van de toelichting op artikel 11 kwam vanaf de tweede volzin niet voor.

Naar boven