24 606
Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad (Overgangswet bejaardenoorden)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 22 april 1996

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengt van haar bevindingen als volgt verslag uit.

Onder het voorbehoud dat de regering de daarin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Vooraleer zij wensen in te gaan op de inhoud van de gedane voorstellen, geven zij de regering in overweging om bij de gelegenheid van deze wetgeving het woord «bejaardenoord» te vervangen door «verzorgingshuis». Deze meer moderne terminologie sluit meer aan bij de begrippen verzorging en verpleging en wordt door de ouderen zelf geprefereerd. Bovendien kan dan alsnog de motie-Terpstra c.s. (Kamerstuk 18 170, nr. 76) worden uitgevoerd, die destijds «Kamerbreed» werd aanvaard.

De leden van de PvdA-fractie willen de behandeling van het voorliggende voorstel plaatsen in het licht van de noodzakelijke modernisering van de ouderenzorg in brede zin. Zij constateren dat de regering op termijn het duurzaam verblijf in verzorgingshuizen als verstrekking in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wil opnemen, doch voor de komende jaren een afzonderlijk overgangstraject voorstelt. Deze leden zijn van mening dat de knelpunten, die door de commissie-Welschen op een zo treffende wijze zijn verwoord, voor een groot deel worden gecontinueerd met de voorliggende voorstellen. Waar over de einddoelstelling geen verschil van mening lijkt te zijn, moet het mogelijk zijn om ook op kortere termijn een aantal wezenlijke knelpunten op te lossen ten behoeve van een doelmatige zorgverlening, meer samenhang en vernieuwing van de ouderenzorg.

Deze leden zijn van mening dat, waar sprake is van een krap budgettair kader, waarbij zij er overigens nogmaals bij het kabinet op aandringen om vanaf 1 januari 1997 het groeipercentage te verhogen naar 2,3 %, een optimale ruimte voor een doelmatige besteding van de middelen mogelijk moet worden gemaakt. Continuering van de financiële schotten voor 5 jaar achten zij dan ook zeer problematisch.

Tijdens het debat over de beleidsbrief hebben de leden van de PvdA-fractie een aantal uitgangspunten verwoord, waaraan zij het voorliggende voorstel willen toetsen en op grond waarvan zij een aantal wijzigingen willen bepleiten. Voor de helderheid geven deze leden de uitgangspunten hieronder nog eens weer:

– alle vormen van ouderenzorg in één integrale regeling, die zodanig flexibel moet zijn dat zorg op maat kan worden geleverd. Een functioneel omschreven AWBZ biedt daarvoor de beste aanknopingspunten;

– het beleid moet zijn gericht op de lichtste vorm van zorg die de zelfstandigheid van de oudere adequaat waarborgt: substitutie;

– zorg op maat en substitutie vergen een systeem van een onfhankelijke en integrale indicatiestelling met één loket op het terrein van zorg, welzijn, voorzieningen, wonen en aanpassingen;

– regionale samenwerking tussen alle betrokken partijen, inclusief de vertegenwoordigers van de ouderen zelf, is hiervoor een noodzaak;

– onderschrijving van het onderscheid tussen zelfstandig wonen en intramuraal verblijf, waarbij enerzijds de thuiszorg een gedifferentieerd pakket aan thuiszorg (het zorgcontinuüm) moet kunnen leveren van lichte tot intensieve zorg, en anderzijds bejaardenoorden en verpleeghuizen toegroeien naar «zorghuizen-nieuwe-stijl», die eveneens een gedifferentieerd zorgaanbod (ook een continuüm) moeten kunnen leveren.

– als laatste uitgangspunt voor de leden van de PvdA-fractie geldt het financiële kader, dat toereikend moet zijn om de toenemende zorgvraag op te vangen binnen beheerste kaders.

Helaas moeten de leden van de PvdA-fractie constateren dat met het voorliggende voorstel, gedurende een meerjarige overgangsperiode, de bestaande financieringsschotten grotendeels in stand blijven, deels verplaatst worden en er één schot bijkomt. Waar die afzonderlijke regelingen voor thuiszorg, verzorgingshuizen en verpleeghuizen niet alleen een financieel schot betekenen, maar er ook in de wijze van aansturing van die afzonderlijke beleidsonderdelen verschillen bestaan, worden de knelpunten ten aanzien van de mogelijkheden voor een samenhangend beleid in de regio niet opgelost. In feite moeten deze leden vaststellen dat noch in de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel, noch in de toelichting daarop rekening is gehouden met datgene wat tijdens het debat over de MOZ-brief in de Kamer aan de orde is geweest. Zij betreuren dat in hoge mate.

Deze leden hebben eveneens geconstateerd dat de Eerste Kamer de regering heeft verzocht om een «second opinion» toe te passen op het scheiden van Wonen en Zorg. De leden van de PvdA-fractie willen graag worden ingelicht over de reactie van de regering op dit verzoek en vragen naar de gevolgen daarvan voor het traject van het onderhavige wetsvoorstel.

Overeenkomstig hun inbreng tijdens het algemeen overleg over de Modernisering van de Ouderenzorg op 20 maart 1996 stemmen de leden van de CDA-fractie in beginsel in met de overheveling van de bejaardenoorden naar de AWBZ, maar hebben zij nog grote zorg over de uitvoerbaarheid van de thans gedane voorstellen met betrekking tot de overgang van de financiering van de bejaardenoorden. Deze zorgen spitsen zich toe op de overgangsfiguur in de periode 1997–2001, wat betekent dat nog een volledig nieuwe planperiode onder verantwoordelijkheid van de 12 provincies en de 4 grote steden wordt gerealiseerd. Deze zorgen klemmen te meer, omdat alle betrokken partners in de zorg in feite niet weten met welke financiële middelen zij in de planperiode kunnen rekenen. Het is denkbaar dat de bejaardenoorden minder geld zullen ontvangen per 1 januari 1997 en hoe verhoudt zich dat dan tot het in stand houden van de huidige capaciteit?

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van het voorgelegde wetsvoorstel, waarop zij verheugd reageren. Zij zijn voorstander van de overgang van de financiering naar de AWBZ. Deze overgangswet is daartoe een eerste stap. De term «bejaardenoord» is in de praktijk niet meer gangbaar. Men gebruikt bij voorkeur de term «verzorgingshuis». De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij bereid is bij deze gelegenheid de term bejaardenoord te vervangen door verzorgingshuis.

De leden van de fractie van de VVD merken nog op dat provincies in de Overgangswet adviestaken hebben ten behoeve van de Ziekenfondsraad. Anderzijds moet een tarievensysteem worden ontwikkeld, dat voorziet in landelijke uniforme tariefvorming. Hoe verhouden beide systemen zich tot elkaar? Zullen provincies bij hun adviezen geleidelijk aan de landelijke tariefvoorschriften moeten volgen of verliest het provinciaal advies jaarlijks een deel van zijn geldigheid?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben reeds eerder hun instemming betuigd met de op handen zijnde overheveling van de verzorgingshuizen naar de AWBZ en de harmonisatie van de eigen bijdragen, inclusief de afschaffing van de vermogenstoets. Deze leden zijn verheugd over de ontschotting die plaats vindt door middel van het onder één financieringssysteem brengen van de verzorgingshuizen en de verpleeghuizen. Dit maakt immers een meer doelmatige zorgverlening (substitutie) mogelijk, zij het dat zich ook nieuwe problemen kunnen voordoen. Van belang hierbij is dat de thuiszorg op zodanige wijze wordt geregeld dat deze voorziening hierop goed aansluit. Omdat de modernisering van de ouderenzorg als «groot project» is aangemerkt, zijn verschillende onderwerpen, die in wettelijke bepalingen in dit wetsvoorstel zijn vervat, in afzonderlijke algemeen overleggen besproken. Bij die gelegenheden hebben de leden van fractie van D66 te kennen gegeven dat zij nog wel de nodige vragen hebben over, en kritische kanttekingen wensen te plaatsen bij de verschillende onderdelen, niet zozeer vanwege de wettekst als wel vanwege de (financiële) complicaties die het één en ander te weeg kan brengen. Vanwege de enorme financiële belangen en risico's die met deze operatie zijn gemoeid, zijn deze leden blij om stap voor stap en nauwgezet dit proces te kunnen volgen. Zij zullen verderop in dit verslag nader op de onderscheiden onderdelen ingaan.

Hoewel in beginsel iedere wijziging in het stelsel van de volksgezondheid schotten tussen zorgvoorzieningen met zich brengt, achten de leden van de fractie van D66 het voorstel van de regering om de bejaardenoorden – verder te noemen verzorgingshuizen – «over te hevelen» naar de AWBZ een goede zaak. In grote lijnen volgt het kabinet de voorstellen van de commissie-Modernisering Ouderenzorg. Die commissie geeft in haar advies «Ouderenzorg met toekomst» een aantal ingrijpende maatregelen in overweging. Hoewel de leden van de fractie van D66 bij enkele veronderstellingen in dat rapport twijfels hebben (beschikbare mantelzorg, capaciteit en kwaliteit van de thuiszorg én het verondersteld afdoende groei-percentage van 1% van het macro-budget) vormen deze aanbevelingen de grondslag voor het voorgestane ouderenbeleid in het regeerakkoord.

De leden van de D66-fractie achten de overheveling om meer dan één reden zinvol:

– gelijkschakelen van tot nu toe verschillende financieringsstromen;

– harmonisatie van eigen-bijdragen;

– tegengaan van oneigenlijke substitutie;

– inzichtelijkheid voor zorggebruikers.

Deze leden betreuren het dat het kabinet er niet in is geslaagd de doelstelling «scheiden van wonen en zorg» te verwezenlijken. In de aanloop naar dit wetsvoorstel is het kabinet enige malen van inzicht veranderd. Kan nog eens worden weergegeven waarom de eerdere pogingen niet zijn gelukt? In hoeverre wordt het voorgestane kabinetsbeleid belemmerd, dan wel gesterkt, door het breed gesteunde verzoek van de Eerste Kamer om een «second-opinion»-onderzoek naar het scheiden van wonen en zorg uit te doen voeren?

De leden van de fractie van D66 achten het minder gelukkig dat het commentaar op deze overgangswet moet worden geleverd zonder dat nog helderheid bestaat over de wijze waarop het kabinet de aangekondigde veranderingen in de wet- en regelgeving omtrent de thuiszorg wil vormgeven. Voor de leden van de fractie van D66 is onduidelijk of de thuiszorg in haar huidige vorm blijft bestaan als wettelijke aanspraak in de AWBZ, met mogelijke gevolgen voor de open-eind-financiering. Deze leden behouden zich het recht voor hun standpunt te heroverwegen, na ommekomst van de voorstellen over de toekomst van de thuiszorg. Tevens loopt op dit moment de Modernisering Ouderenzorg in de Tweede Kamer als «groot project». Uiteraard zullen de nadere gegevens die onder andere door deze leden zijn gevraagd van invloed kunnen zijn op de meer definitieve inrichting van het ouderenbeleid, in casu ook op de voorgestane overheveling van de Wet op de bejaardenoorden (Wbo) naar de AWBZ. Met name de door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toegezegde informatie over de verzorgingshuizen is hierbij van belang.

Kan het kabinet weergeven hoe het de samenhang tussen de hierboven genoemde beleidsonderdelen (mantelzorg, thuiszorg en het «groot project») ziet? Voor de leden van de fractie van D66 geldt dat de Modernisering van de Ouderenzorg niet goed los kan worden gezien van de totale inrichting van de AWBZ. In hun visie moet eerst helder zijn welke de wettelijke aanspraken zijn, op welke wijze de subsidie-aanspraken zijn geregeld en voor welke onderdelen eigen bijdragen verschuldigd zijn. Eerst daarna komen de functie en de invulling van het zorgvernieuwingsfonds ter sprake. Deelt het kabinet die zienswijze? Is het kabinet overigens op de hoogte van de nieuwe regelgeving in het Verenigd Koninkrijk, waarin mantelzorgers deelgenoot (gratis of tegen vergoeding?) kunnen worden van bepaalde zorgvoorzieningen (maaltijden, verzorging), die in meer of andere mate aan de onder hun verzorging staande cliënten worden verstrekt? Acht het kabinet een dergelijke regeling in Nederland ook mogelijk en zo ja, wil zij de totstandkoming hiervan bevorderen?

De leden van de D66-fractie hebben ingestemd met de kabinetsvoorstellen over de inrichting van het zorgstelsel in drie compartimenten. De overheveling van de Wbo past hierin. Toch moet worden blijven gewaakt tegen oneigenlijke substitutie, bij voorbeeld vanuit het tweede compartiment (verzekerbaar medisch noodzakelijke zorg = de cure) naar het eerste (AWBZ = de care). Op welke wijze ziet het kabinet hierop toe en acht zij dit toezicht voldoende transparant en adequaat? De overheveling van de Wbo naar de AWBZ gaat gepaard met een sterke centraliserende tendens. De jarenlange beleidsmatige en financierende rol van provincies en grote steden komt te vervallen. Voor de leden van de fractie van D66, die decentralisatie en optimale democratische controle op het laagste bestuurlijke niveau hoog in het vaandel heeft, is deze koerswijziging niet zonder aarzeling. Weliswaar komen de verzorgingshuizen nu terecht in de volksverzekering, die verder als functioneel geörienteerd kan worden beschouwd, toch houden deze leden gemengde gevoelens bij het vervallen van de rol van het openbaar bestuur op het meso-niveau. Hier zal nader op worden terug gekomen bij de op handen zijnde wijziging van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Maar toch reeds hier geven de leden van de D66-fractie te kennen dat mogelijke spanning zal kunnen ontstaan tussen de landelijke bestuurlijke eindverantwoordelijkheid van de overheid en de meer beleidsbepalende ruimte die kan ontstaan bij de verbindingskantoren. Kan het kabinet aanduiden waarin de rechtvaardiging ligt om het lokale/regionale bestuur op afstand te plaatsen? Acht het kabinet het niet wenselijk dat budgetten zullen worden toebedeeld aan (WZV-)regio's op basis van regionale zorgvisies? Uiteraard achten de leden van de fractie van D66 de totstandkoming van gemeentelijke/regionale onafhankelijke indicatie-organen van het grootste belang. Ook hierop zullen zij uitgebreid terugkomen bij de wetswijziging van de AWBZ.

Leidt het van toepassing verklaren van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg) tot verandering in honorering van de werkenden in de verzorgingshuizen? Zo ja, welke? En wat zijn hiervan de budgettaire effecten voor de overheid? Is hierbij nog verschil tussen categorale en algemene verzorgingshuizen te verwachten?

De leden van fractie van D66 vragen de regering hoe de overgangswet zich verhoudt tot het erfrecht, mede in het licht van de herziening van het erfrecht.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel Overgangswet bejaardenoorden. Zij zijn voorstander van één financieringssysteem in de ouderenzorg, waardoor de zorg op een doelmatiger en flexibeler wijze kan worden ingezet. Samenwerking en afstemming kan gemakkelijker plaatsvinden, wat de zorg niet alleen goedkoper maakt, maar ook beter afgestemd op de individuele wensen en mogelijkheden van de ouderen.

De leden van de fractie Groep Nijpels hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Voor deze leden blijft onduidelijk welke de positie zal zijn van de bejaardenoorden, die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om na 1990 in het kader van de toen toegestane substitutie te participeren in reikwijdteverbredingsprojecten. De daardoor ontstane situatie heeft geleid tot het inzetten van «zwevende bedden», te weten zorgverlening aan niet in het bejaardenoord opgenomen, maar wel door een indicatiecommissie, op basis van artikel 6, onder j van de Wet op de bejaardenoorden, tot opneming in een bejaardenoord positief geïndiceerde ouderen.

Volgens artikel 23 zullen deze ouderen, zolang zij op deze dienstverlening zijn aangewezen, tot uiterlijk één jaar na intrekking van de Wet op de bejaardenoorden, aanspraak kunnen maken op een hiertoe strekkende subsidie. Dit geeft twee maal onzekerheid:

1. de onzekerheid van de hulpverkrijgers of hierna de verzorging in hun thuissituatie op dezelfde wijze wordt voortgezet.

2. de onzekerheid voor de betreffende medewerkenden, die niet meer zeker zijn van hun arbeidsplaats.

Hetzelfde geldt voor de organisaties die in de bezuinigingsrondes van de overheid gedwongen zijn hun Wbo-plaatsen om te zetten in zorgpakketten, om die in door diezelfde overheid aangewezen wijken van hun stad uit te zetten. Het verzorgingshuis zelve wordt gerenoveerd en omgebouwd tot te huren appartementen.

Na 1 januari 1997 wordt de positie van deze organisaties, gedwongen door de overheid, plotseling bijzonder wankel.

In dit verband kan worden genoemd het SABU-huis te Utrecht. In verband met de beoogde bezuinigingen worden 200 Wbo-plaatsen per 1 januari 1997 omgezet in 160 zorgpakketten en het betreffende pand omgebouwd tot een woonzorgcomplex. In het licht van artikel 23 kunnen zij echter per 1 januari 1998 verwachten geen subsidie meer te ontvangen, omdat zij volgens artikel 6, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), geen zorg verlenen, bestaande uit «duurzaam verblijf» en verzorging zoals in een bejaardenoord.

Het ligt in de bedoeling deze dienstverlening onder te brengen in een zorgvernieuwingsfonds, maar het is niet uitgesloten dat de subsidieregelingen in het kader van dit zorgvernieuwingsfonds niet (geheel?) aansluiten bij hetgeen voordien voor die dienstverlening gebruikelijk was of is.

Deze onzekerheid, voor alle partijen, dient in deze wet alsnog te worden vermeden. Deze leden verzoeken de regering duidelijk te maken welke maatregelen zij neemt om dit «gevaar» te vermijden.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting. Zij brengen in herinnering dat in de Kamer al enkele malen van gedachten is gewisseld over de modernisering van de ouderenzorg. De diverse aspecten van het wetsvoorstel zijn daarbij in beleidsmatige zin aan de orde gekomen.

Deze leden constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel de beleidsrichting van de vernieuwing van de ouderenzorg een formele vertaling krijgt. Zij hebben na ampele overweging de regeringsvoorstellen kunnen ondersteunen; immers, zij hebben tijdens het overleg over de beleidsbrief te kennen gegeven dat hun oorspronkelijke optie uitging van een scheiding tussen wonen en zorg, waarbij de wooncomponent in beginsel voor rekening van de bewoner komt, terwijl ook zonodig gebruik kan worden gemaakt van de individuele huursubsidie.

De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel dat voorziet in een tijdelijke regeling waarbij de Ziekenfondsraad tot taak krijgt bejaardenoorden te subsidiëren. Deze leden kunnen zich vinden in de argumenten die de figuur van een overgangsregeling moeten rechtvaardigen. Wel zijn zij van mening dat de overgang naar de situatie waarin de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, zal zijn ondergebracht in de aanspraken op zorg op grond van de AWBZ, zo kort mogelijk dient te zijn. Zij vinden het dan ook juist dat het wetsvoorstel voorziet in een mogelijkheid om de overgangsregeling te bekorten. De leden van de GPV-fractie vragen of de regering concreet op een verkorting van de werkingsduur van de overgangswet aanstuurt.

Ten aanzien van de context waarin de overgangswet bejaardenoorden moet worden geplaatst merken de leden van de GPV-fractie op dat zij bij een eerdere gelegenheid te kennen hebben gegeven positief te staan tegenover het doel dat de regering met de modernisering van de ouderenzorg nastreeft. Voordat dit doel zal zijn verwezenlijkt, zullen belangrijke onderdelen echter nog moeten worden uitgewerkt en geïmplementeerd, zoals de indicatiestelling, de harmonisering van de eigen bijdrage, en het zorgvernieuwingsfonds. Daarover vindt regelmatig overleg plaats tussen regering en Kamer. De leden van de GPV-fractie merken op dat de beoordeling van onderhavige overgangswet niet kan worden los gezien van de mate waarin het beleid op deze onderdelen van de grond komt. Er moet, met andere woorden, een reëel perspectief zijn op de haalbaarheid van de doelstelling, wil een overgangswet zin hebben. Die duidelijkheid zal vooral moeten worden geboden in voortgaande overleggen met de Kamer. Toch leven er bij de leden van de GPV-fractie ook enige vragen over de afstemming tussen bedoelde onderdelen en het onderhavige wetsvoorstel. Dat geldt in het bijzonder de zorgvernieuwing. Het was deze leden niet duidelijk in hoeverre in de komende planperiode nog geld beschikbaar zal worden gesteld voor flankerend beleid en de reikwijdteverbreding op grond van de Wbo. Worden deze gelden via de subsidieregeling door de Ziekenfondsraad aan instellingen ter beschikking gesteld en zo neen, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden over de precieze invulling van het zorgvernieuwingsfonds voor de ouderenzorg? Op welke wijze zullen de uitvoerders van deze zorg- en dienstverlening worden gecompenseerd, ingeval zij meerjarige verplichtingen zijn aangegaan op grond van provinciale beschikkingen?

De leden van de SP-fractie stemmen in beginsel in met de overheveling van de bejaardenoorden naar de AWBZ. Dat een tijdelijke regeling nodig is waarbij deze zorg als voorziening via het AFBZ wordt verstrekt, vinden zij duidelijk uiteengezet. Bovendien op een aanvaardbare wijze door de toevoeging van artikel 20, waarin de aanspraak op duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord in de AWBZ is opgenomen.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen en opmerkingen naar aanleiding van de argumentatie die de regering geeft voor de voorgestelde overgangsregeling. Het wetsvoorstel voorziet in een tijdelijke regeling waarbij tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de Ziekenfondsraad tot taak krijgt om de bejaardenoorden te subsidiëren. De eerste vraag die de leden van de PvdA-fractie hebben, is of het werkelijk noodzakelijk is om de Ziekenfondsraad (Zfr) met deze taak te belasten. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat de administratie namens de Zfr wordt uitgevoerd door verbindingskantoren. Waar de planning gedurende de overgangsperiode de facto bij de provincie blijft berusten, is het de vraag waarom niet ook voor de subsidiëring, c.q. financiering is gezocht naar een zoveel mogelijk regionale uitvoeringsstructuur. Deze leden kunnen zich niet aan de indruk ontrekken dat de centralisatie, die met uitvoering door de Zfr tot stand wordt gebracht en de grote bureaucratie die op dat niveau nodig is om de harmonisatie tot stand te brengen tussen de afzonderlijke provinciale regimes met betrekking tot de bekostigingswijze van de bejaardenoorden, de overgangsperiode in feite onnodig moeilijk maken. Waarom is niet gekozen voor een structuur waarbij in feite de verbindingskantoren, samen met de provincies, de opdracht krijgen om toe te werken naar een snelle inpassing van de financiering van de verzorgingshuizen binnen de AWBZ en de Wtg? In een aantal regio's is de afgelopen jaren goede ervaring opgedaan met deze samenwerking, en ook voor de toekomst zal de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van een samenhangend zorgaanbod voor ouderen op regionaal niveau moeten liggen. De leden van de PvdA-fractie vragen voorts waarom in de memorie van toelichting nergens wordt gereageerd op het advies van de Zfr hierover en vragen of de regering dat alsnog wil doen.

De regering heeft een aantal argumenten waarom zij kiest voor de voorgestelde overgangsperiode. De eerste is dat de jegens bejaardenoorden aangegane verplichtingen zoveel mogelijk dienen te worden gehonoreerd. De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat verplichtingen die voortvloeien vanuit de lopende (en eventueel de voorafgaande) planperiode natuurlijk moeten worden gerespecteerd. Andere verplichtingen jegens verzorgingshuizen zijn er naar hun oordeel niet. Immers, de voortzetting van de verevening is geen aangegane verplichting jegens de bejaardenoorden. Waar in het overleg met de regering over de MOZ-brief vraagtekens waren geplaatst over de wenselijkheid en de noodzaak om in Wbo-verband de verevening voort te zetten, zijn de leden van de PvdA-fractie ronduit verbijsterd dat hieraan geen enkele beschouwing wordt gewijd. Zij zullen verderop in dit verslag nog uitvoerig op dit punt terugkomen. Het tweede argument is dat sprake is van aanzienlijke verschillen in de provinciale subsidieregelingen. Hiervoor hebben deze leden reeds betoogd dat naar hun oordeel niet gecentraliseerd behoeft te worden om de verschillen op te heffen. Deze leden verwezen op dit punt naar het advies van de Zfr. Dat een overgangsperiode nodig is om de omzetting naar AWBZ-financiering mogelijk te maken is logisch, alleen zou die periode, naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie, zo kort mogelijk moeten zijn. Moet uit de argumentatie van de regering worden opgemaakt dat naar het oordeel van de regering de overgangsproblemen vooral voortkomen uit de verschillende provinciale subsidieregelingen, of zijn er naast de bekostigingsregels ook andere overgangsproblemen?

In het debat over de MOZ-brief hebben de leden van de fractie van de PvdA ingebracht grote moeite te hebben met de geïsoleerde benadering van het Wbo-budget voor de komende jaren.

Zij hebben er voor gepleit zo snel mogelijk tot integrale budgetten voor de gehele ouderenzorg in AWBZ-kader te komen. Die integrale budgetten moeten op basis van objectieve criteria eerlijk worden verdeeld over de WZV-regio's. Voorzover verevening in de visie van deze leden dus aan de orde is, gaat het niet om een geïsoleerde verevening in Wbo-kader, maar om verevening van brede budgetten voor de ouderenzorg. Daarbij bepleiten deze leden dat verevening in dat kader zal plaatsvinden via een gerichte toedeling van de groei van het budget, in plaats van verlaging van de budgetten van een aantal provincies, c.q. WZV-regio's.

De geïsoleerde verevening die de regering voorstaat, zal leiden tot een forse capaciteitsreductie in de provincies die op basis van artikel 16a Wbo moeten inleveren. Die capaciteitsreductie levert vervolgens ook nog eens een forse kapitaalvernietiging op. De kans is bovendien aanwezig dat een provincie Wbo-capaciteit moet inleveren terwijl er tegelijkertijd een normatief tekort bestaat aan verpleeghuisplaatsen. Waar de regering stelt in de MOZ-brief dat het de bedoeling is de huidige intramurale capaciteit te handhaven (in tegenstelling tot het advies van de commissie-Welschen) leiden dus de eigen voornemens van de regering tot het niet kunnen verwezenlijken van die doelstelling.

Hoewel deze leden dus geen voorstander zijn van voortzetting van de geïsoleerde Wbo-verevening, wensen zij wel helderheid over de omvang van het te verevenen budget per provincie (plus en min) en de capaciteitsreductie die dat met zich mee zal brengen en de kapitaalvernietiging die daarmee zal zijn gemoeid. Zij gaan er daarbij vanuit dat de berekeningen zullen zijn gebaseerd op de ervaringsgegevens van de afgelopen jaren. Overigens lijkt het er op dat voor de komende jaren, naast de sluiting als gevolg van verevening, er ook nog verdergaande capaciteitsreducties in de provinciale plannen zullen worden opgenomen. Heeft de regering enig zicht op deze ontwikkeling en wat is haar oordeel hierover gezien de reeds eerder aangehaalde doelstelling van handhaving van de intramurale capaciteit?

Uit het voorliggende wetsvoorstel vloeit voort dat de provincies op basis van de huidige Wbo een plan moeten maken voor 1 januari 1997 voor de periode daarna tot aan het jaar 2001, terwijl vanaf 1 januari 1997 de Wbo zal zijn ingetrokken.

Dat impliceert dat na 1 januari 1997 de verantwoordelijkheid van de provincie een andere wordt. Met name als het gaat om de planvorming op basis van de huidige wet en de beleidsontwikkeling de komende jaren kan zich een raar spanningsveld voordoen, afhankelijk van de ontwikkeling van de financiële kaders bij voorbeeld. Ook is onhelder of de planvorming op basis van de huidige Wbo voor de instellingen voor de volledige periode tot aan het jaar 2001 het juridische kader vormt voor de verplichtingen ten aanzien van subsidiëring. Betekent dit dat de Zfr in principe verplicht is het plan uit te voeren en dat in bijzondere gevallen wel meer kan, maar niet minder, ongeacht de eventuele ontwikkelingen in de regio? Wat is in dit verband de juridische status van het gevraagd en ongevraagd advies op grond van artikel 13 in relatie tot het eerder vastgestelde plan? Hoe verhoudt zich dit punt tot de regiovisie en waarom wordt dit begrip niet genoemd?

De huidige wet biedt een basis voor financiering van reikwijdte-activiteiten op basis van de artikelen 2b en 2c, terwijl de subsidiëring door de Zfr slechts het duurzaam verblijf kan omvatten. Plannen die door de provincie op basis van de huidige wet worden vastgesteld, kunnen dus maar gedeeltelijk worden uitgevoerd. Waar meer dan 50 000 mensen van de artikel 2b-2c activiteiten gebruik maken, is dat volstrekt onwenselijk. Het overgangsjaar is daarvoor een onvoldoende oplossing. Het bevreemdt de leden van de PvdA-fractie dat met geen enkel woord in de toelichting op het wetsvoorstel hierop wordt gewezen, terwijl reeds eerder, bij gelegenheid van de debatten over het zorgvernieuwingsfonds, deze problematiek uitvoerig aan de orde is geweest. Deze leden verwijzen dan ook naar hun inbreng op dat moment. De leden van de PvdA-fractie zouden graag zien dat de ontwikkeling van de regiovisie met betrekking tot de integrale ouderenzorg in de regio vanaf heden ter hand wordt genomen. Zij stellen met instemming vast dat op een aantal plaatsen dat ook al gebeurt, maar zij merken daarbij tevens op dat verschuivingen tussen de budgetten voor verzorgingshuizen, verpleeghuizen en thuiszorg niet tot de mogelijkheden behoort. Onhelder is hoe het moet gaan met het tot stand brengen van verpleeghuiszorgunits in verzorgingshuizen in plaats van Wbo-capaciteit. Kunnen de procedure en de termijnen voor een dergelijke schuifoperatie worden toegelicht?

Onhelder bij de subsidiëring door de Zfr is, hoe de verantwoordelijkheid van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het beleid van de toegelaten instellingen en de niet toegelaten instellingen, bij voorbeeld ten aanzien van huurverhoging interfereren met de vaststelling van de hoogte van de subsidie, dan wel het vrij besteedbaar deel kunnen beïnvloeden. Zien deze leden het goed, dan kunnen veranderingen op het terrein van de volkshuisvesting grote gevolgen hebben. Kunnen de eventuele maximale huurstijgingen in het kader van de huursombenadering zonder meer afgewenteld worden op het AWBZ-kader?

Onhelder is bovendien of een relatie bestaat tussen mee- of tegenvallende eigen bijdragen en de subsidie aan een verzorgingshuis. Hoe wordt omgegaan met de verwerking van het post-WAGGS-model en de prijsbijstelling in de subsidiëring? Kan een reactie worden gegeven op het commentaar van de Woonzorgfederatie op dit punt?

Met betrekking tot de vaststelling en inning van eigen bijdragen constateren de leden van de PvdA-fractie dat geen wettelijke regels gesteld worden ten aanzien van de informatieverplichting van de bijdrageplichtige aan de Zfr met betrekking tot de ontwikkeling van het inkomen. Wel wordt het verzorgingshuis verplicht alle gegevens te verstrekken die relevant zijn voor de uitvoering van artikel 11, dat de bijdrageplicht regelt. De leden van de PvdA-fractie hebben grote moeite uit een oogpunt van bescherming van de privacy van bewoners, dat die verplichting bij de instelling wordt gelegd. Zij vragen de regering een nadere toelichting op dit punt.

Wat betreft de invulling die gegeven wordt aan de eigen bijdrageregeling verwijzen de leden van de PvdA-fractie naar hun inbreng op dit onderdeel in het algemeen overleg dat hierover is gehouden en zullen zij bij het geplande vervolgoverleg hun nadere standpunten verwoorden. Op één punt willen zij nog opheldering en dat betreft de vraag hoe het zit met de voorgestelde privacytoeslag, indien sprake is van VP-units in verzorgingshuizen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen dat het onderbrengen van de zorg in verzorgingshuizen in de AWBZ door het te laten vallen onder de werking van artikel 6, in ieder geval in dit wetsvoorstel is opgenomen. Het wordt hiermee een aanspraak, analoog aan verpleeghuiszorg. Begrijpen deze leden het goed, dan wordt deze bepaling pas op een later moment van kracht, uiterlijk op 1 januari 2001. Deze leden hebben reeds te kennen gegeven problemen te hebben met de duur van de overgangsperiode. Betekent het feit dat de Wbo wordt ingetrokken automatisch dat daarmee de uitsluiting in het Besluit zorgaanspraken vervalt? Als dat zo zou zijn, dan vormt deze overgangswet in feite weer een afwijking op het bepaalde in de AWBZ. Waar de leden van de PvdA-fractie er aan hechten dat zo snel mogelijk tot invoering wordt gekomen van een functionele verstrekking verpleging en verzorging, is het de vraag of die afwijking op het bepaalde in de AWBZ nodig is, dan wel dat binnen de AWBZ een overgangsbepaling wordt getroffen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hierover een beschouwing te geven.

De leden van de PvdA-fractie hebben reeds eerder te kennen gegeven moeite te hebben met het ontbreken van de kortdurende opname en andere activiteiten die op grond van de artikelen 2b en 2c Wbo worden gefinancierd in de zorgaanspraken op grond van de AWBZ. De tijdelijke regeling die voor één jaar op grond van artikel 23 wordt getroffen, achten zij een onvoldoende oplossing. Vele van de extramurale verzorgingsequivalenten die gecreëerd zijn vanuit het Wbo-budget vormen in feite een onmisbaar vernieuwend maar wel regulier zorgaanbod dat binnen het kader van de AWBZ dient te worden gefinancierd. Indien verdergaande substitutie en transmuralisering zouden moeten worden bevorderd in het kader van zorgvernieuwing, dan wordt dit belemmerd door dit onder te brengen in een afzonderlijke financieringsregeling. Bovendien zou voor zo een afzonderlijke regeling dan ook weer een wettelijke basis moeten worden gevormd. De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar de overleggen die gevoerd zijn over het zorgvernieuwingsfonds en zij herhalen dat zij voorstander blijven van functioneel omschreven aanspraken in de AWBZ voor verpleging en verzorging, al dan niet met verblijf. Daarmee kan flexibilisering en zorg op maat en daarmee ook de gewenste substitutie gestalte krijgen.

Nu in het voorstel van het kabinet de WZV pas van kracht zal worden op het einde van het voorgestelde overgangstraject, is het de vraag wat gedurende het overgangstraject de situatie zal zijn ten aanzien van renovatie en verbouw, die al dan niet gepaard kunnen gaan met capaciteitswijzigingen. De leden van de PvdA-fractie vinden het noodzakelijk hierover opheldering te krijgen omdat zij zich zouden kunnen voorstellen dat indien geleidelijk aan het Wtg-regime van kracht zou gaan worden, waarbij de vaste kosten vergoed worden en overigens produktie-afspraken gemaakt worden er in die overgangsperiode een belang zou kunnen ontstaan voor het verzorgingshuis om in die periode de vaste kosten op te hogen ten laste van de zorgverlening. Wie houdt hier toezicht op?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het een extra zorg is wat er na deze periode gebeurt met de reikwijdtegelden voor alle mogelijke extramurale activiteiten, die door verschillende partners in de ouderenzorg worden uitgevoerd. Zij zouden graag zien dat er juist voor deze activiteiten een duidelijke financiering ontstaat, die voorkomt dat allerlei activiteiten plotseling moeten worden gestaakt. In dit verband willen de CDA-fractieleden nadrukkelijk herinneren aan het overleg met de staatssecretaris over het zorgvernieuwingsfonds. Bij die gelegenheid heeft de Kamer om een andere aanpak gevraagd, waar mogelijk, uitgaande van functionele aanspraken. Deze leden wijzen ten overloede op het feit, dat de 4%-marge-regeling in de verpleeghuizen haar nut heeft bewezen. In dat licht bezien, willen zij een overzicht omtrent de per 1 januari 1996 jegens de bejaardenoorden aangegane verplichtingen ontvangen. Zal ook de stand van zaken omtrent de per genoemde datum beoogde voltooiing van het in de Wbo neergelegde vereveningstraject aan de Kamer worden gezonden? Zou de Kamer tevens nadere informatie in een duidelijk schematisch overzicht kunnen krijgen voorgelegd over de kenmerkende verschillen per provincie/grote stad/ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport qua bekostigingsgrondslag en de wijze van berekening van de subsidie krachtens de Wbo? Tevens willen deze leden ook duidelijkheid over de verantwoordelijkheden van de beiden betrokken ministeries in dit proces.

De CDA-fractieleden willen voorts nog inlichtingen ontvangen over het tijdpad inzake de toegroei naar de hantering van een uniforme financiering van de bejaardenoorden met ingang van 1 januari 2001. Hoe stelt de regering zich verder het traject voor van «een adequate kennisoverdracht van de provincies, grote steden en het Ministerie van VWS naar de Ziekenfondsraad en andere betrokken instanties.» (blz. 2 van de memorie van toelichting)? Wie zijn volgens de regering hierbij «de betrokken instanties»? Is de bestaande kennis over de financiering van de bejaardenoorden overigens bij een aantal instanties nog niet adequaat? Welke verbeteringen in dit opzicht acht de regering nog onontkoombaar? Hoe staat die eventueel nog aanwezige gebrekkige kennis overigens in relatie tot de van regeringswege beoogde groei van het budget van de ouderenzorg met 1%? Is dat percentage overigens nog wel adequaat te noemen, gelet op onder meer de van de ouderenbonden en zorgverzekeraars hierover ontvangen reacties?

De leden van de VVD-fractie wensen te vernemen of de Zfr volgens het wetsvoorstel de mogelijkheid zal hebben subsidie te verlenen voor (vervangende) nieuwbouw. Zullen verklaringen van geen bezwaar om te bouwen, zoals die bestaan op grond van de Wbo, per 1 januari 1997 nog kunnen worden afgegeven? Zo neen, geldt dan voor de komende periode voor de bejaardenoorden de facto een bouwstop voor (vervangende) nieuwbouw? Acht de regering dit wenselijk? Is het, op grond van dit wetsvoorstel, mogelijk dat bejaardenoorden zelf renovatie verwezenlijken door capaciteit in te leveren?

Ook wensen de leden van de VVD-fractie te vernemen of afstemming zal plaatsvinden tussen de planvorming voor de bejaardenoorden en die voor verpleeghuizen. Hoe denkt de regering kapitaalvernietiging te voorkomen, mede gelet op de nog door te voeren verevening?

De bejaardenoorden wordt de tijd gegund zich aan te passen aan de nieuwe situatie. De leden van de VVD-fractie vragen of dit gevolgen kan hebben voor de eigen bijdragen van de bewoners. Wat bedoelt de regering met «zoveel mogelijk» in de zin: «In de eerste plaats dienen de jegens bejaardenoorden aangegane verplichtingen zoveel mogelijk te worden gehonoreerd.» (blz. 2 van de memorie van toelichting)?

De regering stelt dat de verwachte einddatum van de overgangsperiode kan worden bekort. De VVD-fractieleden wensen te vernemen of ook andere gronden dan genoemde, aanleiding zullen kunnen zijn om de overgangsperiode te bekorten.

De regering stelt dat in feite provincies, grote steden en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in belangrijke mate het beleidskader voor subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad in de overgangsperiode bepalen. De leden van de VVD-fractie vragen wat de rol van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in deze is. Welke rol spelen de woningbouwcorporaties in dit beleidskader?

De regering stelt dat het slechts in uitzonderlijke gevallen voor de Ziekenfondsraad mogelijk zal zijn om andere bejaardenoorden te subsidiëren. Welke gevallen betreft het hier, zo wensen de leden van de VVD-fractie te vernemen.

De leden van de VVD fractie vragen voorts wie in de overgangsperiode verantwoordelijk zal (zullen) zijn voor de tekorten die zijn ontstaan, en die niet onder de noemer «de door de Minister van VWS beschikbaar gestelde financiële middelen» vallen.

Hoe is, met het oog op de privacy van de burger, de overdracht van de gegevens geregeld, indien de Ziekenfondsraad het CAK of verbindingskantoren mandateert om de bijdrage te innen?

De leden van de fractie van D66 voelen zich genoodzaakt bij de becommentariëring van deze overgangswet te verwijzen naar de eerdere algemene overleggen die in de Tweede Kamer zijn gevoerd over de brief Modernisering Ouderenzorg, over het zorgvernieuwingsfonds en over de harmonisatie van de eigen bijdragen. Feitelijk hebben deze overleggen geleid tot vele vragen om nadere uitleg, meer gegevens en zelfs een risico-analyse. Deze leden hopen dat de inbreng van D66 in die overleggen wordt meegewogen bij de beantwoording van de vragen in dit verslag.

Voor de leden van de D66-fractie zijn transmuralisering en innovatieve prikkels voor zorgvernieuwing van groot belang. In de afgelopen jaren zijn er al talrijke initiatieven geweest, al dan niet op basis van stimuleringsregelingen, zoals het reikwijdtebesluit. Acht het kabinet de kans niet groot dat de voorliggende plannen goed lopende initiatieven kunnen frustreren en dat in de nieuwe constellatie opnieuw het wiel moet worden uitgevonden, c.q. nieuwe schotten tussen intramurale verzorging en kortdurende opname/dagverzorging/nachtopvang gaan ontstaan? Graag wensen zij hierop een reactie van de bewindslieden.

Het kabinet kiest ervoor om de Ziekenfondsraad (Zfr) de tijdelijke subsidieregeling te laten uitvoeren. De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de Zfr tijdig en voldoende toegerust is om deze taak ten uitvoer te kunnen brengen. Is hier niet sprake van verregaande centralisatie? Kan in de overgangsperiode niet worden gewerkt in een model waarin provincies en zorgverzekeraars samen uitvoering geven aan het verplegings- en verzorgingsbeleid op regionale schaal?

Terecht constateert het kabinet dat aangegane verplichtingen jegens de verzorgingshuizen zoveel mogelijk moeten worden gehonoreerd. De term «zoveel mogelijk» suggereert echter dat hiervan eventueel toch zou kunnen worden afgeweken. Kan het kabinet limitatief aanduiden welke deze omstandigheden zouden kunnen zijn?

Op dit moment is het nog niet goed mogelijk, zo stelt het kabinet, om op korte termijn een uniforme financiering van verzorgingshuizen te verwezenlijken. Acht het kabinet de voorgestane overgangsperiode voldoende ruim? Zo ja, waarop is dit inzicht gebaseerd? Opvallend is dat het wetsvoorstel wél de mogelijkheid biedt de overgangstermijn te bekorten, maar niet om deze te verlengen. Acht het kabinet dit een ommissie?

De leden van de fractie van D66 vragen waarom is gekozen voor een verevening voor alleen de Wbo-budgetten. Ziet het kabinet geen mogelijkheden om tot een verevening van alle budgetten voor de ouderenzorg in de AWBZ te komen? De geïsoleerde verevening kan mogelijk leiden tot inkrimping van het aantal verzorgingshuisplaatsen en daarmee mogelijk tot kapitaalvernietiging. Deelt het kabinet deze zienswijze en zo ja, hoe is dit in overeenstemming te brengen met de door het kabinet zelf gekozen beleidslijn om het aantal plaatsen te handhaven?

Het wetsvoorstel, zo constateren de leden van de D66-fractie, biedt de mogelijkheid de uitvoering van inning van bijdragen en de subsidieverstrekking te mandateren. Acht het kabinet dit wenselijk? De Sociale Verzekeringsbank (SVb) heeft aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden in de nieuwe situatie voor alle AOW-gerechtigden de vaststelling en inning van de eigen bijdrage AWBZ te verzorgen. Kan het kabinet mededelen hoe het tegen dit aanbod aankijkt en tevens de vraag beantwoorden of deze uitvoering kostenefficiëntie met zich brengt? Is de regering van plan het SOFI-nummer in de AWBZ op te nemen? De leden van D66-fractie vragen dit mede in verband met het feit dat aan de bijdrageplichtigen voor vaststelling en inning door de Zfr geen nadere wettelijke eisen worden gesteld. De verzorgingshuizen zullen de gegevens moeten verstrekken. Is dit administratief-technisch eenvoudig te verwezenlijken en hoe verhoudt zich dit beleid tot het recht op privacy?

Het wetsvoorstel betreft een tijdelijke regeling, waarmee de Ziekenfondsraad de taak krijgt bejaardenoorden te subsidiëren. De leden van de fractie van GroenLinks gaan ervan uit dat de overheveling zorgvuldig gebeurt.

Deze leden constateren dat «de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord» overgaat naar de AWBZ. Betekent dit dat de zorg die nu nog wordt gerekend tot flankerend beleid en reikwijdteverbreding op grond van de Wbo niet wordt «meegenomen» en niet overgaat naar de AWBZ? Kunnen provincies in dat geval op die terreinen geen plannen indienen voor de overgangsperiode? Indien de provincies geen geld meer mogen besteden aan flankerend beleid en reikwijdteverbreding, hoe wordt deze zorg dan gefinancierd?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat in de overgangsperiode, waarvoor het wetsvoorstel zal gelden, aansluiting zal moeten worden gezocht bij de systematiek van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv) en de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg). Zij hebben begrepen dat het mogelijk zal zijn de overgangstermijn te bekorten, indien mocht blijken dat de overgangsproblemen eerder zullen zijn opgelost. Zij vragen of ook niet rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de overgangstermijn op een later tijdstip zal eindigen dan 31 december 2000.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat na de overgangstermijn duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord als aanspraak in de AWBZ zullen worden opgenomen. Deze leden vragen of daarmee «bejaardenzorg» sec wordt bedoeld of dat hieronder formeel de «intramurale verzorging en verpleging» moet worden verstaan, waaraan zij de voorkeur geven vanwege een wenselijke ontschotting.

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de staatssecretaris in de Eerste Kamer een «second opinion» over het scheiden van wonen en zorg heeft toegezegd. Hierover zouden zij graag enige toelichting krijgen. Gaat het alleen om praktische uitvoerbaarheid of spelen er ook inhoudelijke argumenten? Graag zouden deze leden de inhoudelijke voor- en nadelen nog eens weergegeven zien. Deze leden kunnen zich voorstellen dat bij scheiden van wonen en zorg een nadeel kan zijn dat ouderen met verscheidene regelingen te maken krijgen. Bovendien is de zorg onlosmakelijk verbonden met een verblijf in een bejaardenoord. Zeker wanneer de zorgzwaarte in een bejaardenoord alsmaar toeneemt. Zorg- en verblijfsfunctie in een planning- en financieringskader is mogelijk de beste waarborg voor een toereikend aanbod voor deze groep ouderen.

De leden van de SP-fractie betwijfelen sterk of de volumegroei van 1% voldoende is. Allereerst vragen deze leden hoe de staatssecretaris heeft berekend dat handhaven van de capaciteit voor zowel verpleeg- als verzorgingshuizen voldoende is. Ten tweede vragen deze leden of voldoende rekening is gehouden met het toevoegen van een extra zorgpakket aan verzorgingshuizen, opdat bepaalde verpleeghuisgeïndiceerden in het verzorgingshuis kunnen worden opgenomen. Uit gegevens van het door de woonzorg federatie beheerde EBIS blijkt dat bij instandhouding van de huidige capaciteit het volume van kapitaal en arbeid jaarlijks tezamen met 1% zal moeten toenemen. De stijging van de kapitaallasten wordt veroorzaakt door renovatie en nieuwbouw. Het extra zorgpakket in de verzorgingshuizen nieuwe stijl zal volgens de WZF daarom altijd leiden tot een volumegroei van meer dan 1%, vanwege extra kapitaallasten en extra zorgkosten. Wat is de mening van de staatssecretaris hierover?

De leden van de SP-fractie willen wijzen op de gevolgen van een te beperkte groei. Ook de Zorgverzekeraars Nederland waarschuwen hiervoor. Een langere periode van te lage groei zou kunnen leiden tot toename van de wachtlijsten, het niet kunnen leveren van de benodigde zorg, nadelig werken op de kwaliteit, en leiden tot een verschuiving van de ouderenzorg naar de particuliere zorg. Zeker indien het kabinet zijn plannen met de wijziging van de WZV doorzet en particulier gefinancierde voorzieningen mogelijk gemaakt worden. Het risico is groot dat van deze mogelijkheid ruim gebruik wordt gemaakt, zeker wanneer de budgetten niet zijn afgestemd op de feitelijke behoefte. Omdat de mogelijkheden van particuliere financiering niet voor iedereen gelijk zijn, is het risico groot dat dit zal leiden tot tweedeling in de ouderenzorg. De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de groeiende macht van de zorgverzekeraars, ten aanzien van de indicatiestelling, de zorgvernieuwingsfondsen, de regiovisie.

Zij vragen de staatssecretaris zoveel mogelijk de rol van overheden, patiënten en consumenten wettelijk vast te leggen.

De leden van de SP-fractie begrijpen van de staatssecretaris dat het niet de bedoeling is deze «wozoco's» te subsidiëren. Leidt dit ertoe dat – aangezien ook de huursubsidie lang niet alle kosten dekt – dat deze vorm van zelfstandig wonen alleen voor ouderen met hogere inkomens mogelijk is?

3. Planning

De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister de Wbo-plannen toetst met betrekking tot de naleving van de financiële randvoorwaarden bij de planvorming. Deze leden vragen wat de rechtsgevolgen zullen zijn die aan deze toets zijn verbonden. Moet deze toets niet in de wet worden vastgelegd?

Wat is de exacte rol van de provincies en de grote steden ten aanzien van de beoordeling van de begrotingen en de jaarrekeningen van de bejaardenoorden en hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van de Ziekenfondsraad?

Wat is de status van het oordeel dat provincies en grote steden geven inzake beëindiging c.q. verlening van subsidie door de Ziekenfondsraad? Wat is de status van het provinciaal/grootstedelijk plan? Hoe kunnen deze plannen tijdens de overgangswet worden gewijzigd?

Het kabinet stelt dat de meerjarencijfers op de begroting uiteindelijk bepalend zijn voor de acceptatie van de plannen die in de overgangsperiode worden opgesteld. De leden van de fractie van D66 vragen of deze meerjarencijfers reeds vertaald zijn naar de regio's/provincies. Of wordt één en ander eerst op landelijke schaal bezien? Kan herverkaveling van verzorgingsplaatsen hiervan het gevolg zijn?

De leden van de SGP-fractie stemmen in met het uitgangspunt dat de plannen die provincies en grote steden opstellen voor de periode 1997–2000 in de overgangsperiode worden uitgevoerd. Zij gaan ervan uit dat gewerkt zal worden volgens de intenties die zijn overeengekomen met betrekking tot het instrument regiovisie. In dit verband vragen zij op grond van welke criteria de minister kan besluiten een plan niet vast te stellen en tot welke gevolgen één en ander leidt.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de in de Wet op de bejaardenoorden (Wbo) opgenomen mogelijkheden van dienstverlening in het kader van de reikwijdteverbreding en van het flankerend beleid niet worden overgeheveld naar de AWBZ, maar dat de financiering zal moeten plaatsvinden uit de zorgvernieuwingsfondsen. Zij vragen of hiermee niet weer een nieuw schot wordt geplaatst tussen de intramurale en de extramurale ouderenzorg. Zij veronderstellen dat een aantal onderdelen van deze dienstverlening er juist toe bijdraagt dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen, onder meer ondersteund door een extramuraliseringsbeleid. Zij verzoeken de regering mede te delen waarom bepaalde delen van de ouderenzorg in een ander bestuurlijk en financieel regime worden geplaatst.

Ook ten aanzien van de relatie tussen de plannen die door de provincies en grote steden worden vastgesteld enerzijds, en de uitvoering ervan door de Ziekenfondsraad anderzijds, leven er bij de leden van de GPV-fractie nog vragen. Zal er voor de Ziekenfondsraad ruimte zijn voor het voeren van eigen beleid? Deze vraag wordt vooral ingegeven door de opmerking in de memorie van toelichting dat de Ziekenfondsraad de mogelijkheid heeft om de verstrekking van subsidies te staken. Op welke gronden zal dat mogelijk zijn? Kan de Ziekenfondsraad ook besluiten om een kleinere capaciteit dan weergegeven in de plannen van de provincies en grote steden te subsidiëren? De leden van de GPV-fractie constateren dat wel in de wet is opgenomen dat de Ziekenfondsraad in bijzondere gevallen subsidie kan verlenen aan een bejaardenoord dat niet in een plan is opgenomen of voor een grotere capaciteit dan in het plan is opgenomen. Om welke bijzondere gevallen gaat het hierbij?

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen bij de verevening. In een aantal grote steden en provincies zullen op grond van de vereveningsoperatie nog een aantal bejaardenoorden gesloten worden. Om hoeveel bejaardenoorden en hoeveel plaatsen in welke regio's gaat dat in 1996 precies? Is er wat dit betreft al zicht op de periode 1997–2000? Zo neen, wanneer wel? Vindt op plaatsen waar bejaardenoorden worden gesloten een evenredige versterking van de thuiszorg plaats? Kan om kapitaalverlies te voorkomen de planning van de Wbo worden ingepast in de WZV-regeling? Gekeken zou dan kunnen worden of die sluitingen gebruikt kunnen worden voor uitbreiding van de verpleeghuiscapaciteit.

4. Financiering van bejaardenoorden

De leden van de VVD-fractie wensen te vernemen op welke gronden de Ziekenfondsraad de verstrekking van subsidies kan staken of verminderen.

Zoals eerder te kennen gegeven, vragen de leden van de fractie van D66 of volledige centralisatie op dit moment de aangewezen weg is en of een meer gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincies/grote steden en verbindingskantoren niet meer voor de hand ligt? In het wetsvoorstel wordt in het geheel niet gerefereerd aan de totstandkoming van een regiovisie. Kan het kabinet mededelen waarom dit voor de financiering en planning essentiële instrument niet wordt genoemd?

Het wetsvoorstel bepaalt dat de Ziekenfondsraad belast wordt met de subsidiëring van de bejaardenoorden, aldus constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Op grond waarvan kan de Ziekenfondsraad de subsidie verminderen, dan wel beëindigen? Is er beleidsruimte voor de Ziekenfondsraad? Kunnen plannen worden aangepast, indien dat na verloop van tijd noodzakelijk is?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de Ziekenfondsraad kan besluiten tot vermindering of beëindiging van de subsidiëring van een verzorgingshuis. In dit verband vragen zij welke status een provinciaal/grootstedelijk plan heeft, dat door de minister moet zijn goedgekeurd, en welke rechtszekerheid een instelling kan ontlenen aan het plan. In dit kader vragen zij op grond van welke criteria de Ziekenfondsraad tot verlaging of stopzetting van subsidie kan overgaan; moeten deze niet expliciet worden weergegeven? Ten slotte doet zich de vraag voor op welke manier de onvermijdbare kosten door de Ziekenfondsraad worden gefinancierd.

De leden van de GPV-fractie constateren dat de subsidie van de Ziekenfondsraad zal bestaan uit de werkelijk gemaakte kosten tot het bedrag van de door de Ziekenfondsraad goedgekeurde begroting van het bejaardenoord. Deze leden vragen om een verduidelijking van het begrip «werkelijk gemaakte kosten». Worden hiermee bij voorbeeld ook naar voren geschoven kosten bedoeld? Zal de mogelijkheid blijven bestaan van reserve- en fondsvorming, zoals dat in de Wbo (artikel 16c, tweede lid) het geval is?

5. Indicatiestelling

Over de indicatiestelling is met de regering van gedachten gewisseld naar aanleiding van de brief hierover van de regering. De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar hun inbreng. Wel merken zij op dat de toelichting op het wetsvoorstel niet helder maakt dat er sprake zou moeten zijn van een regionaal indicatie-orgaan waarin gemeenten samenwerken. Ook wordt voor een aantal andere zorgaanspraken geen analoge situatie nagestreefd. Dat lijkt deze leden geen goed idee. Erkend wordt dat verschillende sectoren in een verschillende fase zitten qua ontwikkeling van de onafhankelijke indicatiestelling. De bestuurlijke en organisatorische vormgeving zou evenwel gelijk kunnen zijn, zodat integratie ook tot de mogelijkheden behoort.

De leden van de CDA-fractie merken op dat over de indicatiestelling en de eigen bijdragen een overleg heeft plaatsgevonden en dat de Kamer in afwachting is van een nadere uitwerking. Echter, de eigen bijdrageregeling en de schatting van de inkomsten kunnen grote gevolgen hebben voor het budget. Voorshands schorten de CDA-fractieleden hun oordeel over de uitvoering daarom op. Voor wat betreft de zogenoemde lage bijdrageregeling houdt dit onder meer in, dat deze voorshands niet zal kunnen ingaan op de beoogde ingangsdatum van 1 juli 1996.

Over de voorgenomen wettelijke verankering van een regiovisie (op basis van een gekwalificeerde adviesstructuur) willen de CDA-fractieleden graag vernemen welke invloed ervan precies uitgaat op de budgetverdeling (inclusief de zorgvernieuwing) en in hoeverre daarop weer van invloed kunnen zijn de gegevens van de onafhankelijke indicatiecommissies. Immers, enerzijds is het geenszins de bedoeling dat de indicatiecommissies vanuit het aanbod van zorg de vraag van de hulp- en zorgvrager sturen, anderzijds is er toch ook grote behoefte aan sturing van de vraag naar zorg- en hulpverlening. Hoe kunnen deze wensen verenigd worden in de voorgenomen planperiode 1997–2001?

De leden van de VVD-fractie wensen te vernemen voor welk deel van de organisatie van de indicatiestelling de gemeenten verantwoordelijk blijven. Voor welk deel niet, en wie wordt daarvoor verantwoordelijk? Wat is de rol van de verzekeraars in deze? Krijgen de gemeentelijke indicatieorganen landelijke beoordelingsrichtlijnen? Wat zijn de beroepsmogelijkheden tijdens de overgangswet inzake de gegeven indicatie? Zijn er landelijke regels met betrekking tot de bevoegdheid van de indicerende instantie en de te stellen eisen aan de beoordelaars? Wat is de visie van de regering op het risico dat een eigen beoordelingsbeleid kan betekenen dat de indicerende instantie in overwegende mate de financiering gaat bepalen, zonder zelf voor de uitkomsten daarvan verantwoordelijk te zijn? Is, gezien het systeem van open eind financiering in de AWBZ, van verzekeraars als beslissers wel voldoende tegenwicht te verwachten? Graag zien zij hierop een nadere toelichting.

De leden van de fractie van D66 hebben in het algemeen overleg over de onafhankelijke indicatiestelling te kennen gegeven dat zij zeer hechten aan de totstandkoming hiervan. In de praktijk zijn er nog vele «witte vlekken». Kan het kabinet het daarheen leiden dat er ook werkelijk samenwerkingsverbanden van gemeenten tot stand komen? Tevens hechten zij aan een indicatie-orgaan dat in alle drie de sectoren (verpleging en verzorging, GGZ en verstandelijke gehandicaptenzorg) bevoegd wordt. Dat er enig faseverschil kan optreden onderkennen zij, maar de integratie moet wel het einddoel zijn. Kan het kabinet hierop ingaan? Is het kabinet bereid om de onafhankelijke indicatie-organen toe te laten voegen aan de lijst van het ministerie van Financiën van organisaties die niet BTW-plichtig zijn over hun diensten?

De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat het aanbod een sterke rol gaat spelen bij de indicatie. Zal een te beperkt aanbod leiden tot een verscherping van de indicatiestelling of zullen de uitkomsten van de indicatiestelling maatgevend worden voor de financiële middelen die beschikbaar gesteld gaan worden? De indicatiestelling dient een duidelijk beeld te geven van de behoefte aan hulp en geen middel om de schaarste te verdelen. Indicatiecommissies dienen te bestaan uit deskundigen die geen binding hebben met de zorgaanbieders en -financiers.

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris om een regeling voor de registratie om de uit de indicatiestellingen gebleken zorgvraag vast te leggen en de mogelijkheid hier al dan niet in te voorzien. Waarom spreekt de staatssecretaris bij onafhankelijkheid over de «onredelijke verlangens van hulpvragers». Heeft zij het idee dat dit in de praktijk het geval is?

De leden van de SP-fractie vinden dat integrale indicatiestelling meer uitgewerkt dient te worden. Naar de mening van deze leden moeten woon- en welzijnsvoorzieningen deel uitmaken van de indicatiesteling.

6. Eigen bijdragen

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat sprake kan zijn van een kwaliteitstoeslag, indien de huisvestingselementen van hogere kwaliteit zijn. Zij vragen wat het gehanteerde referentiekader in deze is. Kan de regering uitleggen wat zij precies onder hogere kwaliteit verstaat? Geldt de kwaliteitstoeslag ook voor een verpleeghuis?

Welke zijn de beroepsmogelijkheden tijdens de overgangswet inzake de door de bewoners te betalen bijdragen? Kan bij de indicatiestelling altijd duidelijk zijn of sprake is van kort- of langdurend verblijf?

Vervolgens vragen de leden van deze fractie naar de gedachtengang achter artikel 15. Op basis van de Wbo is de privacygevoelige informatie van bewoners met betrekking tot de eigen bijdrage altijd buiten het bejaardenoord omgegaan. Waarom wordt er in dit wetsvoorstel van uitgegaan dat bejaardenoorden nu wel deze inlichtingen moeten verschaffen? Wat is de visie van de regering op het privacy-aspect in deze? Voorziet zij geen uitvoeringsproblemen? In welk opzicht worden de bejaardenoorden momenteel geconfronteerd met de financiële afwikkeling van de opbrengst uit eigen bijdragen?

De leden van de fractie van D66 hebben problemen met de verhoging van de eigen bijdragen voor huidige verpleeghuispatiënten. Is het kabinet bereid deze groep van de voorgenomen verhoging te vrijwaren? Deze leden hebben in het algemeen overleg over de harmonisatie van de eigen bijdragen al te kennen gegeven de verhoging van f 2200 naar f 3000 een «zuur gebakje» te vinden. Indien de kwaliteit zodanig goed zou zijn, kan er – als bigareau (kers op het gebakje) – nog een toeslag van f 300 op komen. In het algemeen overleg leek de indruk te worden gegeven dat iedereen deze kers moet betalen, behalve ingeval de kwaliteit werkelijk onder de maat is, waarmee de kers niet te pruimen zou worden. Hebben de leden van de fractie van D66 dit nu goed begrepen of ligt het toch anders met de kwaliteitstoeslag en zo ja, hoe dan precies?

Acht het kabinet een kwaliteitstoeslag niet in strijd met de volksverzekeringsgedachte, waarin gelijke rechten en aanspraken worden gegeven? Graag vernemen zij een reactie hierop. Hoe reëel is de geraamde opbrengst van de eigen bijdragen, nu over 1995 de inkomsten uit eigen bijdragen voor de thuiszorg fors achter blijven? Ten slotte vragen zij of de kwaliteitstoeslag ook zal gelden voor de verpleeghuisunits. Zo neen, dan zullen verschillende regimes van eigen bijdragen gelden en dat lijkt een onwenselijk effect.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden over het inkomensafhankelijke karakter van de eigen bijdragen. Gegevens met betrekking tot de draagkracht van de bewoners is in het kader van de Wbo buiten de verzorgingshuizen om gegaan. Zal dit wetsvoorstel tot gevolg hebben dat de verzorgingshuizen deze informatie moeten leveren?

De eigen bijdrage wordt ook gebaseerd op de kwaliteit van het verzorgingshuis. Deze leden hebben moeite met de kwaliteitstoeslag voor zover het «normale» faciliteiten betreft, zoals bij voorbeeld privacy. Zij wachten de nadere uitwerking af.

De leden van de SGP-fractie hechten er aan de dat de gevolgen van de afschaffing van de vermogenstoets en de gevolgen daarvan voor de hoogte van de eigen bijdragen zo precies mogelijk bekend zijn. Zij vragen in hoeverre tegemoet kan worden gekomen aan het uitgangspunt dat de huidige bewoners van verzorgingshuizen en verpleeghuizen er financieel niet op achteruit mogen gaan.

De leden van de SGP-fractie hebben twijfels over het nut van de privacytoeslag. Bij een vergelijking tussen een verpleeghuis en een verzorgingshuis zouden in beginsel alle bewoners van verzorgingshuizen aangeslagen kunnen worden met een privacytoeslag. Deze leden achten dit niet wenselijk en zien tevens niet goed in op grond van welke criteria een privacytoeslag kan worden geheven. Samenvattend verwachten zij een grondige onderbouwing van dit onderdeel.

De leden van de SP-fractie zijn het niet eens met de voorgestelde harmonisering van de eigen bijdragen. Zij vragen de regering of zij het eens is met de stelling van het LOBB dat de huidige bewoners van verzorgingshuizen hiervan geen nadelige financiële gevolgen mogen ondervinden. De staatssecretaris heeft de werkgroep «Eigen Bijdragen» van de Ziekenfondsraad opdracht gegeven verschillen tussen AWBZ en Wbo ten aanzien van vrijstellingen en de effecten daarvan te onderzoeken. Zal dit onderzoek gereed zijn voordat besluitvorming over de harmonisatie plaatsvindt? Zal de staatssecretaris komen met voorstellen om negatieve financiële effecten voor huidige bewoners tot nihil te beperken? Wat vindt de staatssecretaris van het idee van het LOBB om aan de nieuwe eigen bijdrageregeling intramurale zorg AWBZ een aantal aftrekposten – zoals broodmaaltijden, waskosten, pensioeninkomen – toe te voegen?

De leden van de SP-fractie vinden dat het hoog tijd wordt dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een nader onderzoek instelt naar de hoogte van het normbedrag van het zak- en kleedgeld. Zeker indien de voorstellen tot harmonisatie zullen worden doorgezet en het aantal zak- en kleedgeldgerechtigden zal stijgen. Bovendien blijkt uit recent onderzoek van de universiteit van Utrecht dat de systematiek van het vaststellen van het normbedrag – een percentage van 34% van het netto minimumloon – aanpassing behoeft. Wat zou verhoging van het normbedrag betekenen voor de aanpassing van het vrij besteedbare budget van mensen in de bijstand en voor het minimumloon?

De leden van de SP-fractie vinden de verhoging van de eigen bijdrage voor verpleeghuisbewoners veel te ingrijpend. Evenals de Nederlandse vereniging voor verpleeghuiszorg vinden zij een bijdrage die kan oplopen tot f 3 000 in de maand buiten-proportioneel in relatie tot het woongenot dat het gemiddelde verpleeghuis kan bieden. Zeker gezien de privacy-mogelijkheden in verpleeghuizen vinden de leden een dergelijk hoge eigen bijdrage niet gerechtvaardigd.

De leden van de SP-fractie hebben bijzonder grote bezwaren tegen de gelijkschakeling van de lage eigen-bijdrageregeling met de eigen bijdragen voor gezinszorg. De eigen bijdragen voor gezinszorg zijn voor veel gezinnen met lage inkomens al te hoog. Ook de invoering per 1 juli 1996 van de aanpassing van de bijdrageregeling voor intramurale zorg om een deel van het opbrengsttekort bij de huidige eigen bijdrageregeling voor de gezinsverzorging te compenseren, wijzen zij af.

De leden van de SP-fractie vinden het niet juist dat patiënten voor kortdurend verblijf gelijkgesteld worden met mensen die een beroep doen op gezinsverzorging. Het gaat om onvergelijkbare verstrekkingen die niet substitueerbaar zijn: behandeling in een verpleeghuis versus gezinsverzorging thuis. Wat is de reactie van de staatssecretaris op de waarschuwing van de NVVz dat hiermee wel een ander substitutie-effect dreigt te ontstaan? Namelijk dat reactiveringspatiënten de voorkeur zullen geven aan duurdere revalidatie-instellingen of een verlengd verblijf in een ziekenhuis? Is het waar wat de NVVz stelt dat de ligdagen voor verpleeghuizen f 260 kosten, voor ziekenhuizen f 900 en voor revalidatie-instellingen f 800? De leden van de SP-fractie achten het, evenals de NVVz, rechtvaardiger en verstandiger in deze vorm van substitutie te investeren in plaats van financiële drempels op te werpen voor voorzieningen die maatschappelijk gezien goedkoper zijn.

De leden van de SP-fractie vragen vervolgens of het in de praktijk altijd goed mogelijk is bij opname een onderscheid te maken tussen kort- en langdurig verblijf. Heeft een langdurig geïndiceerde recht op restitutie indien hij/zij toch binnen 6 maanden wordt ontslagen?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de positie van thuiswonende partners financieel te zwaar wordt belast. Bestaat enig inzicht in de extra kosten die mensen hebben met een partner in een AWBZ-instelling? Bestaat voldoende inzicht in de gevolgen van een drastische verhoging van de eigen bijdrage voor thuiswonende partners en gezinnen? Zo neen, kan hier dan op zeer korte termijn duidelijkheid over komen?

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris voorts naar haar reactie op de kritiek van de NVVz en Gehandicaptenraad ten aanzien van de verhoging van de eigen bijdrage voor jongeren in verpleeghuizen. Tot nu toe werd jongeren in verpleeghuizen meer bestedingsruimte gegund vanwege het feit dat zij in een andere levensfase verkeren en een ander verblijfsperspectief hebben.

De leden van de SP-fractie willen ook van de staatssecretaris vernemen wat haar reactie is op het voorstel tot bijstelling van de voorgestelde eigen-bijdragesystematiek door de Gehandicaptenraad in de brief van 26 februari 1996 aan de staatssecretaris. De Gehandicaptenraad stelt een gemengd model van categorale en individuele toepassing voor. Instellingen als «Het Dorp», grote woonvormen en kleine woonvormen zouden onder een gunstiger eigen-bijdrageregime moeten vallen, evenals alle bewoners van verpleeghuizen die nog geen 65 jaar zijn. In de regeling zou dan standaard een afwijkingsgrondslag moeten gelden, waarop mensen zelf een beroep moeten doen. Pas dan zou individuele toetsing plaatsvinden, waarbij de behoefte aan maatschappelijke activiteit centraal zou moeten staan.

De leden van de SP-fractie wijzen ten slotte de privacy-toeslag af. Privacy is een normaal recht, waarop geen toeslag betaald hoort te worden. Voor deze toeslag zijn geen inhoudelijke gronden aan te voeren, doch slechts financiële. Daarom vrezen zij ook dat deze maatregel op den duur toch tot ontoegankelijkheid van verzorgingshuizen van betere kwaliteit voor mensen met lagere inkomens zal leiden.

7. Partneropname

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of zij kan weergeven wat de gevolgen zijn indien een gezonde meegekomen partner in het verzorgingshuis alleen achter blijft? Moet deze dan uit het verzorgingshuis? Onder de Wbo kan de partner mee en de intentie is dit ook in de AWBZ mogelijk te maken. Toch voorzien de leden van de fractie van D66 hier mogelijke complicaties, want het kan leiden tot een tekort aan verzorgingshuisplaatsen. Hoe is dit in het geval het een verpleeghuis betreft?

De leden van de SP-fractie achten het, evenals de Raad van State, van grote betekenis dat partners desgewenst zolang mogelijk samenblijven. Kan de staatssecretaris mededelen of dit samenblijven door de nieuwe regeling niet méér belemmerd wordt dan in de thans geldende regeling? Waarom wordt het advies van de Raad van State, dat betrokkenen in voorkomend geval aanspraak moeten kunnen maken op een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet, niet opgevolgd?

8. Bejaardenoorden met een bijzondere functie

De leden van de PvdA-fractie vragen of kan worden medegedeeld in hoeverre de afspraken, die zijn gemaakt met de SBBF op 20 maart jl. zullen leiden tot wijzigingen, dan wel nadere bepalingen van het voorliggende voorstel?

De leden van de VVD-fractie vragen of de bejaardenoorden met een bijzondere functie allen in stand zullen blijven. Op welke wijze wordt hierover besloten; wat zijn de criteria en wie is verantwoordelijk?

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat er bestuurlijk overleg is geweest met deze specifieke groep bejaardenoorden. Zij zijn geïnteresseerd in de uitkomsten van dit overleg.

Ook de leden van de GPV-fractie hebben vragen over de positie van bejaardenoorden met een bijzondere functie. De overgangsregeling laat aan deze instellingen nog voldoende ruimte, zo constateren zij. Maar zal de positie van deze instellingen ook in de toekomst voldoende worden gewaarborgd? In dit verband is met name ook de voorgenomen wijziging van de Wzv van belang. Ook wordt aan regiovisies, waarin provincies coördinerend zullen optreden, een belangrijke plaats toegekend. Zal de mogelijkheid nog bestaan dat ten behoeve van nieuwe doelgroepen afzonderlijke verzorgingshuizen met een landelijk opnamebeleid worden gesubsidiëerd? Zal in de regiovisies nog wel in voldoende mate rekening worden gehouden met instellingen met een landelijk opnamebeleid, en zo ja, op welke wijze wordt dat gegarandeerd?

In de memorie van toelichting, zo constateren de leden van de GPV-fractie, wordt gesteld dat er naar het oordeel van het kabinet geen reden is om voor voorzieningen op levensbeschouwelijke grondslag een afzonderlijk planningsregime te handhaven, omdat er onder het huidige regime zeer veel provinciale bejaardenoorden zijn met een levensbeschouwelijke grondslag. De leden van de GPV-fractie kunnen zich dat tot op zekere hoogte wel voorstellen. Het is echter iets anders als er sprake is van slechts één instelling in heel Nederland, die zijn grondslag vindt in een bepaalde godsdienst of levensbeschouwing. Moet juist in een dergelijk geval niet worden gesproken van een bijzondere functie?

9. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de PvdA-fractie hebben geconstateerd dat in de memorie van toelichting wordt vermeld dat aan de Ziekenfondsraad is gevraagd een oordeel te geven over de uitvoerbaarheid van de in de Beleidsbrief MOZ neergelegde voornemens. Is dit oordeel reeds beschikbaar? Kan worden medegedeeld of er specifieke overgangsproblemen kunnen worden verwacht, indien sprake is geweest van toepassing van het zogenoemde doordecentralisatieartikel (artikel 22, tweede lid)?

De leden van de fractie van D66 willen tot uiting brengen dat aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid nog flinke onzekerheden kleven. De benodigde informatie over een aantal verzorgingshuizen/plaatsen lijkt nog te ontbreken, althans niet volledig te zijn. De gegevens en beleidsvisie van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ontbreekt nog, waardoor effecten op reserves en huurontwikkelingen, alsmede aflossingsverplichtingen niet bekend zijn. Ook het oordeel van de Ziekenfondsraad over de uitvoerbaarheid van de MOZ is nog niet bekend.

10. Financiële gevolgen

In aanvulling op de brief van de commissie met betrekking tot de risico-analyse, maken de leden van de PvdA-fractie de volgende opmerkingen. De regering stelt in de memorie van toelichting dat de door de provincies, grote steden en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegane verplichtingen (incidenteel en structureel) door de Zfr zullen worden overgenomen. De verplichtingen op het terrein van de volkshuisvesting worden hier buiten beschouwing gelaten. Kan dit worden toegelicht? Ook wordt uitsluitend gesproken over door de provincies opgebouwde reserves en niet over onderhoudsreserves bij corporaties, dan wel de niet toegelaten instellingen die opgebouwd zijn mede vanuit de Wbo-subsidiëring.

De leden van de PvdA-fractie wachten wat dat betreft met grote belangstelling de door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toegezegde onderzoeken af, maar zij willen ook een uiteenzetting hebben over hoe nu de feitelijke verantwoordelijkheden en verplichtingen in financieel en juridisch opzicht liggen ten aanzien van renovatie en verbouw van bejaardenoorden en wat daarin verandert bij de overgang naar het AWBZ-Wzv-Wtg-kader. Zij wijzen daarbij ook nogmaals op de kwestie van de huurprijsontwikkeling in het kader van de huursombenadering.

In de memorie van toelichting wordt bovendien gesteld dat slechts die verplichtingen zullen worden overgenomen, waarvan bekend is uit de provinciale plannen hoe de dekking daarvoor er uit ziet. De vraag is of dat in alle gevallen precies kan worden weergegeven en of bij voorbeeld onvermijdelijke kosten van sluiting die op grond van de Wbo volledig werden vergoed, daarmee ook op basis van de subsidieregeling van de Zfr vergoed zullen worden of dat de provincies daar financiele risico's lopen. De leden van de PvdA-fractie verwachten een heldere uiteenzetting op dit punt. Dit met name omdat artikel 8 ruimer is geformuleerd dan de memorie van toelichting.

Ook het vraagstuk van de klimleningen is al herhaaldelijk onder de aandacht gebracht. De DKP-systematiek impliceert dat de betrokken instellingen de eerste 20 jaar niet aflossen en dat de lening in die periode alleen maar groeit. De informatie waarover deze leden beschikken leidt tot de conclusie dat in de komende periode zal moeten worden afgelost met alle (onbekende) gevolgen vandien. Dit zou ertoe kunnen leiden dat het voor zorg beschikbare budget, als gevolg van de DKP-financieringssystematiek, drastisch zal kunnen verminderen. De leden van de PvdA-fractie wensen de zekerheid dat dit soort gevolgen van een financieringssystematiek niet worden afgewenteld op de omvang van het voor de zorg beschikbare budget.

Tegelijkertijd is het noodzakelijk om de mogelijke financiële gevolgen wel in beeld te krijgen. Is brutering, dan wel oversluiting van de resterende klimleningen niet mogelijk?

Is het waar dat de Sociale Verzekeringsbank de verstrekker is van deze klimleningen?

In het advies van de Ziekenfondsraad is sprake van een noodzakelijke premiestijging van circa 1,27% punt AWBZ-premie.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat niet, omdat sprake zou zijn van een budgettair neutrale overheveling. Wordt het bedrag dat nu voor subsidiëring van de verzorgingshuizen beschikbaar is, omgezet in een rijksbijdrage aan het AFBZ? In de memorie van toelichting wordt niet ingegaan op het vraagstuk van de financieringsverschuivingen en de inkomensgevolgen die het onderhavige wetsvoorstel met zich mee brengen. Kan dat alsnog gebeuren?

Hoewel deze leden bezwaar hebben tegen het buiten de subsidiëring houden van de activiteiten op basis van de artikelen 2b en 2c Wbo, merken zij wel op dat de financiële gevolgen van deze keuze ook onbelicht blijven. De leden van de PvdA-fractie wensen dat een duidelijk beeld wordt geschetst van de financiële gevolgen van deze keuze, tenzij de regering besluit tot een nota van wijziging. Dan is de gevraagde informatie overbodig geworden, zo geven deze leden te kennen.

Wat betreft de uitvoeringskosten stelt de memorie van toelichting dat destijds f 6,5 mln. aan het Provinciefonds is toegevoegd en dat dit bedrag in ieder geval de komende jaren daar nog zal blijven. De Ziekenfondsraad verwacht aanzienlijke (incidentele én) structurele beheerskosten, als gevolg van de overheveling. De geraamde structurele beheerskosten zijn hoger dan de uitvoeringskosten, zoals die via het Provinciefonds worden vergoed (geraamd f 21–f 28 mln. Zfr, versus f 6,5 mln. Provinciefonds). Dit aspect ontbreekt eveneens in de memorie van toelichting. Kan alsnog inzicht worden verschaft, zowel in de omvang als de wijze waarop de uitvoeringskosten zullen worden gefinancierd?

De leden van de CDA-fractie wensen zo nauwkeurig mogelijke informatie te ontvangen over de financiële en personele gevolgen, die kunnen voortvloeien uit het voorliggende wetsvoorstel. Deze informatie dient bij voorkeur duidelijk te zijn vertaald naar de verschillende doelgroepen, zoals de zorgvragers (mensen onder en boven de 65 jaar, jeugdigen in verpleeghuizen enz.), de zorgaanbieders en ook de zorgverzekeraars.

Over de personele gevolgen willen de CDA-fractieleden nog ingelicht worden over formatie, opleidingsniveau (vereist en gewenst) en de additionele arbeid. Inmiddels heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport een reactie van de staatssecretaris gevraagd over de commissie-notitie inzake de risico-analyse. Kan daarbij de in de Eerste Kamer toegezegde «second opinion» inzake de scheiding van wonen en zorg worden betrokken? Zolang ook deze informatie ontbreekt, schorten de leden van de CDA-fractie hun oordeel over de voorliggende wet op.

De leden van de VVD-fractie wensen te vernemen of de financiële gevolgen, als gevolg van de artikelen 21 en 22, van de voor 1 januari 1997 genomen besluiten in het kader van de Wet op de bejaardenoorden, ten laste van de provincies en de vier grote steden komen. Zo ja, staan daar middelen van rijkswege tegenover?

Waarom is niet generaal in de tekst tot uitdrukking gebracht dat de door de provincies, de grote steden en de minister aangegane verplichtingen door de Ziekenfondsraad worden overgenomen?

Wat is de opvatting van de regering over zorg in het kader van flankerend beleid en van de reikwijdteverbreding op grond van de Wbo? Past dit in het zorgaanbod van bejaardenoorden, zoals dit de regering voor ogen staat? Hoe denkt de regering te voorkomen dat bij het wegvallen hiervan ongewenste substitutie plaatsvindt?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarop het bedrag van f 12 mln., dat aan het Gemeentefonds is toegevoegd voor indicatiestellingsactiviteiten, is gebaseerd.

De regering stelt dat het bedrag van f 50 mln. onder meer zal worden aangewend voor dekking van de uitvoeringskosten door de Ziekenfondsraad en de verbindingskantoren. Waar wordt dit bedrag nog meer voor aangewend, zo vragen de leden van de VVD- fractie.

Wanneer is precies bekend welke verplichtingen zijn aangegaan door provincies, grote steden en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Hoe ziet de dekking van deze uitgaven er uit?

De regering beziet in hoeverre de overgang van de inspectie voor de bejaardenoorden van de provincies en grote steden naar het Staatstoezicht volksgezondheid gevolgen zal hebben voor de uitkering uit het Provinciefonds en het Gemeentefonds. Op welke wijze geschiedt dit en wat zijn de criteria?

Heeft de regering een overzicht van de financiële gevolgen voor de provincies en de grote steden als gevolg van de overheveling van de bejaardenoorden naar de AWBZ? Kan dit overzicht aan de Tweede Kamer worden verstrekt?

Zoals de leden van de fractie van D66 elders in dit verslag hebben opgemerkt, moet de Kamer nog gegevens ontvangen over de reserves bij corporaties die verzorgingshuizen exploiteren en moeten nog aanvullende gegevens komen van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Kan het kabinet mededelen of er, indien de verzorgingshuizen worden ondergebracht en gefinancierd uit de AWBZ, een premiestijging nodig zal zijn en zo ja, in hoeverre de rijksbijdragen worden verminderd? Kan het kabinet uiteenzetten hoe de financiële verschuivingen precies zullen verlopen en weergeven of één en ander budgettair neutraal kan gebeuren?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de weergave van de financiële gevolgen zich beperkt tot de rijksbegroting. Zij vragen de regering inzicht te geven in de financiële gevolgen voor de provincies en de vier grote steden.

De leden van de SP-fractie vragen of de voorgenomen eigen bijdragen systematiek tot de geplande opbrengst zal leiden. Zij vragen hoe een eventueel opbrengsttekort zal worden opgevangen. De staatssecretaris noemt als oplossing dat provincies in staat zullen worden gesteld om hierin aan te vullen. Wordt hier met de reservering van gelden bij de provincie rekening gehouden?

II. ARTIKELEN

Artikel 1

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de in dit artikel begrepen begripsbepalingen zijn te beschouwen in het kader van de aanwijzing van de modernisering van de ouderenzorg tot «groot project». Ontbreekt hierin bij voorbeeld de positie, de taken en de verantwoordelijkheden van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer doelbewust?

Artikel 1, eerste lid, onder b

In lijn met de destijds met algemene stemmen aanvaarde motie-Terpstra c.s. (Kamerstuk 18 170, nr. 76) vragen de leden van de fracties van de PvdA, de VVD en de SGP-fractie waarom het begrip «bejaardenoord» niet is vervangen door «verzorgingshuis». Tevens vragen de leden van de fractie van de SGP om te spreken van een instelling in plaats van een inrichting.

Artikel 1, eerste lid, onder d

De leden van de fracties van de PvdA en van D66 vragen of het kabinet kan mededelen wat er gebeurt, indien een provincie er niet in slaagt een plan vast te stellen voor 1 januari 1997.

Artikel 2

De leden van de fractie van de PvdA vragen of «instandhouding» ook renovatie en verbouw betekent.

De leden van het CDA wensen te vernemen of de minister aan de Ziekenfondsraad en aan de Kamer reeds vóór 1 mei 1996 kan mededelen welk bedrag in 1997 beschikbaar zal zijn voor de in het eerste lid van dit artikel beoogde taak. Kan de opbouw van dat berekende bedrag ook zo duidelijk mogelijk worden gespecificeerd? Ook vragen deze leden hoe een bijstelling van dat bedrag zal plaats vinden, indien op een na 1 juli 1996 gelegen datum duidelijk komt vast te staan, dat bedoeld bedrag te laag is/was berekend.

De leden van de VVD-fractie vragen wat in artikel 2 wordt verstaan onder exploitatiesubsidies en instandhoudingssubsidies. Indien dit om aangegane verplichtingen gaat, betekent dit dan dat daaraan een verklaring van geen bezwaar op grond van de Wbo (vgb) ten grondslag moet liggen? Betekent dit dat de provincies en de vier grote steden na of tegelijkertijd aan de vaststelling van de plannen, voor 1 januari 1997 verklaringen van geen bezwaar dienen af te geven voor nieuw beleid dat uit het plan voortvloeit?

Sluiten de artikelen 2, 6 en 10 aan bij de AWBZ-systematiek? Zo neen, waarom is daarvan afgeweken, mede gezien het streven naar eenzelfde soort regime voor bejaardenoorden als verpleeghuizen?

Ook de leden van de fractie van D66 vragen de regering of onder instandhouding tevens renovatie en verbouw moet worden begrepen.

Het is de leden van de SGP-fractie evenmin duidelijk of exploitatiesubsidies en instandhoudingssubsidies uitgaan van aangegane verplichtingen. Bovendien vragen zij of de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling ook onderdeel is van de exploitatie en instandhouding. Ten slotte vragen deze leden of, vanwege de gekozen formulering, subsidie voor (vervangende) nieuwbouw van verzorgingshuizen bewust is uitgesloten, en zo ja, waarom.

Artikel 3, tweede lid

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom in dit lid is volstaan met een ministeriële regeling, terwijl in het hieraan gerelateerde artikel 16 van de AWBZ sprake is van een algemene maatregel van bestuur. Overweegt de minister ook feitelijke van deze beoogde bevoegdheid gebruik te maken in de komende jaren en zo ja, om welke redenen wenst zij dat dan?

Artikel 5, in verband met de artikelen 6 en 7

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in dit artikel wordt bepaald dat subsidie wordt verleend ten aanzien van de in een plan opgenomen capaciteit, terwijl artikel 7 bepaalt dat de kosten van geïndiceerde personen worden gesubsidieerd tot een maximum van de werkelijk gemaakte kosten (artikel 6). De artikelen 5 en 6 houden rekening met de kosten van frictieleegstand, terwijl artikel 7 zulks niet doet. Hoe verhouden zich deze artikelen en waarop hebben de instellingen nu aanspraak?

Artikel 5, in verband met artikel 7

De leden van de SGP-fractie vragen hoe subsidiëring van de toegestane capaciteit zich verhoudt tot het in artikel 7 genoemde, waar het gaat om het aantal personen in een verzorgingshuis duurzaam verblijvende en verzorgde personen, dat een indicatie heeft.

Artikel 5, in verband met artikel 9

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe deze twee artikelen zich verhouden tot elkaar, waar het gaat om de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. Kunnen de voorwaarden op basis van artikel 9, eerste lid 1, onder a een beperking vormen ten opzichte van de voorwaarde op grond van artikel 5, eerste lid? De afwijkingsmogelijkheid die in het tweede lid van artikel 5 is opgenomen, impliceert dat de Zfr niet in afwijking van het door de provincie opgestelde plan kan besluiten tot sluiting. Zien deze leden dat goed?

Artikel 5, tweede lid

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en van de SGP wensen te vernemen wat moet worden begrepen onder «bijzondere gevallen». Zal de minister de Kamer periodiek, bij voorbeeld twee maal per jaar, inlichten over de door haar dit kader verleende bijzondere goedkeuringen? Wie zal beoordelen of sprake is van «bijzondere gevallen»?

Artikel 6

De leden van de fracties van de PvdA en van de VVD vernemen gaarne waarom is gekozen voor de subsidiëring van de werkelijk gemaakte kosten, zonder een beperkte reserveringsmogelijkheid waardoor het «opmaken» wordt bevorderd.

De leden van de fracties van D66 en van de SGP vragen of dit artikel, in verhouding tot artikel 9, niet overbodig is. Immers, in de subsidieregeling wordt toch de subsidiegrondslag bepaald?

Artikel 7

De leden van de PvdA-fractie hebben reeds te kennen gegeven grote bezwaren te hebben tegen het ontbreken van de mogelijkheid om activiteiten te subsidiëren, die op dit moment op basis van artikelen 2b en 2c van de Wbo worden gefinancierd.

De leden van de D66-fractie vragen of uit dit artikel moet worden begrepen dat de mogelijkheid vervalt om activiteiten te subsidiëren die thans nog onder de artikelen 2b en 2c van de Wbo vallen.

De leden van de fractie Groep Nijpels merken op dat volgens dit artikel slechts subsidie wordt verleend in de kosten van duurzaam verblijf en verzorging van een persoon in een bejaardenoord. Een bejaardenoord is een inrichting waaraan ten minste vijf personen van 65 jaar of ouder duurzaam verblijf en verzorging wordt verschaft. Volgens artikel 40 kan een bejaardenoord, maar ook een woning, als woongelegenheid voor duurzaam verblijf en verzorging worden gezien. Is de regering het er mee eens dat een instelling met een verklaring van geen bezwaar, die na 1 januari 1997 in de planning slechts zorgpakketten in de dienstverleningssfeer heeft toegewezen gekregen, binnen de subsidieregeling volgens de AWBZ moet blijven? Kan deze instelling weer aanspraak maken op subsidie (inclusief de vergoeding voor duurzaam verblijf) ingeval woningen in eigen beheer worden verkregen (gehuurd of in eigendom) en daardoor aan minstens vijf geïndiceerde hulpvragers weer de normale functie van duurzaam verblijf en verzorging kan worden gegarandeerd?

Deze leden ondersteunen het pleidooi van de LOBB omtrent het scheiden van wonen en zorg. Zorgpakketten, mits blijvend gegarandeerd, kunnen een grote stimulans zijn om zorgverlening aan personen in zelfstandige wooneenheden te verstrekken en aldus de druk op plaatsing in intra-murale voorzieningen te verminderen. Zij pleiten er dan ook voor om de Wbo-zorg, die via de reikwijdteverbreding of door nadere invulling van de planperiode 1997–2001 als zorgverlening aan ouderen in de wijk wordt verstrekt, binnen de subsidieregeling volgens de AWBZ te houden.

Artikel 8

De leden van de fracties van de VVD en van D66 vragen of de opsomming van wat onder «onvermijdbare kosten» dient te worden verstaan, limitatief is.

Artikel 10

De leden van de PvdA-fractie menen dat de goedkeuringsbevoegdheid van de minister ten aanzien van de subsidiëring van de Zfr tamelijk ruim is geformuleerd. Welke zijn de gronden, op basis waarvan gehele of gedeeltelijke goedkeuring kan worden onthouden?

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre het tijdstip van 1 oktober voor het eerste jaar (1997) haalbaar zal blijken te zijn.

Artikel 11

De leden van de fracties van de PvdA en van de VVD vernemen gaarne wat wordt bedoeld met de aanduiding «de groep waartoe de bewoner van het bejaardenoord behoort». Is dat een beperkt aantal categorieën? Waarom worden deze niet expliciet benoemd?

De leden van de fractie Groep Nijpels vragen hoe de eigen bijdragen, volgens artikel 11, tweede lid, voor personen aangewezen op de dienstverlening als bedoeld in artikel 23, zullen worden geïnd? Met welke factoren wordt in die situaties rekening gehouden? Heeft de Ziekenfondsraad hiervoor reeds een aanbeveling gedaan? In de memorie van toelichting wordt ten aanzien van artikel 11 nog steeds gewag gemaakt van een kwaliteitstoeslag, niet geënt op de verleende zorg, maar op huisvestingselementen. Van belang voor deze fractieleden blijft de vraag wat moet worden verstaan onder een normaal, goed bejaardenoord, waarvan de huisvestingselementen als aanvaardbaar kunnen worden beschouwd? Moet de kwaliteitstoeslag niet een toeslag zijn voor de meerwaarde van de huisvesting boven datgene wat tot nu toe als normaal en aanvaardbaar mag worden beschouwd?

Artikel 13

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de adviesverplichtingen van de provincies ten aanzien van de voornemens van de Zfr, zich verhouden tot de planverplichting van de provincies, waarop de Zfr zich moet baseren bij zijn subsidiëring?

De leden van de fractie van D66 vragen wat er gebeurt in de situatie dat een gevraagd of – en daar klemt het te meer – ongevraagd advies wordt gegeven dat afwijkt van de plannen van de Zfr. Heeft de provincie een recht op bezwaar- of beroepsprocedure en zo ja, kent die een schorsende werking?

Artikel 15

De leden van de PvdA-fractie herhalen dat zij moeite hebben met de verplichting, die aan het verzorgingshuis wordt opgelegd om de noodzakelijke gegevens te verzamelen met betrekking tot de eigen bijdrage. Is het niet logischer om de cliënt te verplichten de noodzakelijke gegevens te verstrekken aan het uitvoeringsorgaan dat de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt?

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de verzorgingshuizen nu geen bemoeienis hebben met de uitvoering van de regeling aangaande de eigen bijdragen. Zij vragen waarom zij hier nu wel bij worden betrokken.

Artikel 20

Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat de regering onderzoek laat verrichten naar de mogelijkheid van scheiding van duurzaam verblijf (wonen) en verzorging (zorg), binnen de nieuw te bouwen intramurale voorzieningen? Zo ja, wanneer verwacht de regering hiervan de uitkomsten?

Artikel 21

De leden van de fracties van de PvdA, de VVD en van D66 wensen te vernemen waarop wordt gedoeld met «wettelijke procedures».

De leden van de VVD-fractie voegen de vragen er aan toe of hier wellicht wordt bedoeld dat, hangende de procedure, de Wbo van toepassing blijft in dat concrete geval, dan wel dat dit ook geldt voor de gevolgen van een rechtelijke uitspraak. Hoe zit het met de uitvoering van voor de provincie negatieve rechtelijke uitspraken, ook indien daaraan financiële gevolgen zijn verbonden?

De leden van de SGP-fractie vragen of de afwikkeling van de uitkomsten van procedures en rechtsgedingen niet te complex wordt indien de voormalige uitvoerders van de Wbo hiermee worden belast. Ligt het niet meer voor de hand dit te laten gebeuren door de Ziekenfondsraad, zo vragen zij.

Artikel 22

De leden van de fractie van de PvdA zijn van opvatting dat, indien de provincie verantwoordelijk is voor de volledige financiële afwikkeling, men ook over de noodzakelijke middelen dient te beschikken. Doordat niet gesproken wordt over «bestemd», maar over «besteed», kunnen reserves die noodzakelijk zijn voor de financiële afwikkeling van sluiting (die soms meer tijd vergt) worden teruggevorderd, terwijl de provincie wel financieel verantwoordelijk is. Is dat de bedoeling van dit artikel?

Betekent de formulering dat overschotten, die in eerdere jaren zijn opgebouwd, niet zullen worden teruggevorderd? Is sprake van dergelijke overschotten?

Onder het begrip «bestemd» moet «besteed» worden verstaan, zo stelt de regering. De leden van de VVD-fractie vragen of dit juridisch houdbaar is gebleken.

De leden van de fractie van D66 vragen wat de financiële gevolgen zullen zijn voor de provincies en de grote steden als gevolg van de overheveling. Staan daar bijdragen van rijkswege tegenover?

De leden van de SGP-fractie hebben twijfels bij de regeling aangaande terugvordering van niet-bestede middelen, zeker indien met deze middelen de nieuwe uitvoering van de Overgangswet wordt gefaciliteerd. Overigens signaleren zij een verschil tussen de wettekst, waar sprake is van «besteden», en de toelichting, waar gesproken wordt over «bestemmen». De leden van de SGP-fractie vragen tevens hoe dit standpunt zich verhoudt tot het uitgangspunt dat bestuurlijk overeengekomen plannen worden uitgevoerd. Graag ontvangen zij een verduidelijking.

Artikel 23

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de formulering van het overgangsrecht is gekoppeld aan burgers die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Wbo dienstverlening ontvangen, en niet aan de instellingen die gesubsidieerd worden voor die dienstverlening. In het algemene deel van dit verslag hebben deze leden al hun zorgen hierover kenbaar gemaakt, maar bovendien lijkt deze vorm van overgangsrecht bijna onuitvoerbaar voor de Ziekenfondsraad. Wil de regering op dit aspect van de uitvoerbaarheid reageren?

De leden van de fractie van D66 merken op dat voor reikwijdteverbreding en flankerend beleid voor één jaar subsidie kan worden verstrekt ten behoeve van de individuele deelnemer. Betekent dit dat deze hulp voor deelnemers in 1998 niet is verzekerd en zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de eis van rechtszekerheid?

De leden van de SGP-fractie vragen, uitgaande van het beëindigen van subsidiëring van dienstverlening met ingang van 1998, hoe de voortgang van deze dienstverlening kan worden gegarandeerd.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat zorgverlening, die zich heeft bewezen, als verstrekking in de AWBZ dient te worden opgenomen, zoals tijdelijke opname en dagopvang in bejaardenoorden, zorg buiten de muren door bejaardenoorden en substitutie van verpleeghuiszorg in bejaardenoorden. Door opname van deze vormen van zorg in het zorgvernieuwingsfonds wordt financiering onzeker. Het zorgvernieuwingsfonds dient een experimenteel karakter te hebben. Voorts menen deze leden dat voor vernieuwingsprojecten, die door middel van dit fonds worden opgezet, criteria moeten worden vastgesteld in overleg met zorgaanbieders, consumenten/patiënten en overheden. Zulks ten einde te willekeurig beleid ten aanzien van de middelen uit het zorgvernieuwingsfonds te voorkomen.

Artikel 26

De leden van de VVD-fractie vragen, gelet op dit artikel, of dezelfde systematiek geldt voor opname in het bejaardenoord als voor opname in het verpleeghuis.

Artikel 26, onderdeel A, artikel 9b

De leden van de fractie Groep Nijpels merken op dat dit artikel garandeert dat verzekerden vormen van zorg, als vermeld in artikel 9a, eerste lid, tot gelding kunnen brengen, indien zij een advies kunnen overleggen van een daartoe bevoegd indicatieorgaan. Welke waarde mag er worden gehecht aan het tot gelding kunnen brengen? Mag van een aanvaardbare wachttijd worden uitgegaan, bij voorbeeld maximaal drie maanden? Indien geen van de daartoe aangewezen instellingen zich daaraan kan houden, kan de verzekerde dan zelf maatregelen treffen met behulp van een daartoe en nadien aangevraagd persoonsgebonden budget?

Artikel 28, aanhef en onder punt

Kan de regering de leden van de VVD-fractie antwoorden op de vraag of de bijdrage van de niet-geïndiceerde partners al dan niet ten gunste van het AFBZ komen?

Artikelen 33 tot en met 38

Het gaat hier om het regelen van de zogenoemde inhouding aan de bron. De leden van de PvdA-fractie vragen, waar het bijdrageplichtig inkomen niet overeen behoeft te komen met de uitkering op grond van de ZW, de WAO, de AAW, de WW, de AOW dan wel de AWW (dat zou de ANW moeten zijn), of daarmee de algemene machtiging op grond van de wet tot inhouding aan de bron niet veel te ver gaat. Deze leden vinden ten principale dat de burger de machtiging moet verlenen tot inhouding van de eigen bijdrage, nadat de hoogte van de eigen bijdrage is vastgesteld op grond van de inkomensgegevens die de burger moet verstrekken. Is de regering bereid een reactie te geven op deze stellingname?

Artikel 37

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het wenselijk wordt geacht dat de Sociale Verzekeringsbank automatisch wordt gemachtigd de uitkering rechtstreeks te betalen aan de Ziekenfondsraad. Waarom wordt niet de huidige systematiek gevolgd, zo vragen zij.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Cornielje (VVD).

Naar boven