24 606
Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een verzorgingshuis, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van verzorgingshuizen door de Ziekenfondsraad (Overgangswet verzorgingshuizen)

nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 20 juni 1996

Tijdens de tweede termijn van de behandeling van de Overgangswet verzorgingshuizen is door de heer Van der Heijden gevraagd om een overzicht van de ontwikkeling sinds 1985 van de verzorgingshuiscapaciteit. Ook andere woordvoerders hebben vragen hierover gesteld. Ik doe u hierbij dit overzicht toekomen. Daarbij teken ik het volgende aan:

– in mijn brief aan u van 17 juni jl. heb ik de ontwikkeling in procenten aangegeven van de capaciteit sinds 1983. De heer Van der Heijden vroeg zich af hoe dit mogelijk was aangezien de WBO pas sinds 1985 van kracht zou zijn. Ik meen dat hier sprake is van een misverstand. De Wet op de bejaardenoorden dateert van 1963. De heer Van der Heijden refereert naar ik meen aan de herziening van deze wet waarbij ondermeer de overgang van de indirecte financiering via de Algemene Bijstandswet naar de directe financiering via de provincies werd geregeld. Dit impliceert dat het niet onmogelijk was een overzicht te geven sinds 1983;

– in het navolgende overzicht geef ik de ontwikkelingen van de capaciteit ten behoeve van permanente bewoners. Daarbij is de capaciteit ten behoeve van de zogenaamde ziekenboeg en voor gasten buiten beschouwing gelaten. In de statistieken van het CBS wordt in dit verband gesproken over de zogenaamde nettocapaciteit.

 capaciteitbezettingvindplaats
1983135 90399,1%FOZ 1990
1984135 44098,8%FOZ 1990
1985140 69297,8%FOZ 1991
1986140 28697,35FOZ 1992
1987138 84597,1%FOZ 1993
1988137 53496,7%FOZ 1993
1989136 31396,2%FOZ 1994
1990134 70596,5%FOZ 1995
1991133 44596,3%FOZ 1996
1992132 27496%FOZ 1996
1993130 80294,9%FOZ 1996
1994129 00093,9%FOZ 1996

De cijfers tonen vanaf 1985 een forse toename van de capaciteit. Dit is toe te schrijven aan het feit, dat voor 1983 en 1984 de gegevens exclusief de cijfers voor de kloosterbejaardenoorden zijn. Vanaf 1985 zitten ze erin.

Verder maak ik er u op attent dat het gegeven voor 1994 een voorlopig cijfer is.

Door de WZF zijn opmerkingen gemaakt ten aanzien van de bezettingscijfers. De WZF gaf aan, dat bovenstaande cijfers op twee manieren een vertekend beeld geven van de werkelijkheid. In de eerste plaats zitten met name in het begin van de cijferreeks de zogenaamde 1 oktoberbedden besloten. Deze bedden werden gefinancierd krachtens de AWBZ en tellen dus feitelijk niet mee met de WBO capaciteit. Dit betekent, dat de bezettingspercentages aan het begin van het overzicht te hoog zijn ingeschat. In de tweede plaats geeft de WZF aan, dat veel verzorgingshuiscapaciteit in de loop van de tijd is omgezet in plaatsen ten behoeve van kortdurend verblijf. Met andere woorden, een deel van de «verdwenen» capaciteit bestaat wel maar in een andere vorm. Aangezien met name de laatste jaren veel verzorgingsplaatsen in deze sfeer zijn omgezet zou de wat lage bezettingsgraad aan het eind van het overzicht hoger zijn dan weergegeven. Volgens de WZF betekent dit dat de dalende lijn ten aanzien van de bezettingsgraad vlakker loopt.

Ik merk hierbij het volgende op. Ik heb met deze gegevens aan willen geven, dat er geen automatische relatie bestaat tussen de omvang van de capaciteit over een reeks van jaren en de kosten van bijvoorbeeld renovatie dan wel kwaliteitsverbetering. Duidelijk is namelijk dat niet alleen in provincies welke een steeds geringer aandeel van de beschikbare collectieve middelen krijgen capaciteitsdaling optreedt maar ook bij provincies die een toenemend aandeel in deze middelen zouden ontvangen op grond van de verdeelsleutels van de WBO. Een mogelijke verklaring voor (een deel van) dit verschijnsel zou vraaguitval kunnen zijn. Dit is een veronderstelling.

Verder ben ik bij mijn cijferopstelling uitgegaan van cijfers welke sinds jaar en dag door het CBS zijn verstrekt en welke ook sinds jaar en dag in het FOZ worden gepubliceerd. Ik heb dit aangegeven onder de kolom «vindplaats». Uit die cijfers kon ik niet anders dan afleiden dat niet alleen het aantal verzorgingsplaatsen voor verzorgden afneemt maar ook het aantal bewoners (bezetting). De tendens om verzorgingsplaatsen om te zetten in plaatsen voor tijdelijke opname kan ik niet uit de gegevens van het CBS afleiden en heb ik dus ook niet mee kunnen nemen in mijn overzicht. Een kwestie van overmacht dus. Indien u hieraan hecht ben ik uiteraard bereid in overleg met het CBS en de WZF te bezien of accuratere cijfers gepresenteerd kunnen worden welke wellicht leiden tot nader nuancering van eerder gegeven cijfers. Gezien de status van de CBS cijfers kan ik op dit moment echter niet anders dan uit gaan van de door mij gegeven bezettingscijfers.

In mijn brief van 17 juni jl. heb ik tevens een overzicht gegeven van de ontwikkelingen ten aanzien van het budget per provincie over de jaren 1993 tot en met 1996. Door diverse woordvoerders is erop gewezen, dat dit overzicht onduidelijk is omdat er niet duidelijk uit bleek hoe het beeld voor de onderscheiden provincies ten aanzien van de stijging of daling van het budget verloopt ten gevolge van de wettelijk vastgestelde verdeelsystematiek, geabstraheerd van stijging van het beschikbare macrobudget. Naar de mening van woordvoerders is het gegeven beeld te rooskleurig omdat een deel van de budgetstijging het gevolg is van nominale ontwikkelingen op het vlak van de lonen en prijzen. Deze laatste constatering is correct. Ik wil niet de indruk wekken, dat de gegeven budgetstijgingen voor 100% vrij aanwendbaar waren voor provincies aangezien een deel van deze stijging bedoeld was om gestegen kosten in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden en in de sfeer van de prijsontwikkeling te compenseren. Met het oog hierop geef ik u hierna een overzicht van de verdeelsleutels volgens de WBO over de jaren 1993 tot en met 1996.

De verdeling van de begrotingsgelden op basis van de WBO geschiedt enerzijds op basis van het zogenaamde verplichtingenniveau 1985 en anderzijds op basis van het aantal 75 plussers in een provincie (de systematiek welke in 2001 zou gelden). Het totaal van deze verdeling zou per provincie worden gecorrigeerd voor afwijkingen van de gemiddelde eigen bijdrage per provincie ten opzichte van de landelijk gemiddelde eigen bijdrage. In 1992 is aan de provincies een raming gegeven van de specifieke uitkering voor de jaren 1993 tot en met 1996. Daarbij werd geen rekening gehouden met de correctie eigen bijdragen zoals hiervoor bedoeld. Dat kon ook niet omdat op dat moment die factor niet bekend was. Ik geef u die cijfers uit 1992 omdat daarmee een duidelijk beeld wordt gegeven van de wettelijke verdelingssystematiek. Uit dit overzicht kan het relatieve aandeel van elke provincie in het beschikbare budget (cijfers 1992) worden afgeleid. Met andere woorden factoren als loon- en prijsbijstelling zijn daarbij niet meegenomen.

(in procenten)19931996
Groningen4,304,20
Friesland4,814,56
Drenthe2,853,03
Overijssel6,436,60
Flevoland1,001,13
Gelderland11,3111,67
Utrecht5,045,00
Noord Holland12,2911,90
Zuid holland13,2413,49
Zeeland2,932,93
Noord Brabant11,2911,88
Limburg5,896,47
Utrecht stad2,101,83
Amsterdam6,325,61
Den Haag4,614,40
Rotterdam5,505,18
 100,00100,00

Zoals gezegd is hierbij geen rekening gehouden met de correctiefactor voor de eigen bijdragen. Deze correctie vindt tot en met 1996 plaats. Voor de ene provincie betekent dit een plus op het volgens voornoemde verdeelsleutels berekend aandeel en voor andere provincies een min. Voor het totaal van de aanvaardbare kosten (specifieke uitkering + eigen bijdragen) maakt dit voor een provincie niet uit; de correctie heeft alleen betrekking op de verhouding tussen de financiering uit collectieve dan wel private middelen per provincie.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Naar boven