nr. 187
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
's-Gravenhage, 1 februari 1996
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 2 februari 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 maart
1996.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 21 april 1995 te Pretoria tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Zuid-Afrika inzake scheepvaart (Trb. 1995,
183)1 .
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde
lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).
De bilaterale scheepvaartrelatie tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Republiek Zuid-Afrika was tot dusver geregeld bij de op
20 februari 1935 te Kaapstad tot stand gekomen Overeenkomst ter voorloopige
regeling van de handels- en scheepvaartbetrekkingen tusschen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Unie van Zuid-Afrika (Stb. 1935, 332).
Gelet op de grote belangen van de Nederlandse maritieme sector in Zuid-Afrika
is deze sector er mee gediend dat de betrekkingen op het terrein van de scheepvaart
tussen Nederland en Zuid-Afrika in voldoende mate zijn geregeld. Daar het
verdrag van 1935 slechts een beperkt aantal zaken op scheepvaartgebied regelde,
heeft Nederland positief gereageerd op het initiatief van Zuid-Afrika om het
bestaande bilaterale verdrag te vervangen.
Het onderhavige verdrag is gebaseerd op de vrijheid van scheepvaart. Naast
non-discriminatie ten aanzien van de toegang tot de wederzijdse zeevervoermarkt
garandeert het verdrag nationale behandeling van schepen van beide landen
in de havens van beide landen (artikel 2, 3, 5 en 6). Voor wat betreft Nederland
zijn de in dit verdrag aangegane verplichtingen volledig in overeenstemming
met de internationale verplichtingen die Nederland in het kader van onder
meer de EG is aangegaan (artikel 4).
Het verdrag voorziet verder in de voorkoming van dubbele belasting van
inkomsten uit scheepvaartactiviteiten (onder verwijzing naar de op 15 maart
1971 te Kaapstad tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het
Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika tot
het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting
met betrekking tot belastingen naar het inkomen; Trb. 1971, 72) en de vrije
transfer van gelden in convertibele valuta (artikel 8 en 9).
De artikelen 10 tot en met 16 bevatten bij scheepvaartverdragen gebruikelijke
clausules. Zij voorzien onder meer in de erkenning van de scheepsdocumenten
en de identiteitsdocumenten van zeevarenden van beide landen (artikel 10 en
11), de behandeling van zeevarenden (artikelen 12 tot en met 14), de bijstand
bij schipbreuk (artikel 15) en de toepasbaarheid van nationale wetgeving op
schepen indien deze zich in de havens of territoriale wateren van een van
beide landen bevinden (artikel 16).
Artikel 17 voorziet in de instelling van een Gemengde Commissie, waarin
de werking van het verdrag regelmatig besproken kan worden.
Tenslotte zij vermeld dat in de preambule tot het verdrag ingevolge de
wens van de Zuidafrikaanse autoriteiten de beide regeringen worden genoemd.
Het verdrag zal overigens uiteraard wel tussen de beide staten gelden.
Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft alleen voor Nederland
gelden, maar voorziet in de mogelijkheid om tot uitbreiding van de gelding
van het verdrag tot de Nederlandse Antillen en Aruba over te gaan (artikel
18). Gezien de eigen regelgeving terzake op de Nederlandse Antillen en Aruba
zal dit door middel van apart goed te keuren verdragen dienen te geschieden,
waarin de noodzakelijke wijzigingen ten opzichte van het onderhavige verdrag
zijn opgenomen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo