24 594
Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Marokko houdende de regeling van de financiële gevolgen voortvloeiend uit de overdracht aan de Marokkaanse staat van landbouwgronden of gronden die voor de landbouw waren bestemd en die hebben toebehoord aan Nederlandse staatsburgers; Rabat, 14 februari 1995

nr. 180a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 8 juni 1995 en het nader rapport d.d. 12 januari 1996, aangeboden aan de Koningin door de Minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 6 april 1995, no. 95.002826, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Marokko houdende de regeling van de financiële gevolgen voortvloeiend uit de overdracht aan de Marokkaanse Staat van landbouwgronden of gronden die voor de landbouw waren bestemd en die hebben toebehoord aan Nederlandse staatsburgers; Rabat, 14 februari 1995 (Trb. 1995, 87), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 april 1995, nr. 95 002826, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 juni 1995 , nr. 95.0168, bied ik U hierbij aan.

1. In de titel, preambule en tekst van het verdrag worden de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk Marokko als de verdragspartijen aangeduid. Naar aanleiding van eerdere adviezen van de Raad van State heeft de Minister van Buitenlandse Zaken het standpunt ingenomen (bijvoorbeeld kamerstukken II 1994/95, 24 037, nr. 149a en A, en 24 056, nr. 181a en A) dat zowel volkenrechtelijk als staatsrechtelijk de staat en niet de regering als verdragspartij geldt, maar dat er landen zijn die alleen regeringen als verdragspartij wensen te noemen en tijdens de onderhandelingen niet aan de Nederlandse voorkeur ter zake tegemoet wensen te komen. De minister heeft in dit verband opgemerkt dat in gevallen waarin het Koninkrijk niet als verdragspartij wordt aangegeven hier tijdens de onderhandelingen naar is gestreefd en dat in die gevallen steeds vaststaat dat sprake is van binding van de staten. De Raad adviseert in de toelichting bij het wetsvoorstel voornoemd uitgangspunt weer te geven en daarbij tevens aan te duiden waarom dit geen weerslag heeft kunnen vinden in het onderhavige verdrag. De Raad dringt aan op blijvende aandacht voor dit punt bij de onderhandelingen.

1. Terecht merkt de Raad van State op, dat niet de regeringen. maar de beide staten als verdragspartijen gelden. Dat dit geen weerslag heeft gevonden in de tekst van het verdrag, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de onderhandelingen met Marokko reeds lang voor de door de Raad aangehaalde eerdere adviezen waren afgerond. In de toelichting is thans expliciet aangegeven , dat het verdrag inderdaad tussen beide staten geldt.

2. Uit de toelichtende nota blijkt dat de in de artikelen 1 en 2 van het verdrag aangegeven goederen, rechten en belangen waarvoor een totale en forfaitaire schadevergoeding wordt betaald, zijn beperkt tot een negental door de Marokkaanse autoriteiten gegrond verklaarde vorderingen. Artikel 6 van het verdrag bepaalt dat door betaling van dit bedrag alle vorderingen als definitief en integraal geregeld worden beschouwd en dat de regeling de Marokkaanse staat van alle verplichtingen jegens de Nederlandse staat alsmede jegens de belanghebbende Nederlandse natuurlijke personen of rechtspersonen ontslaat. Deze bepaling heeft verstrekkende gevolgen voor Nederlandse personen en rechtspersonen die stellen door de onteigening schade te hebben geleden en wier claim door de Marokkaanse autoriteiten ongegrond is verklaard. Uit de toelichtende nota blijkt niet hoe groot deze categorie is noch welke afweging aan Nederlandse zijde heeft plaatsgevonden van de met de regeling beoogde belangen tegen die van mogelijk gedupeerden. Het verdient aanbeveling hierop in de toelichtende nota in te gaan. Daarbij zou dan tevens moeten worden aangegeven of en in hoeverre de in de inleiding van de toelichtende nota genoemde precedenten met andere landen zijn gevolgd en welke precedentwerking deze met Marokko getroffen regeling voor de toekomst zal hebben, niet alleen bij de regeling van claims ten aanzien van Marokko, doch ook ten aanzien van andere landen. Ten slotte zou in de toelichting dienen te worden verduidelijkt wat in de artikelen 1 en 2 is bedoeld met "belangen" naast «goederen en rechten».

2. De inleiding van de toelichtende nota is in de door de Raad aangegeven zin bijgesteld.

3. Artikel 6 van het verdrag bepaalt dat door de overeengekomen schadevergoeding alle in de artikelen 1 en 2 aangegeven vorderingen door de regering van het Koninkrijk der Nederlanden als definitief en integraal geregeld worden beschouwd. De toelichting bij deze uitermate belangrijke bepaling volstaat met de inhoud daarvan te herhalen. Naar het oordeel van de Raad dient de strekking van deze bepaling nader te worden aangegeven. Met name dient te worden aangegeven, of en in hoeverre hiermee ook voor de betrokken particulieren aan hun op grond van internationaal en nationaal recht eventueel bestaande claims ten aanzien van Marokko de rechtsbasis komt te ontvallen en, zo dit naar het oordeel van de regering het geval mocht zijn, welke de rechtsgrondslag voor een dergelijke regeling bij verdrag is.

3. Met betrekking tot de rechtsbasis van de toegekende schadeloosstelling is thans in de toelichting op de artikelen 3 en 4 verwezen naar de daarop betrekking hebbende bepaling van het Marokkaanse Koninklijk Besluit op basis waarvan de onteigening heeft plaatsgevonden, toegelicht in de inleiding van de toelichtende nota. De grondslag voor het verdrag zelve is gelegen in de wens van beide partijen deze slepende kwestie tot een bevredigend einde te brengen, zoals in de preambule van het verdrag tot uitdrukking is gebracht. In de toelichting op artikel 6 wordt een en ander thans nogmaals verwoord.

4. In de toelichtende nota wordt in het geheel niet ingegaan op de redenen die ertoe hebben geleid dat het 22 jaar heeft geduurd voordat de onderhavige regeling bij verdrag is getroffen. Daarin dient alsnog te worden voorzien, waarbij tevens dient te worden vermeld hoe het bedrag van de schadevergoeding is bepaald, of in dat bedrag een vergoeding voor gederfde rente en eventueel koersverlies is verdisconteerd en, zo dat niet het geval is, waarom daarvan is afgezien.

4. In de inleiding van de toelichtende nota is thans het tijdsverloop aangegeven waarin deze materie kon worden afgehandeld.

5. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven; terwijl de toelichting op artikel 5 preciezer is geformuleerd.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde Overeenkomst wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 8 juni 1995, no. W02.95.0168, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Gelet op aanwijzing 66, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) in de toelichting op artikel 2 van het verdrag het gebruik van de uitdrukking «c.q.» vermijden.

– In de toelichting op artikel 3 vóór het daar genoemde bedrag Dh. 128 000, – toevoegen: ongeveer.

Naar boven