Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 24587 nr. 95 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 24587 nr. 95 |
Vastgesteld 8 december 2003
De vaste commissie voor Justitie1 heeft de minister van Justitie de volgende vragen over diens brief van 16 september 2003 (24 587, nr. 91) voorgelegd. Het kabinet heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 december 2003.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Onder welke omstandigheden bestaat er voldoende sanctiecapaciteit?
Er bestaat voldoende sanctiecapaciteit wanneer met de beschikbare capaciteit de capaciteitsbehoefte kan worden opgevangen.
Wat wordt bedoeld met «Hiermee wordt het maximale gedaan ...»? Wordt bedoeld, het maximale wordt gedaan want de problemen zijn daarmee opgelost of wordt bedoeld, het maximale wordt gedaan met de huidige financiële middelen of wordt bedoeld het maximale wordt gedaan want verdergaande maatregelen willen wij niet?
De zin «Hiermee wordt het maximale gedaan om de eerder geprognosticeerde tekorten voor de komende jaren zo goed mogelijk beleidsmatig en financieel af te dekken» verwijst naar de maatregelen die in mijn brief van 10 maart 2003 (Tweede Kamer, 24 587, nr. 88) zijn aangekondigd om aan de in 2002 geraamde tekorten tegemoet te komen. Bedoeld wordt dat met die maatregelen in het kader van het project Modernisering sanctietoepassing (MST) een maximale inspanning wordt geleverd om gegeven de beschikbare financiële middelen de toentertijd geprognosticeerde capaciteitstekorten te overbruggen.
Welk deel van de sanctiecapaciteit in MST-kader wordt gerealiseerd door behoeftevermindering en welk deel door vergroting van de capaciteit? Wat wordt overigens bedoeld met behoeftevermindering?
In mij brief van 10 maart 2003 (Tweede Kamer, 24 587, nr. 88) heb ik exact aangegeven welke effecten de verschillende MST-maatregelen hebben op de sanctiecapaciteit. In tabel 1 van deze brief zijn de betreffende aantallen gerecapituleerd. Van de totale uitbreiding van de sanctiecapaciteit met 6 000 plaatsen in 2008 worden er 1 966 verkregen door «extra extramurale sanctiecapaciteit». De overige 4 034 betreffen intramurale capaciteitsuitbreidingen. De extramurale sanctietoepassing leidt tot een behoeftevermindering in de zin van een reductie van de behoefte aan intramurale sanctietoepassing.
Kan de minister een actuele meerjarige raming geven van de realisering van de extra 6 000 plaatsen?
Ik kan hiervoor verwijzen naar de in mijn brief van 10 maart 2003 (Tweede Kamer, 24 587, nr. 88) opgenomen raming van de over de jaren 2003 tot en met 2008 te realiseren sanctiecapaciteit (tabel 1 in deze brief)
Waar ligt voor de minister de grens van het aantal IVO's, SO's en IVU's dat hij nog acceptabel vindt?
IVO's, SO's en IVU's zijn noodinstrumenten en dus is het naar hun aard niet mogelijk om aan te geven welke aantallen daarvan nog acceptabel zijn. In zijn algemeenheid geldt vanzelfsprekend het streven en uitgangspunt dat deze aantallen minimaal zijn. Echter, geconfronteerd met een situatie waarin de vraag naar penitentiaire capaciteit en het aanbod nog steeds uiteenlopen, is het onvermijdelijk de noodinstrumenten te gebruiken. Het algemene principe daarbij is dat straffen voor een zo groot mogelijk deel ten uitvoer worden gelegd en heenzending van preventief gehechten wordt voorkomen. Dat is ook de essentie van het IVO-instrument. Het is beter en evenwichtiger ombepaalde gedetineerden aan het eind van hun straf een klein deel daarvan kwijt te schelden teneinde plaats te maken voor een nieuwe gedetineerde, dan om sommige straffen in het geheel niet te executeren. De ambtshalve strafonderbreking betekent uitstel maar geen afstel van executie. Ook hierbij geldt niettemin de regel: hoe minder hoe beter, omdat de geloofwaardigheid van de vrijheidsbeneming als stok achter de deur bij boetes, taakstraffen en voorwaardelijke veroordelingen in het geding is.
De inzet van IVO's, IVU's en SO's wordt bepaald door de groeiende behoefte aan penitentiaire capaciteits enerzijds en de effecten in de praktijk van de maatregelen gericht op beperking van de capaciteitstekort, zoals die in de brief van 16 september 2003 (Tweede Kamer, 24 587, nr. 91) zijn genoemd, anderzijds. De snelheid waarmee de capaciteitsbehoefte groeit en de in verhouding daarmee beperkte extra middelen maakt dat het tekort niet in een handomdraai kan worden weggewerkt. Dit betekent dat de inzet van IVO's en SO's geleidelijk aan terug moet kunnen lopen maar dat een continuering van de inzet vooralsnog onvermijdelijk is.
Wordt bedoeld met «Ik kan dus niets anders constateren dat het capaciteitstekort in het gevangeniswezen voortduurt» dat het capaciteitstekort in het gevangeniswezen groeit?
Met de zin «Ik kan dus niet anders dan constateren dat het capaciteitstekort in het gevangeniswezen voortduurt» wordt bedoeld dat, gelet op het actuele aantal gevallen waarin het in 2003 noodzakelijk was incidenteel versneld ontslag (IVO), ambtshalve strafonderbreking (SO) en incidenteel versnelde uitzetting van vreemdelingen (IVU) toe te passen, de beschikbare sanctiecapaciteit achterblijft bij de capaciteitsbehoefte.
Kan vanaf heden bij de geactualiseerde prognoses ook worden aangegeven wat de prognoses zijn voor plaatsen voor veelplegers? Kan dit worden uitgesplitst naar de verschillende soorten plaatsen voor veelplegers?
In de prognoses van dit jaar zijn bij de voorziene beleidseffecten de plaatsen die voortvloeien uit de aanpak veelplegers meegenomen. Het aantal plaatsen voor veelplegers loopt daarbij op van 272 in 2004 tot 1 000 in 2007.
De plaatsen voor veelplegers worden onderscheiden in plaatsen met een sober regiem en plaatsen met begeleiding (bijv. SOV). In de prognoses zelf wordt dit onderscheid niet aangebracht.
Ultimo 2003 zullen er circa 475 extramurale plaatsen bijkomen. Wat wordt er precies onder extramuraal verstaan? Valt elektronisch toezicht daaronder?
Onder extramurale sanctietoepassing wordt verstaan dat de intramurale tenuitvoerlegging van de sanctie, de vrijheidsbeneming, wordt vervangen door een vorm van vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking buiten de penitentiaire inrichting door het stellen van voorwaarden aan het gedrag van de betrokkene. Electronische detentie en electronisch toezicht zijn hiervan vormen. In mijn brief van 10 maart 2003 (Tweede Kamer, 24 587, nr. 88) zijn in paragraaf 4 de maatregelen op het gebied van extramurale sanctietoepassing beschreven.
Hoeveel intramurale plaatsen worden thans ingenomen door gedetineerden die voor drugsgerelateerde zaken veroordeeld zijn? Hoeveel procent van de totale capaciteit is dat? Kan de minister dat uitsplitsen voor soft- en harddrugs?
Het aantal gedetineerden in verband met aan drugsverslaving gerelateerde criminaliteit (dus niet specifiek de misdrijven tegen de Opiumwet) betreft niet alleen veroordeelden, maar ook een groot aantal preventief gehechten in wier zaken de rechter nog vonnis moet wijzen.
Dit geldt in de laatste jaren ongeveer voor de helft van het aantal gedetineerden. Het betreft vaak relatief korte vrijheidsstraffen.
In capaciteit, ofwel in detentiejaren, gaat het thans om ongeveer 5 000 plaatsen, dat is ca. eenderde deel van de totale capaciteit.
Dit betreft vrijwel uitsluitend harddrugsverslaafden. Naast een klein aantal veroordeelden voor grote softdrugszaken lijkt het aantal gedetineerden in ons land in verband met delicten die louter aan softdrugsverslaving zijn gerelateerd (voorzover dit bekend is op grond van ervaringen in het gevangeniswezen), te verwaarlozen.
Kunt u bij benadering aangeven hoelang in bewaring gestelde personen op het politiebureau verblijven?
Voor 2002 ligt tussen de datum inbewaringstelling en datum plaatsing in een penitentiaire inrichting gemiddeld 2,47 dag voor de preventief gehechten. Art. 15a van de Penitentiaire Beginselenwet maakt het mogelijk dat personen ten aanzien van wie een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is gelast maximaal 10 dagen in een politiecel kunnen verblijven.
Kan de minister een overzicht geven van alle beleidsvoornemens die nog niet zijn meegenomen in de nu voorliggende prognoses? Kan hierbij worden aangegeven wat de verwachte effecten van elk van die voornemens zijn voor de capaciteitsbehoefte?
In de capaciteitsprognoses is bij de bepaling van de capaciteitsbehoefte inclusief beleid, rekening gehouden met zowel het recente beleid waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden (maar dat nog niet in de WODC-ramingen op basis van realisatiecijfers naar voren komt), als met voorgenomen beleid waarover de Tweede Kamer reeds is geïnformeerd. Een inventarisatie van overig beleid, waarover dus nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden en de Kamer nog niet is geïnformeerd, lijkt weinig zinvol. Bij nieuw beleid zal steeds in de besluitvorming worden betrokken welk effect van dat beleid uitgaat op de sanctiecapaciteit.
Hoe spelen de prognoses een rol bij de planning van de te realiseren capaciteit? Worden ze één op één overgenomen?
De nieuwe prognoses laten zien dat de capaciteitsbehoefte de komende jaren aanzienlijk groeit. De capaciteit zal om die reden over de hele linie verder moeten worden uitgebreid. Er zijn meer en andere maatregelen nodig dan het eenvoudig vergroten van de intramurale capaciteit. Ik heb de oplossingsrichtingen voor de noodzakelijke maatregelen uiteengezet in mijn brief van 16 september 2003 (Tweede Kamer 24 587, nr. 91).
Hoe is het mogelijk dat zorgvuldig tot stand gekomen prognoses toch weer een onderschatting van het capaciteitstekort laten zien? Wat is er mis met het prognosemodel en hoe wordt dit verbeterd?
Het verschil tussen de prognoses in 2003 en 2002 wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de effecten van het beleid van de afgelopen jaren, waarbij de aandacht voor veiligheid sterk is toegenomen en er een sterkere intensivering van de rechtshandhaving plaatsvindt dan was te voorzien.
Het prognosemodel is meerdere malen door externe wetenschappelijke bureaus geëvalueerd. Het oordeel is steeds overwegend positief. Veranderingen in beleid en de uitvoeringspraktijk kunnen de vraag naar cellen echter sterk beïnvloeden.Hieraan wordt tegemoetgekomen door de prognoses jaarlijks te actualiseren en, aanvullend op de modeluitkomsten, ex ante een inschatting te maken van effecten van relevante beleidsontwikkelingen. Hoe doordacht een prognose ook tot stand is gekomen, altijd moet rekening worden gehouden met onzekerheden. Een exacte voorspelling is niet mogelijk.
Wanneer komt het model voor de inschatting van keteneffecten van beleidsvoornemens gereed?
Het Prognosemodel Justitie zal begin 2004 gereed komen. Het model zal worden gebruikt bij de verdeling van de extra middelen uit het hoofdlijnenakkoord voor de jaren 2005 e.v..
In mijn brief van 16 september 2003 (Tweede Kamer 24 587, nr. 91) gaf ik al aan dat het gaat om een model waarmee kan worden ingeschat wat de effecten voor de gehele justitele keten zijn van ontwikkelingen die zich bij een partner voordoen of van maatregelen die de gehele keten beïnvloeden. Dat neemt niet weg dat er altijd nieuwe ontwikkelingen zullen zijn die niet volledig in een model laten voorspellen.
Welk percentage van de totale capaciteit aan intramurale plaatsen wordt ingenomen door drugskoeriers (de zogenoemde slikkers, plakkers en pakkers)?
In de inrichtingen verbleven in augustus 2003 in totaal ruim 12 900 personen (dit is exclusief vreemdelingen in capaciteit voor vreemdelingenbewaring). In de bijzondere voorzieningen (detentiecentra) verbleven 749 drugskoeriers. Buiten de detentiecentra verblijven ca. 850 drugskoeriers in gevangenissen. Totaal komt dit uit op ruim 1600 drugskoeriers, hetgeen gelijk is aan ca.12% van de bezetting.
Welke inschatting is gemaakt naar aanleiding van de realisering van de beleidsdoelstelling van het Openbaar Ministerie om 40 000 extra misdrijfzaken bij de rechter aan te brengen ten aanzien van het beslag op de sanctiecapaciteit?
Voor de prognoses berekende het WODC de keteneffecten van de 40 000 extra misdrijfzaken afzonderlijk. Hierbij is het standaard prognosemodel gebruikt. De uitkomst voor de extra behoefte aan sanctiecapaciteit was, exact weergegeven:
Gevangeniswezen (exclusief de vreemdelingenbewaring): een behoefte van 200 cellen extra in 2003 oplopend tot 1360 cellen extra in 2007.
Taakstraffen meerderjarigen: een behoefte van 1266 extra in 2003 oplopend tot 5215 extra in 2007.
TBS: een behoefte van 5 plaatsen extra in 2003 oplopend tot 22 plaatsen extra in 2007.
Justitiële jeugdinrichtingen (opvang- en behandelinrichtingen tezamen): een behoefte van 26 plaatsen extra in 2004 oplopend tot 179 plaatsen extra in 2007.
Taakstraffen minderjarigen: een behoefte van 57 extra in 2003 oplopend tot 2643 extra in 2007.
Halt: een behoefte van 449 extra in 2003 oplopend tot 2404 extra in 2007.
Wordt met een hoger handhavingsniveau ten aanzien van de aanpak van de drugssmokkel te Schiphol bedoeld dat er meer aanhoudingen plaatsvinden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan met de mededeling dat de capaciteitsbehoefte voor de voortgezette aanpak op Schiphol is berekend op basis van het eerder aantal vastgestelde aanhoudingen?
Bij de uiteenzetting over de effecten van beleidsmaatregelen op de behoefte aan sanctiecapaciteit is aangegeven dat de voorgenomen aanpak van de drugssmokkel op Schiphol leidt tot een hoger handhavingsniveau dan het niveau dat in 2002 werd gerealiseerd. De voortzetting van deze aanpak, op het niveau van het vastgestelde aantal van 50 aanhoudingen per week en inclusief de inmiddels hogere gemiddelde opgelegde vrijheidsstraf, is betrokken bij de bepaling van de sanctiebehoefte. Ten opzichte van 2002 leidt dat vanaf 2003 tot een extra capaciteitsbeslag van 846 plaatsen.
Indien geld beschikbaar zou komen voor meer capaciteit, wanneer is die capaciteit dan gereed?
Er zijn verschillende scenario's waarop penitentiaire capaciteit bouwkundig gerealiseerd kan worden. De snelste methode is om op bestaande complexen kleinschalige vleugels bij te bouwen. De bouwtijd is sterk afhankelijk van een aantal factoren. Met name de bestemmingsplanprocedure bepaalt de uiteindelijke bouwtijd. Ervaring heeft geleerd dat de feitelijke bouwtijd van deze kleinschalige projekten van 30 tot 144 cellen tussen de 6 en 9 maanden bedraagt. De voorbereiding tot de bouw vergt minimaal 6 maanden, deze termijn moet worden verlengd met minimaal 3 maanden indien een volledige bestemmingsplanprocedure dient te worden gevolgd.
Indien een nieuwe inrichting moet worden gebouwd bedraagt de bouwtijd minimaal 6 tot 9 maanden. Zo'n gebouw wijkt af van de huidige traditionele bouw en houdt rekening met een versobering van de inrichting. De voorbereidingstijd is eveneens 6 tot 9 maanden, indien grond beschikbaar is en de bestemming geen beletsel vormt voor de bouw van een inrichting. Als een zogenaamde art. 19 procedure dient te worden gevolgd, omdat het bestemmingsplan de bouw van een inrichting niet toestaat, dan kan de procedure uitlopen tot 1,5 tot 2 jaar.
Welke invloed heeft het nog niet verdelen van de gelden uit de veiligheidsenveloppe voor de jaren 2005 en verder voor de planning en beschikbaarheid van detentiecapaciteit?
Het niet verdelen van de gelden uit de veiligheidsenveloppe betekent dat thans nog geen concrete activiteiten worden gestart om extra middelen te besteden. Begin 2004 zal de verdeling van de extra middelen voor 2005 en volgende jaren plaatsvinden, zodat de voorbereidingen voor 2005 e.v. tijdig ter hand kunnen worden genomen.
Kan de minister in kwantitatieve zin aangeven wat de effecten zijn van respectievelijk de aanpak van drugssmokkel op Schiphol, de extra aantal malen dat vervangende hechtenis moet worden opgelegd en het vaker mislukken van taakstraffen?
Met de vraag wordt verwezen naar de toelichting op de verschillen tussen de WODC-prognoses van 2002 en 2003 in tabel 1 in de brief van 16 september jl. (Tweede Kamer 24 587, nr. 91). Gevraagd wordt om het totale verschil tussen de prognoses uit te splitsen naar de drie in de brief genoemde verklaringen. Het verschil tussen de prognose 2003 en de prognose 2002 is echter niet exact in afzonderlijke categorieën uit te splitsen.
Bij de bepaling van de capaciteitsbehoefte is voor de aanpak van drugssmokkel Schiphol rekening gehouden met een handhavingsniveau van 50 aanhoudingen per week (zie het antwoord op vraag 17). Dat aantal leidt tot een capaciteitsbehoefte van in totaal circa 2 500 plaatsen.
Hoeveel TBS-passanten zitten er in het reguliere gevangeniswezen? Wat is hun gemiddelde verblijfsduur?
Per 1 september 2003 verbleven er 169 tbs-passanten in een penitentiaire inrichting wachtend op plaatsing in een tbs-inrichting. De gemiddelde wachttijd van de tbs-passanten bedroeg 214 dagen.
Wat zijn de kwantitatieve gevolgen van de TBS-passanten in het reguliere gevangeniswezen voor het capaciteitstekort in die sector?
Het gevolg voor het capaciteitstekort in het Gevangeniswezen is gelijk aan het aantal passanten.
Kan de minister in cijfers aangeven wat de gevolgen zijn voor de capaciteitsbehoefte van de vreemdelingenbewaring indien respectievelijk het uitzettingsbeleid volgens planning slaagt, het uitzettingsbeleid slechts tot de helft van het aantal geplande uitzettingen leidt, en het uitzettingsbeleid geheel niet slaagt? Hoeveel mensen moeten feitelijk worden uitgezet om het tekort op te lossen?
Het gevraagde verband tussen de behoefte aan capaciteit voor vreemdelingenbewaring en het aantal uitzettingen dat in de komende jaren wordt nagestreefd is complex.
Enerzijds geldt dat voor het beschikbaar houden van een vreemdeling voor de daadwerkelijke uitzettingen – en het daaraan veelal voorafgaande onderzoek naar identiteit en nationaliteit – doorgaans (maar niet in alle gevallen) de toepassing van vreemdelingenbewaring aan de orde is. Aldus bezien is de beschikbaarheid van bewaringscapaciteit een randvoorwaarde voor het kunnen effectueren van uitzettingen.
Anderzijds geldt dat vreemdelingenbewaring alleen kan worden toegepast met het oog op de uitzetting. Dit betekent dat wanneer er meer objectieve beletselen ontstaan voor de realisatie van uitzetting, het in minder gevallen mogelijk zal zijn om tot toepassing van vreemdelingenbewaring over te gaan. In die zin is uitzetbaarheid – in het algemeen bezien – een voorwaarde voor de toepassing van vreemdelingenbewaring.
Wanneer de realisatie van het geplande aantal uitzettingen in gevaar komt doordat bijvoorbeeld het verkrijgen van vervangende reisdocumenten moeilijker verloopt dan thans, zal de gemiddelde doorlooptijd voor vreemdelingenbewaring toenemen en daarmee ook – bij overigens ongewijzigde omstandigheden – de behoefte aan celcapaciteit. Als bedoelde realisaties door andere omstandigheden niet behaald kunnen worden, die tevens de mogelijkheden raken om vreemdelingenbewaring als toezichtsmaatregel op te leggen, kan uiteindelijk sprake zijn van vrijval van celcapaciteit.
Geconcludeerd moet worden dat, afhankelijk van de oorzaken van het niet conform planning slagen van het uitzettingsbeleid, er sprake kan zijn van hetzij een extra behoefte aan celcapaciteit, hetzij van een lagere bezetting van de bestaande celcapaciteit.
Zoals hierboven aangegeven is vreemdelingenbewaring per definitie gericht op het realiseren van de uitzetting van vreemdelingen die zonder verblijfsrecht in Nederland verblijven. Uitzetting is daarmee op zichzelf geen oplossing voor het gesignaleerde tekort tussen de in de begroting voorziene capaciteit en de beleidsrijke capaciteitsprognose, maar het doel van vreemdelingenbewaring.
Nu er voor gekozen is het toezicht op het verblijf van vreemdelingen te intensiveren – en daarmee de kans op toepassing van vreemdelingenbewaring te vergroten – zijn de inspanningen op dit punt met name gericht op het stroomlijnen van het verloop van vreemdelingenbewaring en het bekorten van de doorlooptijd ervan (en bijvoorbeeld niet op het beperken van de instroom in vreemdelingenbewaring). Aldus kan met de aanwezige celcapaciteit in meer gevallen tot toepassing van vreemdelingenbewaring en de realisatie van uitzetting worden overgegaan, waardoor het geprognosticeerde tekort de uitvoeringspraktijk zo min mogelijk belemmert.
Wat er gebeurt als er geen capaciteit (meer) is voor vreemdelingenbewaring? In hoeveel gevallen werd in 2003 een vreemdeling effectief versneld uitgezet? In hoeveel gevallen werd de vreemdelingenbewaring opgeheven?
Verondersteld wordt dat deze vraag ziet op een situatie waarin, bij een volledige bezetting van de beschikbare capaciteit, door de Vreemdelingendiensten in bewaring gestelde vreemdelingen worden aangeboden voor plaatsing in een cel van de Dienst Justitiële Inrichtingen. In dergelijke gevallen kan het verblijf in een politiecel verlengd worden. Bewaring in een politiecel is rechtmatig indien en zolang elders (in een Huis van Bewaring) geen ruimte of plaats beschikbaar is. Daarbij geldt echter dat de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring in een politiecel uitsluitend de termijn van tien dagen mag overschrijden wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden en/of zwaarwegende belangen. Zonodig zal, bij ontoereikende capaciteit in de huizen van bewaring, in overleg tussen betrokken partijen tot opheffing van de bewaring van een (andere) vreemdeling worden overgegaan, waarvan de kans op uitzetting inmiddels zeer beperkt is gebleken.
Waar in mijn brief van 16 september jongstleden gewezen wordt op een meer efficiënte wijze van uitzetting als gevolg van nieuw beleid, wordt gedoeld op de herschikking van taken tussen de Vreemdelingendiensten en de IND (Kamerstukken II, 2002/2003, 19 637, nr. 707). Hierbij dragen de Vreemdelingendiensten in de loop van 2003 hun toelatingstaken over aan de IND. De capaciteit die daardoor bij de Vreemdelingendiensten beschikbaar komt, zal met name worden ingezet op de intensivering van het vreemdelingentoezicht en met name op de verbetering en intensivering van het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van inbewaringgestelde illegalen. Hiermee wordt beoogd om eerder en in meer gevallen dat tot nu toe vervangende reisdocumenten te verkrijgen opdat de vreemdeling eerder en vaker kan worden verwijderd. Aldus zal door de intensivering van het vreemdelingentoezicht de effectiviteit van de vreemdelingenbewaring per saldo toenemen. Eerst vanaf 2004 zal deze intensivering zijn beslag krijgen.
Vreemdelingenbewaring eindigt in alle gevallen met de opheffing ervan. Volgens de laatst bekende gegevens geldt dat in meer dan 60% van de gevallen de bewaring wordt opgeheven wegens (en: direct voorafgaand aan) de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. De redenen voor opheffing van de bewaring in de overige gevallen zijn zeer divers.
Hoe luidt de meerjarige prognose van de capaciteitsbehoefte van Den Engh en de Glenn Mills plaatsen? Hoe verhoudt zich dit tot de gerealiseerde en de te realiseren capaciteit?
De meerjarige prognoses hebben betrekking op de landelijke behoefte aan jeugdsanctiecapaciteit waarbij geen uitsplitsing naar afzonderlijke justitiële jeugdinrichtingen plaatsvindt. Vanuit deze behoefte wordt op centraal niveau bezien hoe voorzien kan worden in deze capaciteitsbehoefte. Hiertoe kan reguliere jeugdsanctiecapaciteit geoormerkt worden voor specifieke doelgroepen, zoals bijvoorbeeld gebeurt voor de jeugdige veelplegers bij Den Engh. Ook kunnen plaatsen worden ingekocht bij de Glen Mills School.
Bij de justitiële jeugdinrichting Den Engh is sprake van een uitbreiding van plaatsen voor jeugdige veelplegers die oploopt van 12 plaatsen in september 2003 tot 36 plaatsen in totaal eind 2004.
Met de Glen Mills School is in 2001 een overeenkomst afgesloten om voor een periode van 3 jaar 75 open plaatsen in te kopen. Door het amendement Rietkerk is dit aantal uitgebreid met 25 extra plaatsen, hetgeen betekent dat er in 2004 in totaal 100 plaatsen beschikbaar zijn.
Is de mogelijkheid van nachtdetentie voor jeugdigen in de prognoses verwerkt? In hoeverre zal dit leiden tot toename van de op te leggen jeugddetenties en celcapaciteit?
Ja.
Vanuit de reguliere opvangcapaciteit worden vanaf september 2003 plaatsen voor nachtdetentie beschikbaar gesteld. Voor 2004 zijn er 14 capaciteitsplaatsen, goed voor 100–150 jeugdigen, beschikbaar. Deze capaciteit zal worden uitgebreid tot 70 plaatsen in 2006. In het evaluatie-onderzoek dat de landelijke invoering van nachtdetentie begeleidt, wordt de vraagstelling over de effecten op de sanctiecapaciteit meegenomen.
Kan de minister aangeven welke taakstraffen vaker mislukken en wat hiervoor de oorzaak is?
Naar de precieze oorzaken van het mislukken van taakstraffen wordt onderzoek gestart. Vooralsnog lijkt het zo te zijn dat de kans op mislukking van een taakstraf groter is bij:
• Verdachten die voor de zitting geen gesprek met de reclassering hebben gehad en voor wie geen advies vooraf door de reclassering is uitgebracht.
• Complexe, inde persoon gelegen, problematiek van de taakstrafcliënt: de enorme toename van het aantal taakstraffen heeft geleid tot een verschuiving naar een doelgroep met meer complexe problematiek (met een verhoogde kans op mislukking).
• Hoger aantal uren taakstraf: naarmate het aantal uren taakstraf toeneemt (en dichter tegen het maximaal aantal van 480 uren aanzit), neemt ook de kans op mislukking toe.
• Jongere taakstrafclienten: oudere taakstrafclienten maken de taakstraf vaker goed af dan jongere clienten (18-tot 20-jarigen);
• Meer justitiecontacten: naarmate het aantal eerdere justitiecontacten hoger is, is de kans op mislukking van de taakstraf groter.
Hoe wordt de vermindering van de capaciteitsbehoefte bij de TBS bereikt? Worden TBS'ers eerder in vrijheid gesteld?
Met betrekking tot het tweede deel van uw vraag kan ik antwoorden dat TBS-gestelden niet eerder in vrijheid worden gesteld dan verantwoord is. De hier onder genoemde maatregelen zijn niet gericht op het eerder in vrijheid stellen van tbs-gestelden.
Door het creëren van behandelmogelijkheden voor tbs-passanten die in het gevangeniswezen verblijven, wachtend op plaatsing in een tbs-kliniek, kan de (intramurale) behandelduur in de tbs-inrichting afnemen evenals de druk op het gevangeniswezen. Daarnaast wordt de door- en uitstroom van tbs-gestelden bevorderd, door het verbeteren van het forensisch psychiatrisch toezicht.
Om de passantenproblematiek te verminderen ben ik voornemens om een tijdelijke capaciteitsuitbreiding te creëren, op basis van voorstellen van forensisch psychiatrische instellingen. Het uitgangspunt daarbij is dat de nieuw te realiseren capaciteit flexibel en snel kan worden ingezet. Deze capaciteit zal sober van aard zijn. De uitbreiding van de capaciteit moet leiden tot eerste opnames en zal direct invloed hebben op het aantal passanten.
Wat is de capaciteitprognose, daadwerkelijke capaciteit en te realiseren capaciteit van de long-stay? Hoe luidt de prognose indien de long-stay al na respectievelijk twee en drie jaar behandelingsduur wordt opgelegd?
Op dit moment zijn er twee landelijke longstay-voorzieningen met een totale capaciteit van 60 plaatsen. De bezetting is nagenoeg 100%. Begin 2003 is een onderzoek van start gegaan dat beoogt inzicht te geven in de benodigde capaciteit voor chronisch forensisch psychiatrische patiënten, waaronder tbs-gestelden, in zowel tbs-instellingen als ggz-instellingen. Dit onderzoek zal medio 2004 worden afgerond. Dan is ook duidelijk wat de eventuele extra behoefte is.
Wat het effect zou zijn van vervroeging van het moment van overplaatsing valt op dit moment niet te zeggen. Een tbs-gestelde kan overgeplaatst worden naar een landelijke longstay-voorziening indien er sprake is van blijvend delictgevaar en indien behandelperspectief ter vermindering van dit delictgevaar ontbreekt. Er wordt tot nu toe van uit gegaan dat 2 of 3 jaar behandeling onvoldoende is om dit vast te kunnen stellen. Voor plaatsing in een landelijke longstay-voorziening wordt momenteel onder andere als selectiecriterium gehanteerd dat de betrokken tbs-gestelde een intramurale behandeling in een tbs-inrichting achter de rug heeft van tenminste zes jaar. Het onderzoek naar de benodigde capaciteit voor chronisch forensisch psychiatrische patiënten zal ook enig inzicht geven of het criterium van zes jaar behandeling voldoet.
Waarom worden er bij een tekort aan plaatsen in behandelinrichtingen voor jeugdigen niet meer inrichtingen bijgebouwd?
De nieuwe prognose van het WODC laten een grotere stijging voor de behandelinrichtingen jeugd zien dan het WODC in de prognose van vorig jaar voorzag. In het Hoofdlijnenakkoord zijn voor het veiligheidsprogramma aanvullende middelen uitgetrokken. De inzet van deze middelen levert niet een zodanige uitbreiding van de sanctiecapaciteit op dat de kloof met de behoefte wordt gedicht. Er is onvoldoende budget beschikbaar om, naast de inrichtingen die in 2004 operationeel worden, nieuwe capaciteit bij te bouwen. Op alle terreinen is het beleid daarom gericht op het realiseren van goedkopere vormen van tenuitvoerlegging boven op de maatregelen die reeds zijn voorzien.
Hoe wordt het tekort aan plaatsen voor taakstraffen (meerderjarigen) opgelost? Welke concrete maatregelen staat de minister voor?
In de brief van 16 september 2003 (Tweede Kamer 24 587, nr. 91) is gesteld dat bij de herinrichting van de reclasseringstaken prioriteit zal moeten worden gegeven aan de uitvoering van taakstraffen.
Wat zijn de gevolgen van het capaciteitstekort voor de effectiviteit van het optreden van de ketenpartners?
Bij de uitvoering van het Veiligheidsprogramma doen zich op onderdelen knelpunten en tekorten voor. De snellere en grotere groei van de behoefte aan sanctiecapaciteit is zo'n knelpunt, leidend tot nieuwe tekorten in het sanctiestelsel. De groei van de capaciteitsbehoefte is voornamelijk een gevolg van de intensivering van het veiligheidsbeleid, derhalve van de effectiviteit van de ketenpartners. Indien geen beleid zou worden ontwikkeld om dit knelpunt op te lossen zou dit effecten kunnen hebben op de totale justitiële keten. Juist daarom is in de brief van 16 september jl. (Tweede Kamer 24 587, nr. 91) aangegeven dat een doeltreffende uitvoering van het Veiligheidsprogramma vereist dat ook in de sanctiecapaciteit, als sluitstuk van de justitiële keten, zodanig wordt geïnvesteerd dat in de totale justitiële keten knelpunten worden vermeden.
Welke gevolgen heeft het capaciteitstekort voor de doelstelling van 25% reductie van de criminaliteit?
Het capaciteitstekort heeft geen invloed op de doelstellingen van het Veiligheidsprogramma. Deze doelstellingen blijven onverkort gehandhaafd. Voor de knelpunten die in de uitvoering van dat programma ontstaan moeten oplossingen worden gezocht. De richtingen waarin die oplossingen worden gezocht voor de groeiende capaciteitsbehoefte heb ik in mijn brief van 16 september 2003 (Tweede Kamer 24 587, nr. 91) aangegeven.
Het verruimen van de aanpak van veelplegers behoort «voorlopig tot de nog niet realiseerbare wensen». Wanneer zal dit wel realiseerbaar zijn en wat is hiervoor nodig? Welke groep kan u wel worden bereikt en welke groep wil de minister gaan bereiken?
Met het thans voorgestane veelplegersbeleid wordt tot 2007 ingezet op de aanpak van de meest actieve veelplegers. Dit betreft en groep van circa 5 000 personen. De totale omvang van de doelgroep veelplegers bestaat uit circa 19 000 personen. Deze groep veelplegers komt via de gebruikelijke wijze in de bestaande reguliere celcapaciteit. Die capaciteit blijft uiteraard voor de totale doelgroep beschikbaar. Hoe groot het aandeel veelplegers binnen het gevangeniswezen thans is, wordt onderzocht.
De vraag wanneer de aanpak van de totale doelgroep veelplegers kan worden verruimd, is afhankelijk van de resultaten van het beleid de komende jaren. Immers met een effectieve aanpak van de meest actieve veelplegers zal de recidive afnemen en daarmee ook de vraag naar extra sanctiecapaciteit.
Waar loopt de aanpak van veelplegers op vast? Is dit een probleem van wetgeving en niet van capaciteit?
De aanpak van veelplegers is een gecompliceerde aangelegenheid. De beperkte capaciteit om veelplegers te detineren en zo mogelijk te begeleiden voor reïntegratie maakt daar onderdeel van uit. Een effectieve aanpak vergt ook een intensieve samenwerking tussen alle betrokken justitiepartners, de lokale overheden en zorginstellingen en een strakke regie. Met het nieuw in te zetten beleid, zoals verwoord in mijn brief «Naar een veiliger samenleving» van 20 mei 2003 (Tweede Kamer 28 684, nr. 10), wordt beoogd de knelpunten die zich bij de aanpak van veelplegers voordoen op te lossen. Ook wetgeving speelt daarbij en rol. Met de nieuwe wettelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, wordt beoogd de aanpak van veelplegers effectiever te maken. Het wetsvoorstel voor deze maatregel is reeds bij de Tweede Kamer ingediend (Tweede Kamer 28 980, nrs. 1–2).
Hoeveel SOV-plaatsen zijn nu beschikbaar per gemeente? Kunt u een overzicht verstrekken? Hoeveel SOV-plaatsen zullen per gemeente in het kader van het Veiligheidsprogramma beschikbaar komen? Welke gemeenten krijgen in vergelijking met voorheen minder dan wel meer SOV-plaatsen? Wat is de reden van dit verschil? Vindt u de verschillen geoorloofd gelet op de lokale problematiek en de hoge ambities in het Veiligheidsprogramma?
Op dit moment zijn 294 SOV-plaatsen (intramuraal en extramuraal) beschikbaar volgens de volgende verdeling:
Amsterdam | 96 |
Rotterdam | 96 |
Utrecht | 48 |
Den Haag | – |
Overig | 54 |
(Arnhem/Nijmegen/Den Bosch/Eindhoven/Heerlen/Maastricht) |
In het kader van het Veiligheidsprogramma bestaat het voornemen om daar 144 plaatsen (intramuraal en extramuraal) aan toe te voegen. Van deze 144 plaatsen worden er in 2004 met voorrang 48 gerealiseerd ten behoeve van Den Haag. Den Haag heeft pas recent tot deelname besloten en had daarom tot op heden nog niet de beschikking over SOV-plaatsen.
De nog 96 nog resterende plaatsen zijn nog niet toebedeeld. Dat zal in 2005 en 2006 zijn beslag krijgen. Er bestaat geen voornemen gemeenten te korten op de aan hen toebedeelde SOV-plaatsen.
De toedeling gebeurt zo veel mogelijk op basis van criminaliteitcijfers. Een SOV-plaats is zeer kostbaar en mede daardoor beperkt beschikbaar. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat plaatsing effect heeft, zal tot plaatsing worden overgegaan.
Voorts blijkt, dat er binnen de thans beschikbare SOV-plaatsen af en toe sprake is van onderbenutting, hetgeen er op kan duiden dat er niet altijd voldoende geschikte kandidaten voorhanden zijn in de betreffende gemeenten.
De nieuwe prognose voor capaciteitsbehoefte TBS laat ten opzichte van de vorige prognose een stijging zien doordat het aantal opleggingen door de rechter met bevel tot verpleging zich op een hoger niveau heeft doorgezet dan eerder voorzien. Is hiervoor een oorzaak aan te geven?
Kennelijk besluit de rechter in een toenemend aantal gevallen tot het opleggen van een tbs-maatregel. De oorzaak hiervan is niet bekend.
Hoe verhoud de wens te komen tot meer extramurale sanctiecapaciteit zich tot de aangekondigde bezuinigingen bij de reclassering? Welke gevolgen heeft de versobering van de uitvoering van de taakstraffen voor het slagingspercentage en doorgerekend, voor de capaciteitsbehoefte van het gevangeniswezen?
Voor de reclassering komen er extra middelen beschikbaar uit het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord ten behoeve van meer extramurale sanctiecapaciteit.
Deze middelen zijn bestemd voor:
• Een forse uitbreiding van het aantal taakstraffen (31 000 in 2003 oplopend naar ca. 34 000 in 2004).
• Het versterken van het toezicht op gedetineerden bij de terugkeer in de samenleving.
• Het uitbreiden van de extramurale tenuitvoerlegging van sancties zoals ET.
Bij de taakstraffen wordt selectiever (aanvullende) reclasserings-begeleiding ingezet. Tot op heden werd de reclasseringsbegeleiding voor alle taakstrafcliënten aangeboden, terwijl dat niet altijd noodzakelijk was. De selectieve inzet van reclasseringsbegeleiding bij taakstrafcliënten, waar dat noodzakelijk wordt geacht op basis van de diagnose, moet leiden tot een hoger slagingspercentage.
Welk vrijwillig hulpverleningscircuit wordt bedoeld onder punt 1 van nog nader uit te werken lijnen op het terrein van jeugdsancties? Is daar voldoende opvangcapaciteit voorhanden?
Hierbij denk ik vooralsnog aan voorzieningen op het gebied van jeugdhulpverlening waarvoor door de Bureaus Jeugdzorg kan worden geïndiceerd, GGz en lokale voorzieningen. In mijn brief van 25 augustus 2003 heb ik overigens mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in antwoord op vragen van mevrouw Kant e.a. aangegeven dat er ook op het gebied van jeugdzorg wachtlijsten zijn.
Bij extramurale sanctiecapaciteit voor volwassen staat dat de besparingen primair gezocht moeten worden in andere taken. Betekent dit verlies aan capaciteit op het gebied van voorlichtingsrapportages c.q. het verlenen van zorg ook na detentie? Of wordt eveneens bedoeld efficiencyverbeteringen?
De besparingen zullen niet leiden tot verlies aan capaciteit op het gebied van voorlichtingsrapporten. Er is zelfs sprake van een (beperkte) toename aan capaciteit voor de voorlichtingsrapporten door een verlaging van de norm voor de aan een rapport te besteden tijd in 2004 ten opzichte van 2003. In samenspraak met het Openbaar Ministerie als opdrachtgever voor voorlichtingsrapporten is namelijk duidelijk geworden dat gemiddeld genomen vaker met een korter voorlichtingsrapport volstaan kan worden.
De besparingen worden inderdaad ook gerealiseerd door een efficiencyverbetering: het efficiënter inrichten van de reclasseringsorganisatie, waaronder het terugbrengen van de overhead.
Kan enig zicht worden gegeven op de aanpassing van de begroting nu bij HALT-afdoeningen zich een structureel overschot aan capaciteit voordoet?
In de afgelopen maanden is de financieringssystematiek van de Halt-afdoeningen geëvalueerd. Uit de evaluatieonderzoek, dat zeer recent is afgerond, blijkt dat er structurele tekorten zijn bij de uitvoering van de Halt-afdoeningen. Door een andere (efficiëntere) organisatiestructuur, vergroting van de kostenprofessionaliteit bij de Halt-bureaus en betere afspraken tussen politie, openbaar ministerie en Halt kunnen deze tekorten worden teruggedrongen. Op korte termijn bespreek ik de uitkomsten van het onderzoek met de stichting Halt Nederland, die de belangen behartigt van de Halt-bureaus in Nederland.
Er wordt gesteld dat wijziging van het vastgestelde beleid kan leiden tot een verlaging van de capaciteitsbehoefte. Kan «mediation» bij bepaalde delicten ook uitkomst bieden waardoor capaciteitsbehoefte mogelijk zou kunnen afnemen?
Mediation (bemiddeling) kan een beperkte invloed hebben op de capaciteitsbehoefte. Als slachtoffer en dader een gesprek hebben gehad, de dader alle schade heeft vergoed en eventueel aanvullende afspraken zijn gemaakt wordt daarvan verslag gedaan aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens rekening houden met de uitkomsten van de bemiddeling bij het bepalen van de hoogte van de transactie of de eis ter terechtzitting. De rechter kan bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de bemiddeling. Het gaat daarbij om een beperkte vermindering van de straf. Regelmatig wordt bemiddeling pas uitgevoerd als de zitting al heeft plaatsgevonden. Dan is er geen invloed meer op de strafzaak.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Vacature (algemeen).
Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Vacature (algemeen), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Hermans (LPF).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24587-95.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.