24 572
Uitbreiding van de Wet milieubeheer (milieuverslaglegging)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 november 1996

In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A

In artikel I, onder D, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In artikel 12.2, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Voor de bestaande tekst wordt een volzin ingevoegd, luidende: Het verslag geeft met betrekking tot het verslagjaar een getrouw beeld van de belasting van het milieu, veroorzaakt door de inrichting, en de zorg voor het milieu, die bij het drijven van die inrichting is betracht.

b. In de tweede volzin (nieuw) wordt «met betrekking tot het verslagjaar» vervangen door: daartoe.

2. Het derde lid van artikel 12.2 komt te luiden:

3. Het verslag verschaft met betrekking tot de in het tweede lid genoemde onderwerpen inzicht in:

a. de kenmerkende veranderingen die zich in het verslagjaar ten opzichte van het daaraan voorafgaande verslagjaar hebben voorgedaan, en

b. de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen in het eerstvolgende verslagjaar.

3. In artikel 12.4, vierde lid, onder c, wordt na «Raad» ingevoegd: van de Europese Unie.

4. In artikel 12.5, eerste lid, wordt «als bedoeld in dat artikellid,» vervangen door: als bedoeld in artikel 12.4, eerste lid,.

5. In artikel 12.6, derde lid, wordt «die eerdere beslissing op het tijdstip van het opstellen van het verslag niet langer dan vijf jaar tevoren onherroepelijk is geworden en» geschrapt.

6. Artikel 12.7, eerste en tweede lid, komen te luiden:

1. Zo spoedig mogelijk, maar niet later dan zes maanden na afloop van het verslagjaar geeft degene die de inrichting drijft, desgevraagd aan een ieder kosteloos inzage in en verstrekt hij tegen vergoeding van ten hoogste de kosten een exemplaar van een milieuverslag dat hij ingevolge artikel 12.2 of artikel 12.4 moet opstellen.

2. Degene die de inrichting drijft geeft vooraf kennis van de mogelijkheid tot inzage en de verkrijgbaarheid van het verslag. De kennisgeving wordt gedaan op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt. In gevallen waarin zowel ten behoeve van het publiek een milieuverslag als bedoeld in artikel 12.2, als ten behoeve van een bestuursorgaan een milieuverslag als bedoeld in artikel 12.4 moet worden opgesteld, geschiedt de kennisgeving met betrekking tot beide verslagen tezamen.

7. In artikel 12.8, eerste lid, wordt «zes maanden» vervangen door: drie maanden.

B

In artikel I, onder F, worden in artikel 19.7 de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid worden «dat deze een door dat bestuursorgaan goedgekeurde, tweede tekst openbaar maakt» vervangen door «dat een door dat bestuursorgaan goedgekeurde, tweede tekst openbaar wordt gemaakt» en «dertien weken» vervangen door «drie maanden».

2. In het tweede lid wordt «maakt degene die de inrichting drijft, op aanwijzing van Onze betrokken Minister een tweede tekst openbaar» vervangen door: wordt een door degene die de inrichting drijft, op aanwijzing van Onze betrokken Minister opgestelde tweede tekst openbaar gemaakt.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid is gedaan, kan openbaarmaking van het betrokken milieuverslag achterwege blijven tot uiterlijk vier weken nadat op dat verzoek onherroepelijk is beslist.

C

Na artikel I wordt – onder vernummering van de artikelen II, III, IV en V tot onderscheidenlijk III, IV, V en VI – een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL II

In artikel 24, onder a, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt na «deze wet» ingevoegd: «en van het bij of krachtens titel 12.1 van de Wet milieubeheer».

D

In artikel IV (nieuw) wordt aan het voorgestelde achtste lid een volzin toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt ook met betrekking tot een milieuverklaring als bedoeld in artikel 12.3 van de Wet milieubeheer.

Toelichting

Onderdeel A, onder 1, 2 en 6

In onderdeel A, onder 1, 2 en 6, wordt aan enkele in het verslag naar voren gebrachte wensen tegemoet gekomen. Kortheidshalve wordt voor de verdere achtergronden van deze wijzigingen verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag, paragraaf 2.3 (voor onderdelen 1 en 2) en hoofdstuk 3 (voor onderdeel 6).

Met betrekking tot onderdeel 6 zij hier nog het volgende vermeld. De gezamenlijke kennisgeving uit artikel 12.7, tweede lid, (nieuw) geschiedt op het tijdstip waarop van het ten behoeve van het publiek opgestelde milieuverslag kennis moet worden gegeven.

In de formulering van het eerste lid van artikel 12.7 uit het wetsvoorstel zou kunnen worden gelezen dat, indien ten onrechte geen milieuverslag is opgesteld, de rechter niet om openbaarmaking van een verslag zou kunnen worden verzocht. De gewijzigde tekst van artikel 12.7, eerste en tweede lid, beoogt duidelijk te maken dat ook in dat geval de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking bij de rechter kan worden gevorderd.

Onderdeel A, onder 3 en 4

Deze onderdelen behelzen een aanpassing aan de EU-terminologie (onderdeel 3) en de correctie van een verwijzing (onderdeel 4).

Onderdeel A, onder 5

Het kabinet heeft zoals bekend het terugdringen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven hoog in het vaandel. In dat kader wordt de beperking van de geldingsduur van een toestemming tot geheimhouding van gegevens geschrapt. Het is niet nodig telkens weer om zo'n toestemming te vragen.

Onderdeel A, onder 7

Bij nader inzien bleek dat het wenselijk is dat de overheidsverslagen reeds uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het verslagjaar, aan het bevoegd gezag worden toegezonden. Alleen dan kunnen de gegevens uit de verslagen tijdig verwerkt worden ten behoeve van de beleidsmonitoring en kan voldoende slagvaardig worden gereageerd in het kader van de handhaving van de toepasselijke milieuvoorschriften.

Voor bedrijven is deze vervroeging van de rapportagedatum, naar verwachting, geen onoverkomelijk probleem.

Onderdeel B

De exploitant van de inrichting wordt volgens het wetsvoorstel rechtstreeks verplicht tot openbaarmaking van zowel het publieksverslag als het overheidsverslag (zie in deze nota van wijziging onderdeel A, onder 6). Daarnaast kan een burger echter ook aan het betrokken bevoegde bestuursorgaan vragen om openbaarmaking van een verslag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. De in deze onderdelen neergelegde wijzigingen dienen om te voorkomen dat bestuursorgaan een verslag zou moeten openbaarmaken waarover een verzoek om geheimhouding van bepaalde gegevens is gedaan, zolang op zo'n verzoek nog niet onherroepelijk is beslist. Daartoe zijn de betrokken bepalingen zo geformuleerd dat ze niet alleen op openbaarmaking door de houder van de inrichting slaan, zoals tot nu toe, maar op iedere openbaarmaking.

Onderdeel C

Gebleken is dat er onduidelijkheid over kan bestaan of de waterkwaliteitsbeheerder thans aan artikel 24 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) de bevoegdheid kan ontlenen tot bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften inzake milieuverslaglegging. In paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting (kamerstukken II 1995/96, 24 572, nr. 3) wordt van het bestaan van deze bevoegdheid wel uitgegaan. Onderdeel C voorziet in een wijziging van artikel 24 van de Wvo om aan deze onduidelijkheid een einde te maken.

Voor de volledigheid moet hier – in aanvulling op hetgeen in paragraaf 4.3 van genoemde memorie van toelichting is gesteld- nog het volgende worden opgemerkt. Voor het toezicht op de naleving van titel 12.1 van de Wet milieubeheer zal het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving moeten worden aangepast. De ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de Wvo zullen ook moeten worden belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wet milieubeheer bepaalde ten aanzien van milieuverslaglegging.

Het besluit van de Minister van Justitie van 24 oktober 1995 betreffende de aanwijzing van werknemers bij Rijkswaterstaat tot buitengewoon opsporingsambtenaar (Stcrt. 215) behoeft niet te worden gewijzigd. Dit geldt eveneens voor het Besluit buitengewone opsporingsambtenaren Waterschappen van de Minister van Justitie van 23 februari 1995 (Stcrt. 47). Ambtenaren die op grond van deze besluiten bevoegd zijn tot het opsporen van feiten, strafbaar gesteld op grond van de Wvo, hebben dezelfde bevoegdheid voor feiten, strafbaar gesteld op grond van de Wet milieubeheer.

Onderdeel D

Met de aanpassing van artikel 31a, achtste lid, van de Wet op de ondernemingsraden gaat de verplichte verstrekking aan ondernemingsraden ook gelden voor de milieuverklaring, uitgebracht door een bedrijf dat deelneemt aan de EMAS-verordening. Hiermee wordt een verdere gelijkstelling met het milieuverslag bewerkstelligd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven