24 572
Uitbreiding van de Wet milieubeheer (milieuverslaglegging)

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 maart 1998

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel milieuverslaglegging (24 572) kwam het in de toelichting van het wetsvoorstel genoemde aantal verslagplichtige bedrijven (circa 330) aan de orde. Tijdens die behandeling heb ik toegezegd een notitie aan u te doen toekomen, waarin onderbouwd wordt welke categorieën van inrichtingen aan het in de wet genoemde criterium voor de verslagplicht (provinciale inrichtingen met mogelijk ernstig nadelige gevolgen voor het milieu) voldoen.

In deze notitie, die ik u mede namens mijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat aanbied, is een uitwerking gegeven van het wettelijke criterium voor verslagplicht naar de diverse categorieën van inrichtingen, waarvoor de provincie bevoegd gezag is om de Wet milieubeheer-vergunning te verlenen. Hierbij is aansluiting gezocht bij de aanwijzingscriteria die zijn vastgelegd in het op grond van de Wet Milieubeheer vastgestelde Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) en andere wettelijke aanwijzingscriteria, zoals die voor de MER-plicht.

Het criterium «mogelijk ernstige gevolgen voor het milieu» betreft de ernst van de milieubelasting van een inrichting, die wordt bepaald door de aard en de omvang van de directe emissies van milieubelastende stoffen naar lucht, water en bodem, de hoeveelheid vrijkomende afvalstoffen, de mate waarin stank, geluidsoverlast, trillingen, straling of risico's worden veroorzaakt, het energieverbruik en de onttrekking van grondwater ten behoeve van de inrichting. Geconstateerd moet worden dat er geen algemeen geaccepteerde methodiek voorhanden is om al deze soorten van milieubelasting onderling af te wegen en integraal onder één noemer te brengen. Bij de toetsing aan het criterium voor verslagplicht is daarom een pragmatische benadering gevolgd, waarbij de volgende indeling is aangehouden:

1. van de provinciale inrichtingen uit het IVB zijn eerst die categorieën van inrichtingen aangegeven waarvoor het niet zinvol is dat zij verslagplichtig worden gesteld; redenen hiervoor zijn de geringe milieubelasting, dan wel het bestaan van specifieke wettelijke instrumenten waardoor het milieuverslag geen toegevoegde waarde heeft;

2. van de resterende provinciale inrichtingen uit het IVB waarvoor de verslagplicht zinvol kan zijn, zijn vervolgens die categorieën geselecteerd waarvoor geldt dat alle inrichtingen van die categorie verslagplichtig zouden moeten zijn gelet op de hoge milieubelasting van die inrichtingen;

3. voor de dan nog resterende provinciale inrichtingen geldt dat de mate van milieubelasting minder uitgesproken is, omdat de categorieën zowel inrichtingen omvatten met een grote als met een kleine milieubelasting. Deze categorieën van inrichtingen zijn nader geanalyseerd; bezien is daarbij of binnen zo'n categorie van inrichtingen een drempelwaarde kan worden bepaald.

Bij de bovenstaande indeling is gebruik gemaakt van een door DHV uitgevoerd onderzoek «Inventarisatie van de provinciale inrichtingen ten behoeve van de aanwijzing van milieuverslagplichtige bedrijven». Het onderzoeksrapport, dat is opgesteld onder begeleiding van vertegenwoordigers van VROM, VenW en het IPO, treft u als achtergrondinformatie aan1.

1. Categorieën van provinciale inrichtingen waarvoor de verslagplicht niet zinvol wordt geacht

Categorieën van provinciale inrichtingen uit het IVB, waarvoor de verslagplicht niet zinvol wordt geacht, betreffen onder meer categorieën met een geringe, niet complexe milieubelasting. Een overzicht van de categorieën van inrichtingen die hiertoe gerekend kunnen worden is opgenomen in bijlage I (tabel 1a) 1.

De provincie is ook bevoegd gezag voor inrichtingen, die voornamelijk veel lawaai produceren. Vroeger waren dit de A-inrichtingen uit de Wet geluidhinder. Voor de terreinen waarop deze inrichtingen zijn of zullen worden gevestigd geldt de wettelijke verplichting tot geluidzonering, en gelden in voorkomende gevallen geluidsaneringsprogramma's. Hierdoor wordt de geluidproblematiek met specifieke wettelijke instrumenten onder controle gebracht. Voor deze inrichtingen heeft het verplichte milieuverslag geen toegevoegde waarde.

Een vergelijkbare redenatie is van toepassing op categorieën van inrichtingen die met name vanwege externe veiligheidsaspecten als provinciale inrichting zijn aangewezen. Voor bedrijven uit deze categorieën waarop het «Besluit risico's zware ongevallen» van toepassing is, geldt een specifiek wettelijk regime op grond van genoemd Besluit dat de externe veiligheidsaspecten regelt. Ook voor deze inrichtingen heeft het milieuverslag geen toegevoegde waarde. In bijlage I, tabel 1b1 is een overzicht gegeven van de categorieën van inrichtingen, waar ten aanzien van het meest bepalende milieuaspect reeds andere wettelijke verplichtingen bestaan, zodat het verplichte milieuverslag geen toegevoegde waarde heeft.

Inrichtingen voor het inzamelen, opslaan, overslaan of verwerken van afvalstoffen zijn in het IVB eveneens aangewezen als provinciale inrichtingen. Voor deze afvalstoffeninrichtingen geldt een specifiek op deze bedrijven toegespitst stelsel van overheidsvoorschriften, onder meer inhoudende verplichte registraties en meldingen van verschillende categorieën van afvalstoffen. Een wettelijk milieuverslag voor afvalstoffeninrichtingen zal hier niets aan toevoegen. Voorts geldt dat voor de meeste categorieën van afvalstoffeninrichtingen de directe milieubelasting van de inrichting gering is indien men de bedrijfsvoering uitoefent binnen de in de vergunning opgelegde beperkingen.

Verslagplicht om redenen van de directe milieubelasting van afvalstoffeninrichtingen is dan niet zinvol, behalve wanneer het gaat om mestverwerkingsbedrijven, tankercleaningbedrijven, bepaalde afvalwaterzuiveringsinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties (AVI's).

Een overzicht van de afvalstoffeninrichtingen, waarvoor de verslagplicht niet zinvol wordt geacht, is eveneens opgenomen in bijlage I, tabel 1c1.

2. Categorieën van provinciale inrichtingen waarvoor verslagplicht integraal van toepassing zou moeten zijn.

In het IVB is een aantal categorieën van provinciale inrichtingen vermeld, waarvoor geldt dat de aard en de omvang van de milieubelasting van de tot die categorie behorende inrichtingen zodanig is dat alle inrichtingen voldoen aan het criterium voor verslagplicht.

Een overzicht van deze categorieën van inrichtingen, waarvoor de verslagplicht op de gehele categorie van toepassing is, is weergegeven in bijlage II1.

3. Categorieën van provinciale inrichtingen waarvoor de verslagplicht van toepassing is in combinatie met een drempelwaarde

In het IVB zijn ook provinciale categorieën van inrichtingen aangewezen waarvoor geldt dat de mate van milieubelasting minder uitgesproken is, omdat die categorie zowel bedrijven omvat met een grote milieubelasting als bedrijven met een geringe, niet complexe milieubelasting.

In dit soort van gevallen is uit pragmatische overwegingen de volgende redenering gevolgd. De categorie-omschrijvingen in het MER-besluit (met name lijst D) zijn voor de meeste categorieën gelijk aan die van het IVB. Belangrijke uitzonderingen zijn de chemische industrie en de metaalindustrie, waarvoor in het MER-besluit andere omschrijvingen voor de categorie-aanduiding worden gehanteerd dan in het IVB. Naast het IVB kent ook het MER-besluit drempelwaarden voor MER-plichtige categorieën. De drempelwaarden liggen veelal wezenlijk hoger dan de drempelwaarde in het IVB. De aanwijzing van de MER-plicht is gekoppeld aan het criterium «activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu». Het MER-criterium kan derhalve worden benut om een aantal categorieën van inrichtingen uit het IVB nader af te bakenen in verband met de aanwijzing voor verslagplicht.

In bijlage II zijn de categorieën van inrichtingen weergegeven waarvoor de verslagplicht gekoppeld is aan een drempelwaarde, waarbij is aangegeven aan welke drempelwaarde wordt gedacht. Hiervoor is in een aantal gevallen de drempelwaarde voor de MER-plicht benut. Voor wat betreft de chemische industrie en onderdelen van de metaalindustrie dienen drempelwaarden nog nader vastgesteld te worden. De grote verscheidenheid aan bedrijven in combinatie met het reeds genoemde verschil in aanwijzingssystematiek in het IVB en het MER-besluit, maakt het vaststellen van deze drempelwaarden in het kader van deze notitie thans niet mogelijk. Ingeval in het DHV-onderzoek andere drempelwaarden zijn gehanteerd dan de MER-plicht, wordt de drempelwaarde in het overzicht van bijlage III vooralsnog opengehouden1. Andere drempelwaarden dan de MER vragen om een nadere onderbouwing.

4. Totaal overzicht verslagplichtige categorieën van inrichtingen

De verslagplichtige categorieën van inrichtingen, die zijn aangeduid in bijlage II en III, zijn in een totaaloverzicht samengevat in bijlage IV.1. In dit overzicht zijn ook per categorie de indicatieve aantallen verslagplichtige bedrijven vermeld.

Teneinde het beeld van de milieubelasting, die deze bedrijven met zich meebrengen, verder aan te vullen is nagegaan in welke mate de verslagplichtige bedrijven verantwoordelijk zijn voor de emissies naar lucht en water van de door TNO-Emissieregistratie individueel geregistreerde provinciale bedrijven. Dit beeld is van belang omdat de werkingssfeer van het wettelijke milieuverslag qua milieubelasting grotendeels samen zou moeten vallen met de vanwege de milieubelasting naar lucht en water geselecteerde individueel geregistreerde bedrijven. In de onderstaande tabel is het resultaat hiervan vermeld, waarbij de indeling is aangehouden die in deze notitie verder is gehanteerd.

 Milieubelasting TNO-ER-individueel
 Niet verslagplichtigWel verslagplichtig
Verslag niet zinvol (bijl. I)2%
Verslag integraal van toepassing (bijl. II)32%
Verslag van toepassing met drempelwaarde (bijl. III)< 1%65%
Totaal3%97%

Uit de tabel blijkt dat de emissies naar lucht en water van de aangeduide verslagplichtige inrichtingen nagenoeg geheel samenvallen met de emissies naar lucht en water van de door TNO-ER individueel geregistreerde provinciale bedrijven.

5. Conclusie

Het overzicht van de verslagplichtige inrichtingen, zoals weergegeven in bijlage IV, zal worden benut voor de opstelling van de AMvB, waarin aanwijzing van categorieën van verslagplichtige bedrijven zal plaatsvinden. Overigens zullen de in het overzicht vermelde drempelwaarden op onderdelen nadere precisering behoeven.

Tevens kan worden geconcludeerd dat circa 300 bedrijven onder de verslagplicht worden gebracht. Dit aantal komt overigens overeen met het aantal dat eerder is genoemd in de toelichting op het wetsvoorstel.

Het voornemen is bovengenoemde AMvB op 1 januari 1999 in werking te laten treden. Met het oog hierop verzoek ik u aan te geven of u over deze notitie nog met mij van gedachten wilt wisselen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documenatie

Naar boven