24 557
Kansspelen

nr. 91
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2008

Aanleiding van het onderzoek

In 2004–2005 is in opdracht van het Ministerie van Justitie een onderzoek uitgevoerd naar kansspelverslaving in Nederland. Doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de aard en omvang van de kansspelverslaving in Nederland en aanbevelingen te formuleren voor een eventuele verbetering en aanscherping van het preventiebeleid kansspelverslaving.

Uit dat onderzoek bleek dat het aantal kansspelverslaafden in Nederland lager is (40 000) dan aanvankelijk werd aangenomen (70 000). Daarnaast valt uit het onderzoek op te maken dat Nederland ongeveer 76 000 risicospelers telt. Met name het grote aandeel in Nederland wonende spelers van Marokkaanse, Turkse, Antilliaanse, Surinaamse en Chinese afkomst binnen deze laatste groep stemde tot zorgen en vormde de reden om een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de kansspelverslaving bij deze groep.

Dit aanvullende onderzoek is in 2007 verricht. Inmiddels hebben de onderzoekers het rapport afgerond. Hierbij bied ik u het onderzoeksrapport aan.1

Doelstelling van het onderzoek

De doelstelling van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in mogelijke verschillen in kansspelproblematiek tussen spelers van Nederlandse afkomst en van in Nederland wonende spelers van Marokkaanse, Turkse, Antilliaanse, Surinaamse en Chinese afkomst om zo nodig het preventiebeleid aan te passen.

Er is gekozen dit onderzoek uit te voeren onder spelers van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse afkomst omdat zij de grootste groep inwoners van niet-westerse afkomst in Nederland vormen. Daarnaast is gekozen voor spelers van Chinese afkomst op grond van verschillende signalen over kansspelproblematiek in deze bevolkingsgroep.

Onderzoeksvragen

Ten behoeve van het onderzoek zijn vier vragen geformuleerd:

1. Wat is de prevalentie van kansspelverslaving onder spelers van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse, Turkse en Chinese afkomst in Nederland?

2. Wat is de aard van kansspelverslaving bij deze groepen?

3. In welke mate en op welke wijze is men binnen de geselecteerde groepen bekend met de huidige preventieve maatregelen in de kansspelmarkt en op welke wijze heeft men er baat bij?

4. Hoe kan het preventiebeleid kansspelverslaving worden verbeterd om verslavingsproblemen bij geselecteerde groepen zoveel mogelijk te voorkomen?

Antwoorden op de onderzoeksvragen

De onderzoekers geven de volgende antwoorden op de gestelde vragen:

Ad 1. Naar schatting is 32% van de risico- en probleemspelers (116 000) van niet-Nederlandse afkomst (37 000). Bij in Nederland wonende spelers van Marokkaanse en Turkse, en in mindere mate van Antilliaanse, Surinaamse en Chinese, afkomst komt kansspelproblematiek vaker (3 tot 11 maal, afhankelijk van de bron) voor dan bij spelers van Nederlandse afkomst. Belangrijk bij deze constatering is de vraag of het land van herkomst ook de oorzaak vormt van de kansspelproblematiek. Het blijkt dat factoren als leeftijd, maandinkomen en sekse, maar ook dagbesteding en opleiding, relevante verklaringen opleveren.

Ad 2. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het merendeel van de risico- en probleemspelers uit de onderzochte groepen uit mannen bestaat (69%); risico- en probleemspelers van Turkse, Marokkaanse en Chinese afkomst zelfs vrijwel uitsluitend. Spelers van Turkse en Marokkaanse afkomst zijn verder gemiddeld jonger (32 jaar) dan de overige onderzochte groepen (spelers van Surinaamse, Antilliaanse en Chinese afkomst; gemiddeld 39 jaar).

De voorkeur voor bepaalde vormen van kansspelen blijkt te verschillen per herkomstgroep. Casinospelen zijn vooral populair bij spelers van Turkse en Antilliaanse afkomst, terwijl de voorkeur van spelers van Surinaamse en Marokkaanse afkomst veel meer uitgaat naar kansspelautomaten. Verder is gebleken dat in Nederland wonende spelers van Marokkaanse, Turkse, Antilliaanse, Surinaamse en Chinese afkomst aan meer verschillende kansspelen deelnemen dan spelers van Nederlandse afkomst, en dat de frequentie (bezoek/deelnemen aan) hoger is dan bij spelers van Nederlandse afkomst.

Meer dan 54% van regelmatige spelers van Marokkaanse en Turkse afkomst geeft aan gokgerelateerde problemen te hebben, terwijl dat voor 26% van de regelmatige spelers van Surinaamse en Antilliaanse afkomst geldt. Voor spelers van Chinese afkomst en spelers van Nederlandse afkomst ligt dit het laagst, namelijk 16%. Echter bij nadere analyse blijkt dat gokgerelateerde problemen vooral samenhangen met de ernst van het gokgedrag en minder met het land van herkomst. Financiële problemen en schulden blijken van de gokgerelateerde problemen de opvallendste te zijn. Deze problemen zijn overigens niet zozeer kenmerkend voor de afkomst van de spelers, maar vooral voor risico- en probleemspelers (ongeacht afkomst).

Ad 3. Preventieve maatregelen kunnen zowel door de speler zelf als door de kansspelaanbieder worden genomen. Te denken valt aan: zelfcontrole, het verspreiden van foldermateriaal, het aanspreken van risico- en probleemspelers door personeel en het aanbieden van bezoekbeperkende maatregelen. Voorbeelden van zelfcontrole zijn: het spelen met een maximumbedrag, zichzelf een maximale speeltijd opleggen of het thuislaten van het bankpasje. Uit het onderzoek is gebleken dat in Nederland wonende spelers van Marokkaanse, Turkse, Antilliaanse, Surinaamse en Chinese afkomst evenveel gebruik maken van de verschillende vormen van zelfcontrole als spelers van Nederlandse afkomst.

Voor wat betreft de bekendheid met preventiefolders, het lezen ervan en het ervaren van de invloed op het speelgedrag, is geen verschil gevonden tussen de verschillende herkomstgroepen. Echter wat al eerder is geconstateerd, geldt ook hier: de mate van probleemgedrag is wél van betekenis bij de bekendheid met, het gelezen hebben van de folders en de invloed ervan op het speelgedrag: risico- en probleemspelers zijn vaker bekend met de folders dan recreatieve spelers.

Er zijn voorts geen verschillen tussen de herkomstgroepen aangetroffen bij het aanspreken van risico- en probleemspelers. Het land van herkomst vertoont hier dus geen samenhang met het aanspreekgedrag. En ook voor wat betreft de bekendheid met de bezoekbeperkende maatregelen zijn geen verschillen tussen spelers van Nederlandse en niet-westerse afkomst waargenomen. Ook hier blijkt de bekendheid met de maatregel sterker samen te hangen met de mate van probleemgedrag dan met het land van herkomst.

Voor wat betreft de hulpverleningsvraag geldt ook dat de mate van het problematische speelgedrag de sterkste samenhang vertoont met het al dan niet zoeken van hulp: van de probleemspelers heeft 24% ooit hulp gezocht. Probleemspelers van niet-westerse afkomst zoeken niet vaker of minder vaak hulp dan probleemspelers van Nederlandse afkomst.

Ad 4. Zowel uit de literatuur als uit de interviews komt naar voren dat een aantal belemmerende factoren een adequate preventie en hulpverlening aan in Nederland wonende probleemspelers van niet-westerse afkomst in de weg staat. Genoemd worden:

• een versnipperd en beperkt gokhulpverleningstraject;

• verdwijnen van expertise bij de verslavingszorg door afname hulpvraag (1994: 6 000 gokcliënten; 2005: 3 000 gokcliënten);

• beperkt zicht op, kennis van en grip op deze groep gokcliënten;

• onvoldoende bekendheid van het hulpaanbod dat bovendien niet aansluit bij de behoefte van deze groep cliënten;

• veel van de onderzochte groepen probleemspelers hebben veeleer behoefte aan praktische hulp;

• in alle onderzochte culturen is in enige mate sprake van een zwijgcultuur.

Gelet op deze bevindingen en het feit dat in Nederland wonende probleemspelers van niet-westerse afkomst vaak eerst hulp in eigen kring zoeken, acht ik het van belang de aandacht vooral te (blijven) richten op de inzet van preventieve maatregelen, zoals folders en ander voorlichtingsmateriaal en betere afstemming van het hulpaanbod op de onderzochte groepen. In overleg met VWS en organisaties uit de verslavingszorg zal worden nagegaan of, en zo ja op welke wijze, een specifiek aanvullend beleid nuttig en – gelet op de kosten – naar verwachting effectief zal zijn.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven