24 557
Kansspelen

nr. 25
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 februari 1998

De vaste commissie voor Justitie1 heeft over de brief van de staatssecretaris van Justitie van 23 oktober 1997 inzake een reactie op de door het College van toezicht op de kansspelen uitgebrachte rapportages over de jaarverslagen en jaarstukken over 1995 en 1996 (24 557, nr. 23) de navolgende vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op 11 februari 1998 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

Pe

1

Betekent het streven naar een meer evenwichtige verdeling van opbrengsten, waarbij ook nieuwe begunstigden een kans moeten krijgen, dat bestaande begunstigden geen of minder kans zullen krijgen? (blz. 2)

De vraag of een herverdeling gevolgen zal kunnen hebben voor de bestaande begunstigden is afhankelijk van het te voeren overleg over de wijze waarop tot een herverdeling van opbrengsten kan worden gekomen. Vooralsnog is dit niet uit te sluiten.

2

Zal in het overleg met de medeverantwoordelijke bewindslieden over een herverdeling van de fondsen ook de mogelijkheid van nieuwe begunstigden overwogen worden? (blz. 2).

Ja. Het bezien van de mogelijkheden om nieuwe begunstigden toe te laten past in het streven naar een meer evenwichtige verdeling van de opbrengsten.

3

Wat betekent precies «overleggen» in de zin over de herverdeling van fondsen? Wordt gedoeld op wederzijdse overeenstemming en in hoeverre is een en ander bindend of vrijblijvend voor de hierbedoelde belanghebbende organisaties? (p. 2).

Overeenkomstig het advies van het College van toezicht op de kansspelen over de verdeling van opbrengsten uit kansspelen naar deelnemende fondsen ben ik van mening dat het primair aan de belanghebbende organisaties is om met voorstellen te komen tot de (her)waardering van de verdeling, afgestemd op de specifieke aard en doelstelling van de organisatie. Daarom ben ik voornemens met onder meer de belanghebbende organisaties te overleggen over de wijze waarop kan worden gekomen tot een herverdeling van fondsen en de resultaten van dit overleg te betrekken in mijn besluitvorming op dit punt.

4

Hoe groot was het vermogenssurplus waarover de Sponsorloterij in 1995 beschikte? Op welke wijze wordt een maximaal toelaatbaar bedrag voor productvernieuwing vastgesteld? (blz. 2).

De totale vermogensreserve van de Sponsorloterij bedroeg in 1995 1,0 miljoen gulden. Op grond van het bepaalde in artikel 2, onder b en d, van het Kansspelenbesluit mogen de kosten niet meer bedragen dan 40% van de nominale waarde van de verkochte deelnemingsbewijzen en mogen slechts noodzakelijke kosten worden gemaakt. Uitgaven ten behoeve van productvernieuwing worden als noodzakelijke uitgaven beschouwd en moeten uit genoemd percentage worden gedaan. Een maximaal bedrag voor productvernieuwing wordt in de regelgeving niet expliciet vastgesteld.

5

Op welke wijze worden vergunninghouders die de normen overschrijden gesanctioneerd? (blz. 2)

Wanneer vergunninghouders normen overschrijden zal de desbetreffende vergunninghouder daarop worden gewezen door het College van toezicht op de kansspelen of de Minister van Justitie. De door het College uitgebrachte rapportages over de jaarrapportages en jaarverslagen over 1995 en 1996 laten zien dat dit in de meerderheid van de gevallen tot het beëindigen van de normoverschrijding leidt. In het uiterste geval kan een verleende vergunning worden ingetrokken indien één of meer daaraan verbonden voorschriften worden overtreden.

6

Bent u voornemens de bestaande bovengrens op grond van artikel 13 van de Beschikking Sporttotalisator van 30 miljoen te verhogen? Zo ja, waarom en tot welk bedrag? (p. 2).

De huidige bovengrens van het op grond van artikel 13 van de Beschikking Sporttotalisator door de Lotto te beheren fonds sport en lichamelijke opvoeding bedraagt 30 miljoen gulden. Deze bovengrens is in 1995 en 1996 overschreden. Ik ben voornemens de huidige bovengrens te verhogen, nu deze geen rekening houdt met de opbrengsten van de Instantloterij. Hierover zal ik in contact treden met de Sporttotalisator.

7

Bent u van plan het systeem van kwartaalafdrachten ook in de andere vergunningen dan die van Holland Casino's en de Totalisator op te nemen? (blz. 2)

Ja.

8

Is het onstaan van een financiële buffer uitsluitend een gevolg van onduidelijkheid over de vermogensreserve, die ontstaat door het systeem van jaarlijkse afdracht? Op grond van welke argumenten is de verwachting gerechtvaardigd dat de invoering van het systeem van kwartaalafdrachten de overschrijding van vermogensreserves zal voorkomen? (blz. 3).

Ik ben van mening dat begunstigden zo spoedig mogelijk dienen te kunnen beschikken over de netto-opbrengst waar zij overeenkomstig de vergunning recht op hebben. Een systeem van kwartaalafdrachten kan daaraan bijdragen. Ten opzichte van de huidige situatie waarin de netto-opbrengst veelal wordt afgedragen in het jaar volgend op het jaar van verwerving, zal het systeem van kwartaalafdrachten de opbouw van reserves boven een toegestaan maximum bemoeilijken.

9

Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de jurisprudentie met betrekking tot het begrip «uitsluitend enig algemeen belang» in artikel 3 van de Wet op de kansspelen? Is de indruk juist dat dit begrip in de praktijk ruimer wordt geïnterpreteerd dan aanvankelijk de bedoeling was? (blz. 3)

Zoals ik reeds in mijn brief van 23 oktober jl. aangaf is de term «enig algemeen belang» zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet op de kansspelen niet nader gedefinieerd. Omtrent deze term bestaat weinig jurisprudentie. Ik noem enkele uitspraken: KB van 12 januari 1971, nr. 73, AB 1972,8/ KB van 3 juli 1975, nr. 72, AB 1976, 130/ Vz. ARRS 6 augustus 1985, KG 1985, 327/ ARRS 30 september 1985, AB 1986, 136.

Het ontbreken van een nadere definitie biedt ruimte voor interpretatie. De strekking van artikel 3 van de Wet op de kansspelen, die wordt bevestigd in genoemde jurisprudentie, is dat voorkomen dient te worden dat met de opbrengst van een kansspel een particulier belang wordt gediend.

10

Deelt u het standpunt, dat investeren in commerciële projecten die mede een algemeen belang dienen en in projecten die tevens een particulier belang dienen, niet uit de opbrengst van kansspelen moet kunnen geschieden? (blz. 3)

Ja. In mijn brief heb ik aangegeven dat het uitsluitend dienen van enig algemeen belang niet uitsluit dat door een verdeelorganisatie gelden worden toebedeeld aan bedrijven of instanties die in de profit sector opereren, mits deze gelden niet ten goede komen aan deze bedrijven of instellingen, doch worden aangewend om uitsluitend enig algemeen belang te dienen.

11

Uit de financiële verantwoording van de vergunninghouder moet blijken dat gelden, die zijn toebedeeld aan bedrijven en instellingen in de profitsector, worden aangewend om uitsluitend enig algemeen belang te dienen. Betekent dit dat bij de vergunninghouder een controlerende taak rust ten aanzien van de besteding van deze gelden door bedrijven? Op welke wijze zal de aanwending van de gelden tot uitdrukking worden gebracht in de financiële verantwoording? (blz. 4).

De vergunninghouder heeft inderdaad een verantwoordelijkheid ten aanzien van de besteding van gelden door de begunstigden. De desbetreffende begunstigde dient in zijn financiële verantwoording aan de vergunninghouder zo concreet mogelijk aan te geven waaraan het hem toekomende deel van de netto-opbrengst is besteed.

Jaarverslag 1996 College van toezicht op de kansspelen

12

Deelt de staatssecretaris het standpunt van het College, dat een eventuele aparte loterij ten behoeve van de cultuur niet past in een consistent beleid op het terrein van de kansspelen? (blz. 8)

Thans wordt bezien in hoeverre een loterij ten behoeve van cultuur mogelijk is, gegeven het huidige kansspelbeleid. Over de uitslag zal ik u berichten.

13

Wat is de laatste stand van zaken inzake een mogelijke fusie van de SENS met o.m. de SNS? Is het desbetreffende wetsvoorstel inderdaad al in augustus 1996 aan de Raad van State aangeboden? Zal bij eventuele verbreding van de fusie een nader advies van de Raad van State worden gevraagd? (blz. 27)

Het wetsvoorstel strekkende tot een fusie van de SENS en de SNS is op 21 augustus 1996 aan de Raad van State aangeboden. De Raad van State heeft daarover in april 1997 advies uitgebracht. Thans worden besprekingen gevoerd over verbreding van de fusie met de ALN/SUFA. Deze verbreding heeft naar verwachting geen inhoudelijke wijzigingen van het thans voorliggende wetsvoorstel tot gevolg. Ik ga er daarom van uit dat in geval van verbreding van de fusie met de ALN/SUFA geen nader advies van de Raad van State zal worden gevraagd. Met toezending van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer zal worden gewacht tot het moment dat overeenstemming is bereikt over de wijze van samenwerking en over de organisatiestructuur.

14

Wat is het oordeel van de staatssecretaris over de opmerking in het jaarverslag 1996, dat de omstandigheid dat de NPL zelf geldverdeler wordt geen gelukkige keuze is? (blz. 39)

De opmerking van het College in zijn jaarverslag 1996 op pagina 39 heeft betrekking op het Garantiefonds postcodeloterij. Het College ziet de voorliggende constructie als een tijdelijke voorziening waarvan voortzetting na 1997 niet wenselijk is. In mijn brief tot goedkeuring van de gewijzigde verdeling van de opbrengst en de introductie van het Garantiefonds postcodeloterij heb ik de zienswijze van het College ondersteund.

15

Kan de staatssecretaris voortaan de aan een nieuwe vergunning aangepaste reglementen tegelijk met de concept-vergunning aan het College van advies voorleggen voor advies? (blz. 51)

Indien mogelijk zullen reglementen tegelijk met de conceptvergunning voor advies aan het College van toezicht op de kansspelen worden gezonden. Het komt echter wel voor dat vergunninghouders uit praktisch oogpunt hun reglementen eerst opstellen op basis van hun definitieve vergunning. Dit kan tot gevolg hebben dat het College, nadat het advies heeft uitgebracht over de conceptvergunning, separaat moet adviseren over de reglementen. Dit is niet altijd te vermijden.

16

Is het uitloven van gratis krasloten als prijs in overeenstemming met het doel om bovenmatige deelneming te voorkomen? (blz. 51)

De Beschikking instantloterij 1996 maakt het – onder nader aangegeven voorwaarden – mogelijk dat de stichting Nationale Instantloterij een instantloterij volledig verkoopt aan een onderneming die de loten vervolgens om niet in het kader van zakelijke activiteiten ter beschikking stelt. Een van de voorwaarden is dat de derde de loten niet mag uitgegeven via inrichtingen die zijn uitgesloten als verkooppunt. De stichting heeft op grond van de Beschikking een verplichting tot deugdelijke controle op de verkooppunten. Deze controle is ook aanwezig wanneer sprake is van verkoop aan derden. Deze constructie is in overeenstemming met het doel om bovenmatige deelneming te voorkomen.

17

Op welke bepaling van titel IIa van de Wet op de kansspelen is de toestemming voor de verloting van extra prijzen uit de prijzenreserve gebaseerd? (blz. 52)

In Titel IIa van de Wet op de kansspelen wordt bepaald dat van de opbrengst van de instantloterij ten minste 47,5 % wordt bestemd voor uitkering aan prijzen. Bij de instantloterij vormen de niet-geïnde prijzen en een voor zover nodig in de begroting opgenomen bedrag de prijzenreserve. Overeenkomstig het bepaalde in de Beschikking instantloterij 1996 is in de reglementen van de Stichting Nationale Instantloterij aangegeven op welke wijze de prijzenreserve kan worden benut. De verloting van extra prijzen past derhalve binnen het kader van de Wet op de kansspelen.

18

Vormen de argumenten van de SENS om de paardentotalisator na 1 januari 1998 niet te blijven exploiteren geen goede redenen af te zien van pogingen de totalisator na deze datum voort te zetten? (blz. 53)

Bij de vraag naar het voortbestaan van de paardentotalisator spelen – los van de door de SENS aangevoerde argumenten – verschillende belangen een rol. Die belangen betreffen met name de werkgelegenheid binnen de draf- en rensport en het voorkomen van illegaal aanbod van weddenschappen. De belangen zijn zodanig dat al dan niet voortzetting van de paardentotalisator zorgvuldig moet worden afgewogen.

19

Tot welke conclusies leidt het feit dat Holland Casino Schiphol nog steeds verliesgevend is? (blz. 57)

Holland Casino ziet in de korte gemiddelde verblijfsduur van de bezoeker van Holland Casino Schiphol Airport een belangrijke oorzaak van het achterblijven van de begrote opbrengsten. Ik beraad mij thans op het verzoek Holland Casino om het toegangsbeleid van Holland Casino Schiphol Airport te wijzigen, teneinde te bereiken dat de gemiddelde verblijfsduur van de bezoeker kan toenemen.

20

Waarom is het advies van het College niet overgenomen de vergunning aan Holland Casino te verlenen voor een bepaalde tijd? Wat betekent dit voor de mogelijkheid de vergunning in te trekken of de reikwijdte ervan te beperken? (blz. 58)

Aan Holland Casino is geen vergunning verleend voor bepaalde tijd nu dit voor Holland Casino zou leiden tot problemen met betrekking tot investeringen voor de lange termijn, het afsluiten van langlopende contracten.. en kredietfaciliteiten. De mogelijkheid tot het verbinden van voorschriften aan de vergunning en het intrekken van de vergunning is niet afhankelijk van de duur van de vergunning. Deze mogelijkheden blijven onverkort van toepassing op grond van artikel 27i van de Wet op de kansspelen.

21

Deelt de staatssecretaris het standpunt van het College en van de Landsadvokaat dat het in beginsel niet in de opzet en strekking van de wet past om Holland Casino toestemming te geven voor financiële deelnemingen in buitenlandse ondernemingen, die casino's exploiteren. (blz. 58)

Over de vraag of financiële deelnemingen van Holland Casino in buitenlandse ondernemingen die casino's exploiteren in de opzet en strekking van de wet passen beraad ik mij thans naar aanleiding van een concreet verzoek van Holland Casino.Vooralsnog ga ik ervan uit dat risicodragende buitenlandse deelnemingen op gespannen voet staan met de wet.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J.M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), B.M. de Vries (VVD), Van Boxtel (D66), O.P.G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), vacature PvdA, Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), R.A. Meyer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Roethof (D66), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

Naar boven