Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2017
Met deze brief doe ik de door uw Kamer gevraagde reactie toekomen op het artikel «Boetes
voor buitenlands onlinegokhuis wassen neus» in Het Financieele Dagblad van 29 november
jl. Het artikel behandelt de online kansspelmarkt en het grensoverschrijdend innen
van bestuurlijke boetes en de moeite die de kansspelautoriteit heeft om daartoe over
te gaan.
De problematiek omtrent het grensoverschrijdend innen van bestuurlijke boetes is mij
bekend. De kansspelautoriteit beschikt over een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium
om de geldende kansspelwet- en regelgeving te handhaven, waaronder het opleggen van
bestuurlijke boetes. Om de betaling van een bestuurlijke boete in het buitenland af
te dwingen is een internationale grondslag nodig, en naar huidig recht bestaat een
dergelijke grondslag niet. Bestuursrechtelijke samenwerkingsinstrumenten voor de grensoverschrijdende
inning van bestuurlijke boetes zijn zeldzaam, en samenwerking op dit vlak is ingewikkeld
doordat het instrument van de bestuurlijke boete niet in veel andere landen wordt
gehanteerd.
Daarbij moet worden opgemerkt dat grensoverschrijdende inzet van het strafrecht mogelijk
is, maar wordt gezien als ultimum remedium. Dat gaat dan om gevallen waarin sprake
is van meervoudige of herhaalde overtredingen, van verwevenheid met andere criminele
activiteiten en/of waarin de behoefte bestaat aan de toepassing van strafvorderlijke
dwangmiddelen en bevoegdheden of het opleggen van specifiek strafrechtelijke sancties.
Tussen het Openbaar Ministerie en de kansspelautoriteit is op 9 december 2015 een
handhavingsprotocol getekend waarin criteria worden genoemd voor strafrechtelijke
handhaving. Indien er omstandigheden worden aangetroffen die aanleiding vormen voor
strafrechtelijke handhaving, dan zal het Openbaar Ministerie strafrechtelijke handhaving
toepassen en indien noodzakelijk gebruikmaken van de grensoverschrijdende inzet van
het strafrecht.
In 2015 heb ik in reactie op vragen van het lid Vos1 aangegeven dat indien aan een buitenlandse kansspelaanbieder een bestuurlijke boete
wordt opgelegd, maar zij deze niet betaalt, de kansspelautoriteit deze zou kunnen
invorderen bij dwangbevel. Ik heb toen aangegeven dat de praktijk moet uitwijzen in
hoeverre dit mogelijk is. De kansspelautoriteit laat mij weten dit spoor te bewandelen.
Zij geeft aan dat dit een tijdrovende en kostbare procedure is, die staat of valt
met de bereidheid tot het verlenen van verlof door de buitenlandse rechter en met
een aanknopingspunt in internationale wet- en regelgeving.
In 2013 en 2014 is een onderzoek uitgevoerd naar de resultaten die een aantal andere
Europese landen dan Nederland hebben met het grensoverschrijdend innen van bestuurlijke
boetes en de vraag onder welke juridische condities en in welke mate desgewenst internationale
oplossingen voor problemen kunnen worden gevonden. Dit onderzoek is op 9 september
2014 aan uw Kamer gezonden.2 Ten tijde van het onderzoek heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie echter
ook uitspraak gedaan in de zaak Baláz3 waarin de toepasselijkheid op bestuurlijke boetes van het kaderbesluit 2005/214/JBZ
inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties
ter discussie stond. Dit heeft geleid tot verdere discussie over de mogelijkheden
voor grensoverschrijdend innen van bestuurlijke boetes.
Ik bezie thans samen met de kansspelautoriteit welke mogelijkheden bestaan voor de
inning van in het buitenland opgelegde bestuurlijke boetes. Ik verwacht u daar voor
het einde van dit jaar nader over te kunnen informeren.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff