24 553
Regels inzake de invoering van de Financiële-verhoudingswet (Invoeringswet Financiële-verhoudingswet)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 maart 1996

InhoudsopgaveBlz.
   
1.Inleiding2
   
2.Overgangsregime2
   
3.Overgangsrecht FVW'844
   
4.Afloop verfijningen/verplichtingen5
   
5.Omvangrijke opgave woningbouw7
   
6.Interimmaatregel7
   
7.Artikel-12-nadeelgemeenten8

1. Inleiding

De leden van de fracties van de PvdA, het CDA, de VVD, GroenLinks, het GPV, de SGP en de RPF hebben opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over de invoering van de nieuwe Financiële-verhoudingswet (nFvw). In deze nota naar aanleiding van het verslag bij de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet gaan wij graag in op deze opmerkingen en zullen wij de vragen beantwoorden.

2. Overgangsregime

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het uitgangspunt van het kabinet dat gekozen zou moeten worden voor een zo kort mogelijk invoeringstraject. Gelet op de zeer substantiële bedragen die een aantal nadeelgemeenten aan uitkering verliezen en de wenselijkheid om dit binnen een redelijke termijn begrotingstechnisch evenwichtig te kunnen verwerken, vragen zij zich wel af of de gekozen periode van drie jaar niet te kort is. Zij zouden gaarne een reactie van het kabinet krijgen op de voorstellen die in dit verband door de VNG zijn gedaan. Wel kunnen zij de gedachte van het kabinet om binnen de kaders van het gemeentefonds met een hardheidsclausule te komen in beginsel onderschrijven. Zij achten een nadere uitwerking echter wenselijk. Wordt er daarbij gedacht aan een soort knelpuntenfonds voor gemeenten die er extreem op achteruitgaan? Zo ja, welke voorwaarden en uitgangspunten zouden dan moeten worden gehanteerd? Welke gemeenten zouden op die basis voor welke bedragen in aanmerking komen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de invoering van de nieuwe verdeling van het gemeentefonds herverdeeleffecten geeft die uiteenlopen van 46% nadeel tot 25% voordeel. Zij kunnen zich vinden in een zo kort mogelijke overgangstermijn. Echter niet in het uitgangspunt dat dit budgettair neutraal zou moeten verlopen.

Macro gezien lijkt dit een goede doelstelling. Echter, het gaat volledig voorbij aan de herverdeeleffecten op gemeentelijk niveau. Veranderingen kosten tijd en geld. Als gekozen wordt voor een korte invoeringsperiode (hetgeen ook de voorkeur van deze leden heeft) dan hoort daar extra geld bij om dit te kunnen waarmaken. Een extra hardheidsclausule voor enkele gemeenten is geen juiste oplossing. De simpele constatering dat de nadelige herverdeeleffecten op scheve verdeling duiden en dat om die reden geen extra geld nodig is getuigt van een volkomen miskenning van de situatie op gemeentelijk niveau. De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de bewindslieden op het voorstel van de VNG. Zij vragen zich in dit verband af hoe hoog de afkoopsom moet zijn en constateren dat de afkoopsom van buiten het gemeentefonds moet komen.

De leden van de GPV-fractie vragen zich af of bijgemeenten die na de achteruitgang van de FVW'84 nu opnieuw met een substantieel negatief herverdeeleffect rekening moeten houden de overgangstermijn van drie jaar vanwege kennelijke hardheid niet moet worden heroverwogen. De leden van de GPV-fractie vragen zich voorts af of de hardheidsclausule wordt opgenomen in de wet of in de AMvB. Voorts stellen deze leden een nadere beschouwing van de regering op prijs over de positie van maatschappelijke organisaties en welzijnsvoorzieningen die voor de financiering van hun activiteiten afhankelijk zijn van financiële bijdragen van gemeenten.

De leden van de SGP-fractie vinden een overgangstermijn van drie jaar te kort. Op zichzelf begrijpen zij het belang van een zo spoedig mogelijk herstel van structurele scheefheden, maar daar staat het belang van een redelijke gewenningstermijn voor de nadeelgemeenten tegenover. Gelet op het grote aantal en de soms extreem hoge nadeelpercentages vinden zij dit belang doorslaggevend. De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering dan ook om een reactie op het voorstel van de VNG voor een gedifferentieerd overgangsmodel en het pleidooi voor een daaraan gekoppelde afkoopsom.

De leden van de RPF-fractie vragen of het niet billijk is gemeenten met een fors nadeel een eenmalige afkoopsom ter beschikking te stellen. Gemeenten hebben vaak een aantal langdurige financiële verplichtingen en daarbij mag de nieuwe Fvw hen, naar het oordeel van deze leden, niet opeens in de problemen brengen. Zij vragen de indieners of een éénmalige afkoopsom niet gewenst is om gemeenten in staat te stellen om de overgangsproblemen te overkomen. Het zou dan gaan om een éénmalige maatregel voor afzonderlijke gemeenten.

De leden van de fractie van GroenLinks tenslotte vragen zich af of de regering bereid is eenmalig voor de nadeelgemeenten een financiële compensatie beschikbaar te stellen, waarmee de toch vrij snelle overgang naar het lagere uitkeringsniveau dragelijker kan worden gemaakt en de extra kosten in het kader van sociale statuten e.d. bij personeelsreductie (deels) kunnen worden opgevangen of vermeden. Zij vragen zich voorts af of de regering de mogelijkheid wil bezien om de invoeringstermijn van de nadeelgemeenten te verlengen.

Op basis van de bijdragen van de diverse fracties constateren wij dat de Tweede Kamer zowel een zorg voor de positie van de extreme nadeelgemeenten uit als erkent dat de voordeelgemeenten zo snel mogelijk op hun nieuwe uitkeringsniveau dienen te worden gebracht. Relevant is in dit verband dat de leden van de fracties van de VVD, het GPV, de SGP en GroenLinks zich uitspreken voor een verlenging van de duur van het overgangsregime.

Wij hebben begrip voor de zorg van de fracties met betrekking tot de opgave waar de extreme nadeelgemeenten zich voor geplaatst zien. Wij zijn echter van mening dat de verzachting van deze opgave beter via een hardheidsclausule kan worden gerealiseerd dan via een verlenging van de duur van het overgangsregime. Reden hiervoor is dat de hardheidsclausule de verzachting gericht aanbrengt (uitsluitend bij de gemeenten met een extreem nadeel) waar een verlenging van de duur van het overgangsregime een generieke werking heeft (ten goede komt aan alle gemeenten met een nadeel), zodat met behulp van de hardheidsclausule de verzachting op een efficiëntere manier kan worden aangebracht. Deze grotere efficiëncy is – gegeven de randvoorwaarde van een budgettair neutrale operatie – in het voordeel van de voordeelgemeenten.

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en de SGP verzoeken ons een oordeel te geven over het VNG-voorstel voor een onderscheid tussen uitgaven- en inkomstennadeel. Zoals gezegd benaderen wij het door de VNG voorgestelde onderscheid tussen uitgaven- en inkomstennadeel met de nodige reserves omdat deze benadering vanwege het generieke karakter onnodig inefficiënt is en onnodig ten koste van het voordeel van de voordeelgemeenten gaat. Dit is echter niet de enige reden voor terughoudendheid. Een ander belangrijk bezwaar betreft het feit dat het onderscheid tussen uitgavennadeel en inkomstennadeel onvoldoende recht doet aan de autonomie van gemeenten en het vermogen van gemeenten om zelf de richting van hun aanpassing te bepalen. Uit het onderzoek «herziening van de financiële verhouding en de lokale lastendruk» van Sterks en Allers1 blijkt dat gemeenten zeer wel in staat zijn om zelf de mix van uitgavenvermindering en belastingverhoging samen te stellen zonder dat één en ander tot macro lastenverzwaring leidt. Dat de veronderstelling gewettigd is dat zij hierbij zeer verantwoordelijk te werk gaan blijkt uit de voorspelling dat nadeelgemeenten tenminste 67% van hun achteruitgang denken te compenseren door bezuinigingen.

Het geheel overziende zien wij thans geen aanleiding af te wijken van een 3-jarig overgangsregime met een aanpassing in 4 stappen. Het kabinet is echter bereid om – in aansluiting op wat hierover reeds in de memorie van toelichting is aangekondigd – een additionele verzachting («hardheidsclausule») aan te brengen in gevallen waarin het overgangsregime tot kennelijk onredelijke uitkomsten leidt. Wij zijn voorts bereid in overleg met de Tweede Kamer te bezien of er aanleiding is te komen tot een verlenging van de duur van het overgangstraject met één jaar.

Van kennelijk onredelijke uitkomsten is naar ons oordeel sprake als gemeenten op basis van een achteruitgang in vier stappen meer moeten inleveren dan 7,5% per jaar. In dergelijke gevallen wordt de hardheidsclausule toegepast die inhoudt dat gemeenten het verschil tussen de achteruitgang in vier stappen en een achteruitgang met 7,5% per jaar additioneel krijgen gesuppleerd. Gemeenten leveren hierdoor gedurende de duur van het overgangsregime niet meer in dan 30% van hun algemene uitkering.

Het maximeren van de jaarlijkse achteruitgang op 7,5% van de algemene uitkering leidt er derhalve toe dat een aantal gemeenten na de afloop van het overgangsregime nog niet klaar zal zijn met hun aanpassing. Het gaat hierbij om gemeenten met een nadeel dat groter is dan 30% van de algemene uitkering. Voor deze gemeenten geldt dat zij in het laatste jaar van het overgangsregime een bedrag ineens – een afkoopsom – ontvangen dat hen in staat stelt het resterende nadeel met maximaal 7,5% per jaar op te vangen. Met deze afkoopsom is een bedrag van ca. 25 miljoen gulden gemoeid. De kosten van de hardheidsclausule worden omgeslagen over de gemeenten via een tijdelijke verlaging van de uitkeringsfactor. Wij zijn van mening dat aldus op verantwoorde wijze vorm is gegeven aan het streven om de opgave van de extreme nadeelgemeenten te verlichten, en zien dan ook geen aanleiding om een apart knelpuntenfonds voor de nadeelgemeenten te introduceren.

Bij nota van wijziging van dit wetsvoorstel wordt een wijziging van de bij deze wet gevoegde lijst met suppletiebedragen voorgesteld. In deze wijziging zijn naast de aanpassing van de geactualiseerde herverdeeleffecten tevens de uit de toepassing van de hardheidsclausule voortvloeiende additionele suppleties als gevolg van afkoopsommen voor de in de lijst opgenomen gemeenten begrepen.

Wij zijn van mening dat het gelet op de gemeentelijke autonomie primair een verantwoordelijkheid van betrokken gemeentebesturen is om zorg te dragen voor een overgangsperiode die het maatschappelijke en welzijnsorganisaties mogelijk maakt zich in te stellen op de nieuwe situatie. Het voorgestelde overgangsregime staat hier naar onze mening niet aan in de weg.

3. Overgangsrecht FVW'84

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de voorstellen wordt gekozen voor het intrekken van het oude overgangsrecht FVW'84. Zij vragen zich af of er nog lopende verplichtingen zijn. Zo ja, om welke bedragen gaat het voor welke gemeenten. Is de regering het eens met de stelling dat het uiterst onrechtvaardig zou zijn om met één pennestreek oude rechten te beëindigen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het oude overgangsrecht van de FVW'84 wordt ingetrokken en dat de effecten hiervan worden betrokken bij het nieuwe overgangsrecht. Deze leden merken op dat uit de stukken niet is op te maken wat die oude overgangsrechten zijn, aangezien in de gepresenteerde cijfers oude en nieuwe overgangsrechten tot een geheel zijn verwerkt. Zij vragen een nadere uitsplitsing waarbij duidelijk wordt welke de effecten zijn van dit onderdeel van het wetsvoorstel.

Ook de leden van de GPV-fractie constateren dat het oude overgangsrecht van de FVW'84 wordt ingetrokken en dat de effecten hiervan worden betrokken bij het nieuwe overgangsrecht. Kan dit betekenen zo vragen zij zich af, dat de reeds berekende nadelige effecten voor gemeenten verder kunnen oplopen? Kan de regering nader ingaan op de aard en de inhoud van het nieuwe overgangsrecht?

Onderstaande tabel laat zien dat in 1997 nog een zestal gemeenten in aanmerking zou zijn gekomen voor een suppletieuitkering op grond van het overgangsrecht van de FVW'84. Met de uitkeringen aan deze gemeenten zou in 1997 totaal een bedrag van ca. f 3 miljoen zijn gemoeid.

GemeenteSuppletie FVW'84 mln.
Bloemendaal1,6
Wassenaar0,9
Rozendaal0,4
Lier, de0,04
Uithoorn0,04
Hoevelaken0,003

Het kabinet kiest voor het intrekken van het oude overgangsrecht omdat het ongewenst lijkt dat nieuw op oud overgangsrecht wordt gestapeld. Bovendien wordt de structurele verdeling die de grondslag vormt voor het oude overgangsrecht vervangen door de nieuwe verdeling hetgeen met zich brengt dat het oude overgangsrecht zijn functie verliest.

Bij de eerder gepresenteerde berekeningen van de verdeeluitkomsten zijn alleen structurele niveaus vergeleken en is geabstraheerd van het wegvallen van het overgangsrecht van de FVW'84 en van andere meer incidentele vergoedingen zoals de artikel 12-bijdragen en de verfijning gemeentelijke herindeling. Dit betekent dat de bovenstaande gemeenten voor 1997 met een daarvan afwijkende additionele achteruitgang worden geconfronteerd.

In de memorie van toelichting is reeds aangekondigd dat het oude overgangsrecht zal worden betrokken bij het nieuwe overgangsrecht. Dit betekent dat bij de berekeningen van de nieuwe suppletieuitkering zal worden uitgegaan van een herverdeeleffect waarin het wegvallen van de suppletieregeling '84 is verdisconteerd. Voor een gemeente als Bloemendaal betekent dit dat het wegvallen van de suppletieuitkering '84 het eerste jaar voor 1/4 deel aan de orde is, hetgeen correspondeert met een bedrag van ruim 4 ton.

4. Afloop verfijningen/verplichtingen FVW'84

De leden van de CDA-fractie constateren dat de verfijningen rioleringen, monumenten, omvangrijke opgave woningbouw en wijziging gemeentelijke indeling intact blijven voor de afwikkeling van oude verplichtingen. Zij vragen zich af welke oude gevallen nog lopen, gedurende welke tijd en met welke omvang? De verfijningen rioleringen en monumenten zijn reeds gesloten. De overige twee worden gesloten per 1–1-97. Welke reeds lopende herindelingen vallen nog onder het oude regime?

Het overgangsregime voor de verfijning wijziging gemeentelijke indeling is zo vorm gegeven dat ze uitsluitend geldt voor gemeenten waarvan het grensbeloop wijzigt per uiterlijk 1-1-1998, mits aan deze wijziging een ontwerp-herindelingsregeling ten grondslag ligt welke voor 1-1-1996 ter vaststelling is voorgelegd aan provinciale staten. Is het echter niet zo dat ten aanzien van Drenthe inmiddels andere afspraken zijn gemaakt, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af? Hoeveel tijd hebben gemeenten precies gehad om op deze regel te anticiperen? Met andere woorden wanneer zijn ze op de hoogte gesteld van dit overgangsregime?

De leden van de GPV-fractie vragen zich af welke gemeentelijke herindelingen voor 1 januari 1996 zijn opgenomen in ontwerp-herindelingsregelingen, op grond waarvan aanspraak kan worden gemaakt op de verfijning wijziging gemeentelijke indeling?

De gemeenten zijn reeds bij junicirculaire 1995 geïnformeerd over het voornemen de verfijning herindeling te sluiten per 1 januari 1997. Bij die gelegenheid werd aangekondigd dat de huidige regeling van overeenkomstige toepassing zou blijven op gemeenten waarvan het grensbeloop per 1 januari 1997 of 1 januari 1998 zou wijzigen, mits aan die wijziging een ontwerp-regeling ten grondslag zou liggen die uiterlijk 1 juli 1995 zou zijn vastgesteld. Met dit criterium werd inhoud gegeven aan het streven om herindelingen die reeds in een vergevorderd stadium van voorbereiding verkeerden nog onder de werking van de oude verfijning af te wikkelen. Na het uitbrengen van de junicirculaire is gebleken dat de in de junicirculaire genoemde voorwaarde onvoldoende recht deed aan de herindeling in Drenthe. In overeenstemming met een advies van de Rgf ter zake is daarom besloten herindelingen die ten minste het Drentse stadium hadden bereikt onder de werkingssfeer van de verfijning te brengen. Bij septembercirculaire 1995 is dit besluit de gemeenten medegedeeld. Het in de memorie van toelichting aangekondigde sluitingscriterium – de ontwerp-herindelingsregeling moet uiterlijk 1 januari 1996 ter vaststelling aan provinciale staten zijn voorgelegd – vormt de juridische vertaling van dit besluit. Wij menen dat de gevolgde procedure en het aangekondigde sluitingscriterium voldoen aan het rechtszekerheidsbeginsel. Gemeenten en provincies hebben de tijd gehad om te anticiperen, de gestelde termijn was niet te krap. Elke herindeling die bij het bekend maken van het voornemen tot afschaffen – bij junicirculaire 1995 – reeds in een ver gevorderd stadium van voorbereiding verkeerde wordt daarom naar redelijkheid en billijkheid behandeld.

Onder het overgangsregime van de oude verfijning vallen voor wat betreft de herindelingen die nog in procedure zijn de herindelingsoperaties rond Breda, Tilburg etc., de gemeentelijke herindeling Lemelerveld, de gemeentelijke herindeling Schouwen-Duivenland/ Walcheren, de gemeentelijke herindeling Drenthe en de grenscorrectie Staphorst/Meppel. Betrokken herindelingen voldoen alle aan het criterium van het opgenomen zijn in een voor 1 januari 1996 ter vaststelling aan provinciale staten voorgelegde ontwerp-regeling.

De verfijningen rioleringen en monumenten zijn reeds gesloten. Er is derhalve slechts sprake van een afwikkeling van lopende verplichtingen. In 1996 ontvingen 620 gemeenten een verfijningsuitkering voor rioleringen en 587 voor monumenten. De afwikkeling van de verfijning rioleringen loopt door tot 2014 en de afwikkeling van de verfijning monumenten tot 2006. Met de verfijning rioleringen zal in 2000 nog circa 385 miljoen zijn gemoeid, aflopend tot circa 6 miljoen in 2014. Met de verfijning monumenten zal in 2000 nog circa 81 miljoen zijn gemoeid aflopend tot circa 24 miljoen in 2006.

Bij de verfijning omvangrijke opgave woningbouw is het financiële beeld nog niet definitief. De afwikkeling loopt door tot 2008. Met deze verfijning zal in 2000 nog circa 100 miljoen zijn gemoeid aflopend tot circa 5 miljoen in 2006. Hierbij is uitgegaan van de in de Vinex-convenanten vastgelegde minimale woningbouwtaakstelling.

Ook bij de verfijning wijziging gemeentelijke indeling is het financiële beeld nog niet volledig uitgekristalliseerd. Op basis van de thans beschikbare inzichten zal het beslag van de verfijning in 2000 ruim 88 miljoen bedragen.

5. Omvangrijke opgave woningbouw

De leden van de CDA-fractie willen geïnformeerd worden over de stand van zaken betreffende zowel de tijdsplanning als het financiële beslag rond de Vinex-uitvoeringscontracten. Voorts vragen deze leden of deze bedragen ten laste komen van het «nieuwe» gemeentefonds of ten laste van het «oude» gemeentefonds.

Van de gemeenten met een omvangrijke woningbouwopgave in het kader van de Vinex heeft tot nu toe alleen de gemeente Leidschendam een aanwijzing gekregen. Er bestaat het voornemen tot aanwijzing van de gemeenten Almere, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Nootdorp, Pijnacker en Rijswijk. De gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Haarlemmermeer, Houten, Spijkenisse en Vleuten/de Meern hebben een aanvraag voor een aanwijzing ingediend. Een tijdsplanning kan op dit moment nog niet worden gegeven omdat dat pas kan aan de hand van de bouwprognoses. Voor het financiële beslag rond de Vinex-uitvoeringscontracten verwijzen wij naar paragraaf 4 van deze nota.

De bedragen per gemeente worden vastgesteld op basis van de Vinex-uitvoeringscontracten. Het doorlopen van de verfijning omvangrijke opgave woningbouw is via de Invoeringswet zodanig ingebed in het verdeelstelsel van het gemeentefonds, dat daarin de uitkomst van deze verfijningsformule als tijdelijke maatstaf meeloopt. Zoals in de artikelsgewijze toelichting (artikel 5) bij dit wetsvoorstel is aangegeven wordt de uitkomst van de verfijningsformule vermenigvuldigd met een bedrag per eenheid, waarbij dat bedrag per eenheid zodanig wordt vastgesteld dat het fixeren van het bedrag per eenheid binnen de formule geen gevolg heeft voor de hoogte van de algemene uitkering aan de gemeente. Aldus loopt de «oude» (vigerende) verfijning tijdelijk door in het «nieuwe» gemeentefonds.

6. Interimmaatregel

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat bij sommige gemeenten, die een aanmerkelijk voordeel hebben van de interimmaatregel, de vrees bestaat dat als gevolg van het overgangsregime in 1997 bij de toepassing van het nieuwe verdeelsysteem hun uitkering zakt beneden het niveau 1996. Is die vrees terecht en zo ja, welke gemeenten betreft het?

Bij de bepaling van de herverdeeleffecten en het overgangstraject, wordt de algemene uitkering van de huidige FVW (inclusief de interimmaatregel) afgezet tegen de algemene uitkering volgens de nieuwe Fvw. Gelet op deze regel zal indien gemeenten voordeel ontvangen uit hoofde van de nieuwe Fvw het effect, weliswaar gematigd door het overgangsregime, positief zijn ten opzichte van de algemene uitkering 1996.

Overigens zijn er gemeenten die, ondanks het feit dat ze voor de jaren 1994, 1995, en 1996 en interimuitkering ontvangen, op grond van de nieuwe Fvw nadeel ondervinden. Het betreft in totaal 20 gemeenten, te weten Ameland, Bergh, Boekel, Brunssum, Delft, Eindhoven, Geleen, Gennep, Haarlem, Heerlen, Hilversum, Kerkrade, Leiden, Maastricht, Medemblik, 's-Hertogenbosch, Thorn, Ubbergen, Venray en Vledder.

7. Artikel-12-nadeelgemeenten

De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat er gebeurt met artikel 12-gemeenten die er in het nieuwe regime op achteruit gaan. Zij achten het geen goede zaak dat er geen voorziening is getroffen voor de artikel 12-gemeenten die tegelijkertijd nadeelgemeente worden en zijn van oordeel dat een zodanige voorziening moet worden getroffen dat, gedurende de overgangsperiode/artikel 12-periode, het ontstane nadeel wordt gecompenseerd.

Ook wij hebben geconstateerd dat enkele artikel 12-gemeenten nadeel van de nieuwe Fvw ondervinden. In het algemeen zijn wij van oordeel dat een gemeente die met een nadeel wordt geconfronteerd in eerste instantie zelf maatregelen dient te treffen om dit nadeel op te vangen. Dit geldt voor iedere gemeente of die nu een artikel 12-uitkering ontvangt of niet. Mocht een (artikel 12) gemeente daarin niet (kunnen) slagen, dan kan, zoals ook al in paragraaf 1.7 van de memorie van toelichting is aangegeven, die gemeente een (aanvullend) beroep doen op de voorziening voor aanmerkelijke financiële problemen bij een gemeente (de aanvullende uitkering op grond van artikel 11 van de nieuwe Fvw). Die zal dan op de gebruikelijke manier worden beoordeeld. Bij gemeenten die nog «in behandeling» zijn wordt een dergelijke beoordeling uiteraard direct meegenomen. Het gaat ons echter te ver op voorhand voor de artikel 12-gemeenten, die al een extra uitkering ten laste van de overige gemeenten ontvangen en met een nadeel worden geconfronteerd, een uitzonderingspositie te creëren.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Herziening van de financiële verhouding en de lokale lastendruk; Prof. dr. C. G. M. Sterks, Dr. M. A. Allers; COELO, Rijksuniversiteit Groningen.

Naar boven