24 552
Regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten (Financiële-verhoudingswet)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 maart 1996

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

1. Ten behoeve van de verdeling worden verdeelmaatstaven gehanteerd. De maatstaven hebben slechts betrekking op de kenmerken die zijn vermeld in de navolgende tabel. Bij een kenmerk worden ten minste de in de tabel vermelde onderscheidingen aangebracht.

Kenmerken en onderscheidingen van de verdeelmaatstaven

 KenmerkOnderscheidingen
ABelastingcapaciteit van de gemeenten ter zake van de onroerende-zaakbelastingenBelastingcapaciteit ter zake van woningen Belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen
BDe inwoners van de gemeentenLeeftijd Woonplaats Inkomen Recht op uitkering Behoren tot een minderheidsgroep Beroep op voorzieningen van de gemeenten
CHet grondgebied van de gemeentenOppervlakte Bodemgesteldheid Historische kern
DDe bebouwing in de gemeentenGrondoppervlak bebouwing Woonruimten Historisch aantal woonruimten Noodzaak voor vernieuwing van de bebouwing Dichtheid van de bebouwing
EVaste bedragen voor de gemeentenVaste bedragen voor de vier grootste steden Vast bedrag voor de waddengemeenten Vast bedrag voor alle gemeenten
FTijdelijke ondersteuning van gemeenten in verband met herindeling 

2. De belastingcapaciteit ter zake van woningen wordt slechts voor 90% in de verdeelmaatstaf betrokken. De belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen wordt slechts voor 80% in de verdeelmaatstaf betrokken.

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd. Krachtens de maatregel kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de bij de bepaling gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.

4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

B

Paragraaf 2.6 vervalt.

C

Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden: Overige bepalingen, overgangsbepalingen en slotbepalingen.

D

Na paragraaf 4.1 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd die luidt:

Paragraaf 4.1a. Overgangsbepalingen

Artikel 24a

1. In afwijking van artikel 8, derde lid, wordt voor de eerste maal bij wet bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd. Krachtens die wet, bij regeling van Onze Ministers, kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de bij de bepaling gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.

2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, worden de bedragen per eenheid over het eerste uitkeringsjaar bij wet vastgesteld. Daarbij kan worden bepaald dat Onze Ministers deze bedragen aan kunnen passen in verband met wijzigingen ten aanzien van het fonds over de jaren 1996 en 1997, die door middel van wijzigingen in de bedragen per eenheid over de gemeenten verdeeld behoren te worden. Artikel 9, tweede lid, blijft buiten toepassing bij de vaststelling van de bedragen per eenheid over het eerste uitkeringsjaar.

Toelichting

De wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn aangebracht, en de gronden voor deze wijzigingen, worden uitvoerig toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag. In deze toelichting wordt volstaan met enkele meer wetstechnische opmerkingen en wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen van de nota naar aanleiding van het verslag.

Onderdeel A

Deze wijziging hangt samen met de vele vragen die in het verslag zijn gesteld omtrent de structuur van de wet. Met name het buiten de wet laten van de verdeelmaatstaven ontmoette kritiek. In hoofdstuk 2 van de nota naar aanleiding van het verslag gaan wij in op deze vragen.

De kritiek heeft ons gebracht tot verschillende wijzigingsvoorstellen, waaronder het scherp inkaderen van de maatstaven in de wet. Deze inkadering geschiedt door de onderhavige wijziging, waarbij artikel 8 wordt vervangen.

In het nieuwe artikel 8, eerste lid, wordt bepaald dat de verdeelmaatstaven slechts betrekking kunnen hebben op de in het artikel omschreven kenmerken. Bovendien geeft het artikel de garantie dat met bepaalde aspecten van de structuurkenmerken van de gemeente rekening wordt gehouden. Het artikel geeft daartoe onderscheidingen bij de verschillende kenmerken die moeten worden aangebracht. Zo dient bij de belastingcapaciteit ter zake van de onroerende-zaakbelastingen een onderscheid tussen woningen en niet-woningen gemaakt te worden. Bij de maatstaven met betrekking tot de inwoners van de gemeenten dienen onderscheidingen aangebracht te worden, zodat rekening wordt gehouden met leeftijd, (laag) inkomen, recht op uitkering, het behoren tot een minderheidsgroep en het beroep dat gedaan wordt op de voorzieningen van de gemeenten.

Het tweede lid van artikel 8 bevat een bijzondere bepaling met betrekking tot de belastingcapaciteit ter zake van de onroerende-zaakbelastingen. De belastingcapaciteit voor woningen en voor niet-woningen kan slechts voor respectievelijk 90% en 80% in de verdeelmaatstaf worden betrokken. Voor een beschouwing omtrent deze maatstaf kan verwezen worden naar paragraaf 3.3 van de nota naar aanleiding van het verslag.

Het derde lid van artikel 8 geeft in beginsel de opdracht om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd, binnen de kaders van het eerste en tweede lid van het artikel. Deze opdracht wordt echter doorbroken door het nieuwe artikel 24a, eerste lid, in die zin dat voor de éérste maal bij wet wordt bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd. Dit geschiedt in het nieuwe hoofdstuk 3a van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet (kamerstukken II, 24 553). Indien het vervolgens wenselijk is om een of meer maatstaven opnieuw te regelen, kan dit bij algemene maatregel van bestuur geschieden, op grond van het derde lid van artikel 8. Het vierde lid verbindt hier een «voorhangprocedure» aan, zodat een voortvarende aanpassing van de maatstaven mogelijk is, terwijl er toch een formele betrokkenheid van het parlement bij deze aanpassing geregeld is, in de vorm van gecontroleerde delegatie.

Onderdeel B

Deze wijziging vloeit voort uit het intrekken van de wetsvoorstellen voor de vorming van een nieuwe provincie Rotterdam.

Onderdelen C en D

Deze wijzigingen hangen samen met die onder A. Zie in dit verband eveneens hoofdstuk 2 van de nota naar aanleiding van het verslag.

In hoofdstuk 4 van het wetsvoorstel is een paragraaf ingevoegd met enkele overgangbepalingen. In verband daarmee is ook het opschrift van het hoofdstuk gewijzigd.

Zoals hiervoor is betoogd regelt artikel 24a, eerste lid, dat voor de éérste maal bij wet wordt bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd. Bovendien wordt in dat lid bepaald dat bij die wet aan de fondsbeheerders de bevoegdheid kan worden verleend om uitvoeringsvoorschriften te geven omtrent de toepassing van de bij de bepaling van de verdeelmaatstaven gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf. Deze voorschriften zullen met name technische aspecten en nadere detailleringen bevatten.

Artikel 9 van het wetsvoorstel draagt de fondsbeheerders op om over ieder uitkeringsjaar de bedragen per eenheid vast te stellen. Artikel 24a, tweede lid, maakt op deze opdracht een uitzondering voor de vaststelling over het eerste uitkeringsjaar. Deze vaststelling geschiedt, evenals de eerste bepaling van de verdeelmaatstaven, bij de wet. Daaraan wordt uitvoering gegeven in het nieuwe artikel 9n van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet. In bijlage 4 bij de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet zijn de bedragen per eenheid over 1997 vastgelegd.

In artikel 24a, tweede lid, is evenwel de mogelijkheid open gelaten dat de fondsbeheerders een beperkte bevoegdheid krijgen om bijstellingen aan te brengen op de wettelijk vastgelegde bedragen per eenheid. Deze mogelijkheid is gecreëerd met het oog op de verdeling van gerichte toevoegingen en onttrekkingen aan de algemene uitkering van het gemeentefonds in 1996 en 1997, waarmee nog geen rekening kon worden gehouden in de vastgelegde bedragen per eenheid. Het betreft de technische verwerking van mutaties in het gemeentefonds als gevolg van bijvoorbeeld de herinrichting van de Algemene bijstandswet, de decentralisatie-impuls (bijvoorbeeld voor de voorzieningen voor gehandicapten) alsmede mutaties die samenhangen met de wijziging van taken van gemeenten en de overheveling van specifieke uitkeringen (bijvoorbeeld het Fonds sociale vernieuwing). Verder betreft het wijzigingen als gevolg van de integratie in de algemene uitkering van de integratie-uitkering WUW-middelen gemeentefonds en van de integratie-uitkering kinderopvang.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven