24 552
Regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten (Financiële-verhoudingswet)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten (Financiële-verhoudingswet).

De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage,

18 december 1995

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën;

b. uitkeringsjaar: het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat.

Artikel 2

1. Indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de gemeenten zijn.

2. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de gemeenten kunnen worden opgevangen.

3. Over de toepassing van het eerste en tweede lid vindt tijdig overleg plaats met Onze Ministers.

HOOFDSTUK 2. HET GEMEENTEFONDS

Paragraaf 2.1. Algemeen

Artikel 3

1. Er is een gemeentefonds. Het fonds is een begrotingsfonds.

2. Onze Ministers beheren de begroting van het fonds.

Artikel 4

1. Bij wet wordt ten aanzien van ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van het fonds afgezonderd.

2. De uitgaven en de ontvangsten van het fonds zijn over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk.

Artikel 5

1. De begroting van het fonds vermeldt het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen en de aanvullende uitkeringen.

2. In de begroting van het fonds kunnen tijdelijk bedragen van specifieke en andere uitkeringen als verplichting worden opgenomen, om aan gemeenten te worden uitgekeerd op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering.

3. In de begroting van het fonds kan een voorziening worden getroffen voor de uitbetaling van specifieke uitkeringen aan gemeenten waarbij meer dan één departement financieel is betrokken.

Paragraaf 2.2. De algemene uitkering

Artikel 6

1. Een gemeente heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het fonds.

2. De uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de gemeente.

3. De gemeenten hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op het in artikel 5, eerste lid, bedoelde bedrag voor dat jaar, verminderd met het totaal aan verplichtingen voor aanvullende uitkeringen die over het uitkeringsjaar worden aangegaan.

Artikel 7

De verdeling over de gemeenten van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag houdt rekening met de verschillen tussen de gemeenten in het vermogen tot het voorzien in eigen inkomsten en met de verschillen in noodzakelijke uitgaven.

Artikel 8

1. Ten behoeve van de verdeling worden bij algemene maatregel van bestuur verdeelmaatstaven vastgesteld. Krachtens de maatregel kunnen de maatstaven nader worden bepaald.

2. De verdeelmaatstaven hebben in ieder geval betrekking op:

a. de belastingcapaciteit van gemeenten;

b. de sociale structuur van gemeenten;

c. de fysieke structuur van gemeenten;

d. de functie van gemeenten ten opzichte van andere gemeenten.

Artikel 9

1. Ten behoeve van de verdeling stellen Onze Ministers over ieder uitkeringsjaar bedragen per eenheid vast die behoren bij de verdeelmaatstaven.

2. Bij de voorbereiding van de vaststelling wordt de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure gevolgd.

Artikel 10

1. Onze Ministers stellen over ieder uitkeringsjaar de algemene uitkeringen aan de gemeenten vast. Zij verdelen daartoe het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag naar rato van de uitkeringsbases.

2. De uitkeringsbasis voor een gemeente is de som van de produkten die worden verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden van die maatstaf te vermenigvuldigen met het bij de maatstaf behorende bedrag per eenheid.

Paragraaf 2.3. De aanvullende uitkering

Artikel 11

1. Onze Ministers kunnen, op aanvraag van een gemeente, aan de gemeente over een uitkeringsjaar een aanvullende uitkering verlenen.

2. Een aanvullende uitkering wordt slechts verleend indien de algemene middelen van de gemeente aanmerkelijk en structureel tekort zullen schieten om in de noodzakelijke behoeften te voorzien, terwijl de eigen inkomsten van de gemeente zich op een redelijk peil bevinden.

3. Onze Ministers kunnen voorschriften verbinden aan het besluit tot verlening van een aanvullende uitkering.

4. Onze Ministers kunnen een verleende aanvullende uitkering verminderen of intrekken indien:

a. de financiële positie van de gemeente verbetert;

b. de gemeente in strijd handelt met een wettelijk voorschrift dat betrekking heeft op de aanvullende uitkering, of met een voorschrift dat aan het besluit tot verlening van de aanvullende uitkering is verbonden.

Artikel 12

De gemeente die een aanvullende uitkering heeft aangevraagd, of waaraan een aanvullende uitkering is verleend, neemt maatregelen ter verbetering van haar financiële positie.

Paragraaf 2.4. De overige uitkeringen

Artikel 13

1. De verdeling van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde bedragen wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Krachtens de maatregel kan de verdeling nader worden bepaald.

2. De uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de gemeente.

3. Bij de maatregel wordt bepaald binnen welke termijn de uitkering wordt opgenomen in de algemene uitkering.

Artikel 14

De uitkeringen, bedoeld in artikel 5, derde lid, worden vastgesteld door Onze Ministers wie het aangaat.

Paragraaf 2.5. De betalingen

Artikel 15

1. Onze Ministers doen betalingen uit het fonds aan de gemeenten, zo nodig vooruitlopend op de vaststelling van de uitkeringen over het uitkeringsjaar.

2. Indien de over enig uitkeringsjaar verrichte betalingen aan een gemeente hoger of lager zijn dan de over dat jaar voor die gemeente vastgestelde uitkeringen, wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald.

Paragraaf 2.6. De gemeenten in de provincie Rotterdam

Artikel 16

1. Bij de vaststelling van de algemene uitkering en de uitkering, bedoeld in artikel 5, tweede lid, worden de gemeenten in de provincie Rotterdam als één gemeente behandeld, voor zover in een wettelijk voorschrift niet anders is bepaald.

2. De overeenkomstig het eerste lid vastgestelde uitkeringen worden aan de provincie Rotterdam uitgekeerd.

3. Paragraaf 2.3 is niet van toepassing op de gemeenten in de provincie Rotterdam.

HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE UITKERINGEN

Artikel 17

1. Aan gemeenten kunnen uit 's Rijks kas specifieke uitkeringen worden verstrekt voor de bestrijding van in de regeling van de uitkering aangeduide kosten van gemeenten.

2. Specifieke uitkeringen worden slechts verstrekt als deze wijze van bekostiging van gemeentelijke taken bijzonder aangewezen moet worden geacht.

Artikel 18

1. Specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet.

2. Tijdelijke specifieke uitkeringen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. Krachtens de maatregel kan de verdeling nader worden bepaald.

3. Eenmalige of spoedeisende specifieke uitkeringen kunnen bij ministeriële regeling worden geregeld.

Artikel 19

Omtrent een voorstel tot regeling van een specifieke uitkering vindt tijdig overleg plaats met Onze Ministers.

Artikel 20

Artikel 119, eerste lid, van de Gemeentewet is niet van toepassing op de regeling van de informatievoorziening in een regeling van een tijdelijke, eenmalige of spoedeisende specifieke uitkering.

Artikel 21

Onze Ministers publiceren jaarlijks voor 1 oktober een overzicht van de specifieke uitkeringen.

Artikel 22

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op uitkeringen uit 's Rijks kas aan derden, ter bekostiging van taken of activiteiten van die derden, waarbij de verstrekking afhankelijk is van de verstrekking van een uitkering door gemeenten aan die derden. Artikel 18 is niet van toepassing op deze uitkeringen uit 's Rijks kas aan derden, indien de taken of activiteiten voor minder dan 25% door de gemeenten worden bekostigd.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 4.1. Overige bepalingen

Artikel 23

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent:

a. de toepassing van de in deze wet gehanteerde begrippen;

b. de procedure tot vaststelling en verstrekking van uitkeringen als bedoeld in deze wet;

c. het verzamelen en vaststellen van gegevens ten behoeve van uitkeringen;

d. het doen van mededelingen en het verschaffen van inlichtingen in verband met de vaststelling en verstrekking van uitkeringen.

Artikel 24

Op een uitkering als bedoeld in deze wet kan geen beslag onder de Staat worden gelegd.

Paragraaf 4.2. Slotbepalingen

Artikel 25

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 26

Deze wet wordt aangehaald als: Financiële-verhoudingswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Financiën,

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen1
  
Hoofdstuk 2. Het gemeentefonds2
Paragraaf 2.1. Algemeen2
Paragraaf 2.2. De algemene uitkering2
Paragraaf 2.3. De aanvullende uitkering3
Paragraaf 2.4. De overige uitkeringen4
Paragraaf 2.5. De betalingen4
Paragraaf 2.6. De gemeenten in de provincie Rotterdam4
  
Hoofdstuk 3. Specifieke uitkeringen4
  
Hoofdstuk 4. Overige bepalingen en slotbepalingen5
Paragraaf 4.1. Overige bepalingen5
Paragraaf 4.2. Slotbepalingen5
Naar boven