nr. 6
BRIEF VAN DE LEDEN VAN HEEMST EN KORTHALS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 november 1996
Tot onze spijt is het niet gelukt de Nota naar aanleiding van het verslag
tijdig uit te brengen. Wij zullen een uiterste inspanning leveren om dit stuk
voor de aanvang van het kerstreces te produceren.
Met oog op de afhandeling van wetsvoorstel 24 699 (Wijziging van
de Gemeentewet, houdende opneming daarin van de bevoegdheid van de burgemeester
om woningen, niet voor het publiek toegankelijke lokalen of bij die woningen
of lokalen behorende erven te sluiten bij verstoring van de openbare orde
als gevolg van gebruik van en handel in drugs) willen wij een aantal zaken
onder uw aandacht brengen.
De afgelopen maand is met de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken
afgesproken dat ons initiatiefvoorstel wordt beperkt tot vervolgmaatregelen
die getroffen worden na ontruiming en sluiting. Dat betekent dat het regeringsvoorstel
zich zal richten op de maatregelen tot en met ontruiming en sluiting.
Wij onderstrepen nogmaals en wellicht ten overvloede dat naar onze mening
vervolgmaatregelen onmisbaar zijn om ernstige overlast effectief te kunnen
bestrijden.
Op een punt is het regeringsvoorstel inmiddels aangepast aan het initiatiefvoorstel,
namelijk waar het gaat om het brede criterium «verstoring van de openbare
orde» in plaats van het aanvankelijke beperkte criterium «verstoring
van de openbare orde als gevolg van gebruik van en handel in drugs».
Op twee onderdelen volgt het regeringsvoorstel niet het initiatiefvoorstel.
Allereerst gaat het om de mogelijkheid om andere, minder vergaande maatregelen
dan ontruiming en sluiting te treffen.
Een dergelijke voorziening heeft als voordeel dat ontruiming en sluiting
nadrukkelijker worden beschouwd als een uiterste middel. Daar staat tegenover
dat er een nieuwe bevoegdheid wordt geïntroduceerd die de inzet van een
verdergaande bevoegdheid, te weten sluiting en ontruiming, zou kunnen blokkeren
op momenten waarop en in situaties waarin dat de passende bestuurlijke reactie
is.
In de tweede plaats kent het initiatiefvoorstel de mogelijkheid van «preventief»
ingrijpen. Naar aanleiding van de kritiek op deze mogelijkheid beraden wij
ons op de vraag of ze aan nadere voorwaarden kan worden verbonden, waarbij
onze gedachten uitgaan naar een dusdanige aanscherping van deze bevoegdheid
dat daaruit duidelijk blijkt dat ze is gekoppeld aan hetzij het optreden van
(overwegend) dezelfde persoon of personen bij een andere woning of voor het
publiek toegankelijk lokaal, hetzij het optreden van (overwegende) andere
personen bij een woning of voor het publiek toegankelijk lokaal dat eerder
door een sluitingsbevel is getroffen.
Tot slot signaleren wij dat het regeringsvoorstel inmiddels de mogelijkheid
biedt een sluitingsbevel te verlengen. Tussen deze nieuwe mogelijkheid en
de maatregelen die ons initiatiefvoorstel bevat kan een zekere spanning ontstaan.
Immers het is (nog) niet duidelijk of de bevoegdheid die het initiatief-voorstel
de gemeente toekent om het beheer van een woning of een niet voor het publiek
toegankelijk lokaal gedurende een jaar over te nemen ook kan worden gehanteerd
in de gevallen waarin geen verlenging van het sluitingsbevel heeft plaatsgevonden.
Wij hopen in elk geval dat bij de afwikkeling van beide voorstellen op
dit onderdeel een naadloze juridische afstemming wordt bereikt.
Vanzelfsprekend zullen wij de beraadslagingen over het regeringsvoorstel
en het resultaat daarvan betrekken bij de hiervoor aangekondigde Nota naar
aanleiding van het verslag.
Van Heemst Korthals