24 549
Voorstel van wet van de leden Van Heemst en Korthals tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met maatregelen tegen overlast bij bewoning en gebruik (Wet Victor)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 22 augustus 1995 hebben wij een notitie uitgebracht onder de titel «Een nieuw wapen in de strijd tegen drugsoverlast».1

Ze was bedoeld om in overleg met deskundigen en belanghebbenden na te gaan hoe een initiatiefwetsvoorstel zou kunnen worden gemaakt, dat de basis verschaft voor een effectieve aanpak van de overlast die vanuit woonruimte en andere gebouwen bestaat, met name door handel en/of gebruik van drugs.

Deze overlast zet de leefbaarheid in buurten en woonwijken zwaar onder druk en ze is een bron van onveiligheid. Als de overheid niet in staat is daartegen doeltreffend op te treden verliest ze haar geloofwaardigheid en dreigt uiteindelijk een situatie te ontstaan waarin mensen het recht in eigen hand nemen.

Op basis van de ontvangen reacties is ons allereerst duidelijk geworden dat een dringende noodzaak bestaat om op korte termijn te komen tot een wettelijke regeling om tegen overlast te kunnen optreden.

Deze urgentie hangt samen met een uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 augustus 1995 inzake het sluiten van woningen wegens overlast als gevolg van de handel in (hard-)drugs in de gemeente Venlo. In deze uitspraak is met zoveel woorden bepaald dat een in een algemene plaatselijke verordening opgenomen mogelijkheid tot het sluiten van woningen strijdig is met het in artikel 10 van de Grondwet neergelegde grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Naar het oordeel van de Raad van State kan alleen een wet in formele zin de grondslag bieden voor een beperking van het grondrecht.

De zorgen over de consequenties van deze uitspraak zijn duidelijk onder woorden gebracht in een motie van de gemeenteraad van Kerkrade d.d. 27 september 1995 die onder meer gericht is aan de Tweede Kamer.

Om deze reden hebben wij – in afwijking van ons oorspronkelijke tijdschema – de indiening van een initiatiefvoorstel vervroegd en bovendien de opzet vereenvoudigd met oog op een handzame uitvoering.

Wij rekenen mede om deze reden op een voorspoedige afhandeling van dit voorstel door de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal en wij zullen al het mogelijke doen om daaraan een bijdrage te leveren.

In de tweede plaats is er in de reacties op aangedrongen om de burgemeester een publiekrechtelijke bevoegdheid toe te kennen op basis waarvan hij rechtstreeks kan optreden tegen overlastgevende situaties. Dat is in afwijking van de gedachte die wij in de eerdergenoemde notitie hadden neergelegd om de burgemeester als het ware de eigenaar/verhuurder op diens verantwoordelijkheid voor de beëindiging van het overlastgevende gebruik aan te spreken door middel van een aanschrijving.

De centrale overweging in de reacties is dat het hier gaat om een zaak die met name de openbare orde en leefbaarheid betreft en die dus bij voorkeur langs publiekrechtelijke weg moet worden aangepakt.

Deze gedachte nemen wij over.

In de derde plaats hebben wij ons beraden op de vraag of, en zo ja op welke wijze de gemeente invloed moet krijgen op het gebruik van de woning of de overige gebouwen (zoals bedrijfsruimte, loodsen en winkels) nadat tot ontruiming is overgegaan. Naar onze mening is en blijft een dergelijke aanvullende bevoegdheid noodzakelijk om de risico's te beperken van voortgezet overlastgevend gebruik. De in het plan opgenomen regeling hebben wij wel bijgesteld op basis van het gevoerde overleg.

Wij hebben de werkingssfeer van het initiatiefvoorstel ten opzichte van de notitie verruimd in die zin dat het een basis verschaft om ook tegen andere vormen van overlast te kunnen optreden, die de veiligheid en leefbaarheid aantasten en die dus qua effecten vergelijkbaar zijn met drugsoverlast.

Tot slot willen wij dat voor gemeenten een aantal uiteenlopende instrumenten beschikbaar komt, opdat zij op basis van de specifieke omstandigheden en vooruitzichten tot het nemen van de meest effectieve maatregel(en) kunnen overgaan.

Artikel I

Wij geven er de voorkeur aan een duidelijke grondslag neer te leggen in de Gemeentewet. Daarmee is in de lacune voorzien die door recente jurisprudentie aan het licht is gekomen.

Het is essentieel dat omwonenden die klagen over drugsoverlast en dergelijke worden gevrijwaard van intimidatie door degenen die deze overlast veroorzaken. Om die reden hebben wij in de notitie van augustus jl. ervoor gekozen met zoveel woorden de anonimiteit van klagende omwonenden te waarborgen.

Bij nader inzien zien wij ervan af op dit punt een extra waarborg op te nemen in het initiatiefwetsvoorstel. Tot op zekere hoogte, zo leert de praktijk, is het al mogelijk op basis van een algemene (doch wel informatieve) politierapportage te komen tot openbare-ordebesluiten. Indien toch individuele verklaringen noodzakelijk zijn, kan tegenover de rechter met een beroep op «zwaarwichtige redenen» om geheimhouding jegens de tegenpartij worden verzocht. Een soortgelijke mogelijkheid biedt de Wet Openbaarheid Bestuur in een eerdere fase van besluitvorming al.

Bovendien gaan wij ervan uit dat de tekst van artikel 172a van de Gemeentewet de burgemeester voldoende ruimte laat om ook los van klachten zelfstandig te komen tot de conclusie dat het treffen van maatregelen is geboden.

Ook een preventieve maatregel is mogelijk. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om in te grijpen als gegronde vrees bestaat dat zaken uit de hand zullen gaan lopen.

Artikel II

Wij hebben ervoor gekozen een brede reikwijdte te bieden voor het optreden tegen overlast, dat wil zeggen dat voor alle zekerheid wordt vastgelegd dat bijvoorbeeld ook bedrijfsruimten onder de werking van het voorstel valt. Het voordeel is bovendien dat geen onduidelijkheid hoeft te bestaan over de vraag of kan worden opgetreden tegen overlast vanuit bijvoorbeeld garageboxen, loodsen en kelders.

Burgemeester en wethouders kunnen gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden het tijdelijk beheer van de woning c.a. overnemen. Dat is in een aantal situaties een noodzakelijk vervolg op de uitgevoerde ontruiming c.q. beëindiging van het gebruik. Allereerst om in een wijk of buurt te komen tot een «normalisering» van de onderlinge verhoudingen en in de tweede plaats om te voorkomen dat het overlastgevende gebruik opnieuw gaat plaatsvinden vanuit hetzefde, inmiddels leegstaand, pand.

Gedurende deze periode kunnen burgemeester en wethouders trachten overeenstemming te bereiken over minnelijke verwerving. Om dit te stimuleren wordt een fiscale faciliteit geïntroduceerd.

Daarnaast kunnen ze de procedure starten om te komen tot onteigening dan wel vordering.

Als binnen twaalf maanden niet tot een van deze vervolg-acties wordt gekomen dan vervalt het tijdelijk beheer.

Vanzelfsprekend ontvangt de eigenaar een redelijke vergoeding, dat wil zeggen een vergoeding die vergelijkbare woonruimte of bedrijfsruimte opbrengt, na aftrek van de beheerskosten die de gemeente maakt en van de kosten die noodzakelijk zijn om in voorkomende gevallen de woon- of bedrijfsruimte in fatsoenlijke staat te brengen.

Artikel 39d maakt, welllicht ten overvloede, duidelijk dat het tijdelijk beheer noch bij de aanvang noch naderhand kan worden geblokkeerd of onderbroken door derden die gerechtigd zijn of beweren gerechtigd te zijn tot gebruik van de woning c.a.

Artikel III

Met deze wijziging van de Huisvestingswet wordt beoogd het daarin genoemde instrumentarium ook van toepassing te laten zijn ten behoeve van de bestrijding van overlastgevende bewoning.

Artikel IV

Hiermee wordt uitbreiding gegeven aan artikel 77, onder 4°, van de Onteigeningswet, waarin sprake is van «onteigening ten behoeve van de ontruiming van oppervlakten in het belang van de volkshuisvesting».

Overigens betekenen de voorgestelde artikelen III en IV dat de in de Huisvestingswet respectievelijk Onteigeningswet opgenomen voorschriften en procedures van toepassing zullen zijn.

Artikel V

Met deze aanvulling van het Burgerlijk Wetboek wordt duidelijk gemaakt welke aanvullende verplichting de huurder heeft met betrekking tot het gebruik van het gehuurde. Strijdigheid met deze verplichting levert met zoveel woorden een reden op voor een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst.

Artikel 116 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft een «kort geding-procedure» voor de kantonrechter, die in de Amsterdamse praktijk door sociale verhuurders met succes wordt toegepast om binnen zes tot acht weken tot ontruiming te komen.

Artikel VI

Gezien de gecompliceerde situaties die zich bij de bestrijding van met name ernstige drugsoverlast kunnen voordoen, is het raadzaam na vijf jaar de werking van deze wet te evalueren.

Artikel VIII

Deze citeertitel is een blijk van waardering voor de actie van de politie van Rotterdam/Rijnmond om de drugsoverlast met name in de wijk Spangen tegen te gaan.

Van Heemst

Korthals


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire documentatie.

Naar boven