24 549
Voorstel van wet van de leden Van Heemst en O. P. G. Vos tot wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met maatregelen na sluiting van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen, alsmede de bij die ruimten behorende erven ten gevolge van verstoring van de openbare orde (Wet Victor)

nr. 10
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 februari 1999

Algemeen

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het verslag dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft uitgebracht.

Veel vragen en op- en aanmerkingen hebben in de tijd die is verstreken sinds het uitbrengen van het verslag hun relevantie verloren, omdat ze betrekking hebben op inhoudelijke zaken die niet meer in het onderhavige voorstel, maar in de wet-Victoria zijn geregeld.

Laatstgenoemde wet richt zich met name op de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting en ontruiming van drugspanden over te gaan.

Ons voorstel bevat maatregelen die genomen kunnen worden om na sluiting en ontruiming weer tot een normaal gebruik van panden te komen.

Mede naar aanleiding van de vragen uit het verslag van onder meer de fracties van CDA en VVD is in overleg met de toenmalige staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken tot deze inhoudelijke afbakening tussen beide voorstellen gekomen.

Wij constateren dat uit het verslag steun blijkt voor onze opvatting dat sluiting en ontruiming van drugspanden zal moeten kunnen worden gevolgd door vervolgmaatregelen. Met name de fracties van PvdA en VVD laten zich in deze geest over het voorstel uit.

Daarnaast zijn kritische vragen gesteld. Twijfels zijn er, onder meer bij de fracties van D66 en Groen Links, over de aard en reikwijdte van de voorgestelde maatregelen.

De fractie van de GPV noemt het initiatiefvoorstel onnodig uitgebreid en gecompliceerd.

Wij willen nogmaals beklemtonen dat een wettelijke grondslag voor het nemen van maatregelen na sluiting en ontruiming van panden noodzakelijk is en blijft. Zonder adequate maatregelen dreigen op zijn minst drie risico's op te treden.

Allereerst leveren gesloten panden een aantasting van de leefbaarheid op. Dat geldt zeker wanneer een situatie ontstaat dat in een straat een betrekkelijk groot aantal panden is gesloten. Bovendien bestaat het risico dat deze panden illegaal in gebruik worden genomen voor voortgezette handel en gebruik van drugs. Het gezag van de (lokale)overheid wordt ernstig aangetast als hierdoor opnieuw verstoring van de openbare orde ontstaat. Tot slot is vaak intensief politietoezicht vereist om ongewenste ontwikkelingen in gesloten panden tegen te gaan. Dat kan een groot beslag op de capaciteit van de politie leggen.

Omdat wij hechten aan het creëren van een zo groot mogelijk draagvlak voor ons voorstel hebben wij zorgvuldig nagegaan of en zo ja, op welke wijze aan de geuite kritiek tegemoet kan worden gekomen. Dat heeft geleid tot een aanmerkelijke vereenvoudiging van het oorspronkelijke voorstel. In de kern richt de tweede nota van wijziging zich op de bevoegdheid om met een aanschrijving zorg te dragen voor normale bewoning of normaal gebruik van het pand, waardoor een bijdrage geleverd wordt aan herstel van de veiligheid in de woonomgeving en om de bevoegdheid om in het uiterste geval over te gaan tot onteigening, namelijk als geen uitzicht bestaat op een blijvend herstel van de openbare orde rond het pand.

Deze instrumenten zijn in de bijgaande tweede nota van wijziging van een uitgebreide toelichting voorzien.

De aanschrijving neemt de plaats in van de aanvankelijk voorgestelde beheersmaatregelen (in artikel II van het gewijzigde voorstel, zoals opgenomen in stuk nr. 8).

De eerder voorgestelde wijzigingen van de Huisvestingswet (in artikel III) en het Burgerlijk Wetboek(in artikel V) komen wat ons betreft te vervallen.

De uitbreiding van de onteigeningswet (artikel IV) is duidelijker afgebakend als een middel dat alleen in het uiterste geval kan worden ingezet.

Artikelen

Tot slot willen we aangeven welke vragen en opmerkingen uit het verslag nog een beknopte reactie van onze kant vragen.

Het grootste deel van het verslag gaat over de bevoegdheid om tot ontruiming en sluiting over te gaan (oorspronkelijk opgenomen in artikel I). Dat deel is uitgebreid aan de orde gekomen bij de schriftelijke en plenaire behandeling van de eerder genoemde wet-Victoria. Het spreekt vanzelf dat wij daarop niet verder zullen ingaan.

Voor wat betreft artikel II stellen we vast dat de leden van de PvdA-fractie in beginsel positief staan tegenover de invoering van vervolgmaatregelen. Met de nu voorgestelde introductie van de aanschrijving komt volgens ons een effectief nieuw instrument beschikbaar om vervolgmaatregelen te treffen.

De kritische opmerkingen van de leden van deze en andere fracties zijn voor ons mede reden om af te zien van voorstellen voor een fiscale faciliteit.

De leden van de CDA-fractie benadrukken terughoudendheid bij nieuwe regelgeving en zij geven de mogelijkheid aan om met de eigenaar afspraken te maken over het beheer van een gesloten pand en, bij weigerachtigheid, het bevel tot sluiting daadwerkelijk te handhaven.

Wij delen de zorg voor terughoudendheid bij regelgeving. Tegelijkertijd stellen wij vast dat aan het blijvend sluiten van een drugspand, als dat al uit juridisch oogpunt tot de feitelijke mogelijkheden zou behoren, een aantal nadelen zijn verbonden. Met de versobering van het wetsvoorstel menen wij een evenwicht tussen deze twee opvattingen te hebben aangebracht.

Hiermee reageren wij ook op de vraag van de leden van de GPV-fractie of «normalisering» van de onderlinge verhoudingen niet op een andere manier kan worden bereikt.

Naar aanleiding van de kritische opmerkingen van de leden van de fractie van D66 hebben wij in de toelichting van de tweede nota van wijziging uitvoerig gemotiveerd waarom en hoe naar onze mening het instrument van de aanschrijving kan worden ingezet.

Met de voorgestelde versoberde opzet wordt volgens ons voorkomen dat de door deze leden gevreesde buitengewoon ondoorzichtige situatie kan ontstaan.

Wij menen dat met deze opzet ook is ingegaan op de vraag van de leden van de RPF-fractie om meer inzicht te bieden in de te volgen procedure.

Wij wijzen overigens op de opmerking van de Raad van State (blz. 6 van het advies) dat «zij het aanbevelenswaard acht....burgemeester en wethouders de bevoegdheid te verlenen aan...de eigenaar een aanschrijving te doen uitgaan ............tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van overlastgevend gebruik.» Met de nieuwe opzet wordt alsnog bij dit onderdeel van het advies van de Raad van State aangesloten.

In de richting van de leden van de SGP-fractie en die van de GPV-fractie benadrukken wij nogmaals dat de vervolgmaatregelen alleen kunnen worden ingezet als er in redelijkheid van mag worden uitgegaan dat met andere, minder vergaande maatregelen, niet een terugkeer naar normale bewoning of normaal gebruik van het pand is te verwachten. Naar aanleiding van een opmerking van de leden van de GPV-fractie benadrukken wij dat de nieuwe opzet van het voorstel de mogelijkheid biedt een sociale verhuurder te laten optreden als beheerder.

De vragen en opmerkingen die betrekking hebben op artikel III behoeven geen reactie, aangezien wij er voor gekozen hebben de voorgestelde aanpassing van de Huisvestingswet te laten vervallen met oog op een vereenvoudiging van het voorstel.

Over de wijziging van de Onteigeningswet (artikel IV) laten de leden van de CDA-fractie zich in beginsel positief uit. Wij zijn ook bij onze herbezinning op het oorspronkelijke voorstel tot de conclusie gekomen dat een dergelijke verruiming als laatst in te zetten instrument onmisbaar blijft.

De redactie van de desbetreffende tekst is evenwel aangepast naar aanleiding van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van CDA, VVD, D66, SGP en RPF.

Ten onrechte wekt de oorspronkelijk voorgestelde formulering de indruk dat als het ware tot preventieve onteigening zou kunnen worden overgegaan. Met name de leden van de fractie van de SGP benadrukken dat element. Dat was en is nadrukkelijk niet de bedoeling. De aangepaste tekst maakt duidelijk dat onteigening pas mogelijk is als van andere middelen en mogelijkheden in redelijkheid niet is te verwachten dat ze een terugkeer naar normale verhoudingen opleveren.

Kortheidshalve verwijzen wij naar de toelichting bij het desbetreffende onderdeel van de tweede nota van wijziging.

Op de vragen en opmerkingen bij artikel V zullen wij niet ingaan. Nadere bezinning op de aard en reikwijdte van het voorstel heeft ons ertoe gebracht af te zien van een voorstel om het Burgerlijk Wetboek te wijzigen.

In de door ons nagestreefde versoberde opzet willen we ons beperken tot het bestuursrechtelijke instrumentarium.

Van Heemst

O. P. G. Vos

Naar boven