nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 juni 1996
Hierbij zend ik u als bijlage de briefwisseling tussen de PNEM en
mijzelf inzake het MAP.1. Tijdens het vragenuurtje
van dinsdag 23 april 19962 heb ik deze toezegging
aan uw Kamer gedaan.
Voor mij was het grootste punt van zorg dat in het persbericht van de
PNEM kan worden gelezen, dat de MAP-activiteiten gericht op de doelgroep kleinverbruikers
zouden worden gestopt.
Het is verheugend om te constateren dat de PNEM-directie in haar antwoordbrief
de verzekering geeft dat de PNEM zowel voor de MAP-III-periode als daarna
doorgaat met een actief milieubeleid dat gericht is op het minstens behalen
van de doelstellingen in de Derde Energienota, te weten 33% efficiencyverbetering
en 10% duurzame energie in 2020. Met de brief van de PNEM is duidelijk geworden
dat er wat betreft de te realiseren doelstelling geen verschil van inzicht
bestaat.
Het bevorderen van energiebesparing en duurzame energie bij de klanten
vormt een integraal onderdeel van de taken die aan de distributiebedrijven
zijn/worden opgedragen, conform artikel 2 onder lid c van het thans bij de
Eerste Kamer aanhangige Wetsvoorstel Energie Distributie (WED). (Kamerstukken
serie 22 160).
In de Derde Energienota is het beleid m.b.t. energiebesparing en duurzame
energie vastgelegd. Op basis daarvan zal ik in de toekomst met de energiedistributiebedrijven,
verenigd in EnergieNed, tot nadere invulling van de rol van de distributiebedrijven
komen.
Voor de periode 1994 tot en met 1996 zijn doelstellingen en middelen vastgelegd
in de Set van Afspraken tussen EnergieNed en de Rijksoverheid. Via hun zogeheten
B-map's zijn de distributiebedrijven daaraan gebonden. Ik hecht eraan dat
deze afspraken worden nagekomen en heb EnergieNed daarop aangesproken.
De MAP-bijdrage is indertijd geïntroduceerd om de MAP-activiteiten
te kunnen bekostigen. Recent is in de ontwerp Wet Energie Distributie de wettelijke
mogelijkheid voor de MAP-toeslag geboden om deze taken te financieren, doch
een bedrijf hoeft hier geen gebruik van te maken. Hoe de distributiebedrijven
hun activiteiten financieren is immers primair hun eigen verantwoordelijkheid.
Ik hecht eraan dat er over het MAP goed overleg wordt gevoerd tussen de
distributiebedrijven. De opstelling van het ene distributiebedrijf zou niet
de uitvoering van het MAP bij andere bedrijven nadelig moeten kunnen beïnvloeden.
Met betrekking tot het MAP is er een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik
heb er bij de PNEM op aangedrongen daarmee rekening te houden.
De inhoud van MAP III voor de periode 1997 tot en met 2000 zal in dat
MAP-overleg tussen mijn departement en EnergieNed, binnen het kader van de
overkoepelende MAP-afspraken uit 1990 worden vastgesteld. Hierbij zal aan
alle onderscheiden doelgroepen: huishoudens, bedrijfsleven en overheid en
de distributiesector zelf (inclusief duurzaam) aandacht moeten worden geschonken.
Juist voor de categorie kleinverbruikers geldt dat de energiedistributiesector
een essentiële rol speelt, omdat zij veel dichter bij de eindverbruikers
staat dan de rijksoverheid ooit kan waarmaken.
Ter zijner tijd zal ik u berichten over de uitkomsten van overleg dat
over MAP III wordt gevoerd tussen mijn departement en de distributiesector
verenigd in EnergieNed.
De Minister van Economische Zaken,
G. J. Wijers