Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24517 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24517 nr. 2 |
Vastgesteld 11 december 1995
De vaste commissie voor Financiën1 heeft, naar aanleiding van de Najaarsnota 1995 (stuk 24 517, nr. 1), de navolgende lijst van vragen opgesteld. De desbetreffende antwoorden zijn eveneens in dit verslag opgenomen.
Een aantal van de mutaties betreft de administratieve verwerking van eerder ingeboekte onderuitputtingen, vertragingen of andere niet-beïnvloedbare factoren, maar deze worden desalniettemin als beleidsmatig aangeduid. Is dit niet onterecht? Geeft het saldo van beleidsmatige mutaties zo niet een vertekend beeld?
Welke beleidsmatige mutaties kunnen als daadwerkelijke beleidsintensiveringen worden aangemerkt?
Waarom worden mutaties op een artikel waarvoor een budgetteringsafspraak geldt als beleidsmatig aangemerkt? Bemoeilijkt dit een goede beoordeling van de Najaarsnota?
Juist omdat de eerder ingeboekte taakstellingen eerder als beleidsmatig zijn verwerkt, dienen de boekhoudkundige tegenboekingen daarvan thans tevens als beleidsmatig verwerkt te worden. Per saldo resteert dan, uit hoofde van de taakstellingen als zodanig, geen saldo van beleidsmatige mutaties. De «echte» begrotingsmutaties die een feitelijke invulling leveren van bedoelde taakstellingen, worden als beleidsmatig dan wel autonoom aangeduid, afhankelijk van het werkelijke karakter van de mutaties.
Mutaties uit hoofde van niet-beïnvloedbare factoren worden normaal gesproken als autonoom aangeduid. Beleidsmatige mutaties zijn mutaties die het gevolg zijn van beleidsmatig handelen resp. het bewust nalaten daarvan. Het karakter van budgetteringsafspraken is hierin gelegen, dat voor uitgaven die onder de budgetteringsafspraak vallen, is afgesproken dat mutaties daarin voor de toepassing van de regels budgetdiscipline als beleidsmatig worden beschouwd. De lijn daarbij is dat met name beïnvloedbare uitgaven onder de budgetteringsafspraak vallen. Dit laat echter onverlet dat het kan voorkomen (en in de Najaarsnota ook voorkomt) dat ook niet-beïnvloedbare factoren van invloed kunnen zijn op de uitgaven die onder een budgetteringsafspraak vallen. Deze worden dan, gezien het karakter van de budgetteringsafspraak, toch als beleidsmatig aangemerkt.
Het ligt overigens in mijn voornemen om de budgetteringsafspraak, inclusief dit element, nader in overweging te nemen.
Tevens zal ik nog nader bezien of het als beleidsmatig aanmerken van taakstellingen en de latere boekhoudkundige verwerking daarvan, gecontinueerd moet worden of dat beide juist als autonoom gekwalificeerd moeten worden. In beide gevallen evenwel resulteert per saldo geen effect op het totaal van de beleidsmatige mutaties.
De daadwerkelijke min of meer majeure beleidsintensiveringen bij de Najaarsnota betreffen de dotatie voor het Grote Stedenbeleid, de subsidie herhuisvesting Stichting Reclassering Nederland, de dotatie monumentenzorg, de Oost-Europa faciliteit, de tegemoetkoming hemofiliepatiënten, de intensivering van het Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB)-programma en de overdracht van havens.
Is het juist dat het saldo van voor de verschillende ijklijnen relevante mee- en tegenvallers in de Najaarsnota 1599 miljoen bedraagt? Is het eveneens juist dat er per saldo 789 miljoen aan beleidsmatig aangeduide mutaties plaatsvinden, waardoor het totale saldo van mee- en tegenvallers en beleidsmatige mutaties uitkomt op 811 miljoen?
De voor de budgetdiscipline relevante netto uitgaven zijn met 811 miljoen neerwaarts bijgesteld. Deze neerwaartse bijstelling heeft voor 300 miljoen betrekking op de Rijksbegroting in enge zin, voor 488 miljoen op de Sociale Zekerheid en voor 23 miljoen op de Zorg. Het betreft hier saldi van mee- en tegenvallers, beleidsintensiveringen en beleidsextensiveringen.
Waarom kiest het kabinet er voor om deze 811 miljoen in het tekort te laten wegvloeien? De uitgavenkaders zijn toch ruim gehaald en er zijn toch genoeg beleidsprioriteiten aan te wijzen?
De uitgavenkaders geven een maximum aan en niet een streefcijfer. Van belang is voorts dat via de eindejaarsmargemethodiek onbesteed gebleven geld zal worden toegevoegd aan de begroting voor 1996. De hoogte van de toevoeging (bij Voorjaarsnota) wordt bepaald op basis van de stand Voorlopige Rekening.
Door de gehanteerde boekingssystematiek van de (beleidsmatige) mutaties ontbreekt informatie over de vraag of intensiveringen specifiek of generiek zijn gecompenseerd door meevallers, en in welke gevallen aan die compensatie Ministerraadsbesluitvorming ten grondslag heeft gelegen. Kan alsnog informatie worden gegeven over de mutaties en compensaties?
In de suppletore wetten behorend bij de Najaarsnota worden alle mutaties voor autorisatie aan de Staten-Generaal voorgelegd. De voorgestelde mutaties worden ingepast in het uitgavenkader. In alle gevallen is sprake van Ministerraadsbesluitvorming, al was het maar omdat de Najaarsnota in de Ministerraad is vastgesteld.
Kan, ten behoeve van een totaalbeeld, informatie worden verschaft over de budgetdisciplinesectoren Zorg en Sociale Zekerheid en over de aard en omvang van de aangekondigde belastingtegenvaller en het EMU-tekort?
In de Najaarsnota wordt gerapporteerd over de begrotingsuitvoering 1995 ten opzichte van de stand Vermoedelijke Uitkomsten 1995. Het karakter van de Najaarsnota is primair een begeleidend schrijven bij de tweede suppletore begrotingen, die ter autorisatie door de Staten-Generaal voorliggen.
Voor de ontwikkelingen ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten in het begrotingsgefinancierde deel van de Sociale Zekerheid en Zorg wordt verwezen naar de verticale toelichting bij de Najaarsnota. In de verticale toelichting is expliciet aangegeven welke begrotingsmutaties betrekking hebben op de Sociale Zekerheid respectievelijk de Zorg.
De ijklijnen/budgetdisciplinesectoren Zorg en Sociale Zekerheid bestaan uit een begrotingsgefinancieerd deel en een premie-gefinancierd deel. Er zijn, zoals gebruikelijk ten tijde van de Najaarsnota, ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten geen nieuwe inzichten beschikbaar ten aanzien van het premie-gefinancierde deel van de Sociale Zekerheid respectievelijk van de Zorg.
Voor informatie over de aangekondigde belastingtegenvaller wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13.
Het EMU-tekort 1995 zal naar huidige inzichten ongeveer uitkomen op de stand zoals geraamd ten tijde van de Vermoedelijke Uitkomsten: 3,7% BBP.
Hoeveel bedraagt de totale onderuitputting ten opzichte van de Miljoenennota 1995 (inclusief de taakstellende onderuitputting)?
Hoe groot is daarbij de totale onderuitputting die het gevolg is van vertraging in de procedure/uitvoering regelgeving?
Op basis van de Najaarsnota kan alleen de uitgavenontwikkeling van de Rijksbegroting in enge zin en de ontwikkeling van de begrotingsgefinancierde uitgaven Sociale Zekerheid en Zorg worden bekeken. Voor de uitgaven van de sociale fondsen (en de daar mogelijk gerealiseerde onderuitputting) zijn thans geen nieuwe gegevens beschikbaar. De totale onderuitputting op de Rijksbegroting in enge zin ten opzichte van de Miljoenennota 1995 bedraagt 300 miljoen (bovenop de reeds gerealiseerde taakstelling à 0,8 miljard). De totale onderuitputting op de SZW-begroting voorzover vallend onder de ijklijn Sociale Zekerheid bedraagt 559 miljoen. Hiervan is 71 miljoen in het traject Miljoenennota 1995 – Vermoedelijke Uitkomsten 1995 gerealiseerd. De resterende onderuitputting bij Najaarsnota bedraagt aldus 488 miljoen. Op de VWS-begroting (vallend onder de ijklijn Zorg) is sprake van een overschrijding van 50 miljoen. Bij Vermoedelijke Uitkomsten 1995 was sprake van een overschrijding van 73 miljoen. De onderuitputting bij Najaarsnota bedraagt dus 23 miljoen. De totale onderuitputting op de Rijksbegroting, voor zo ver relevant voor de onderscheiden ijklijnen, bedraagt aldus 809 miljoen.
Bij verschillende begrotingen treedt onderuitputting op als gevolg van vertraging in procedure en/of uitvoering van regelgeving. Het betreft hier ondermeer projecten op de begroting van Binnenlandse Zaken, het Infrastructuurfonds en het Fonds Economische Structuurversterking.
Het is niet mogelijk om aan te geven hoe groot de totale onderuitputting is die het gevolg is van dit soort vertragingen. Oorzaak hiervan is het feit dat één mutatie een clustering van vele kleinere projecten is. Bij de mutatie worden de belangrijkste oorzaken van de vertragingen van de projecten opgesomd. Uitsplitsing van elke gepresenteerde mutatie naar de individuele projecten om de juiste oorzaak en het precieze budgettaire gevolg te achterhalen is niet mogelijk.
Kan tevens een overzicht worden gegeven van de jaarlijkse onderuitputting op de Rijksbegroting in de afgelopen vijf jaar?
De jaarlijkse onderuitputting wordt gedefinieerd als het (totale) saldo van mee- en tegenvallers en beleidsmatige mutaties van de uitgaven en niet-belastingontvangsten van alle begrotingen. Gegeven de gewijzigde begrotingssystematiek is een vergelijking van de onderuitputting over 1995 ten opzichte van eerdere jaren niet goed mogelijk (geen kasschuiven; opbrengst verkoop staatsdeelnemingen niet relevant voor enige ijklijn).
Wijzen de omvangrijke onderuitputtingen er niet op dat er te grote marges of fouten in de ramingen zitten? Heeft dit feit samen met de strikte toepassing van de uitgavenplafonds niet tot gevolg dat belangrijke collectieve uitgaven verdrongen worden?
De onderuitputting is grotendeels het gevolg van externe oorzaken zoals bijvoorbeeld een lager aantal asielzoekers, de lagere rente en een lager beroep op de Algemene Bijstandswet door prijs- en volumeontwikkelingen. Uiteraard is het streven om ramingen zo goed mogelijk te laten zijn. Het is geenszins zo dat thans sprake is van ramingen die evident te hoog zijn. Van een verdringing van belangrijke collectieve uitgaven is geen sprake.
Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van de gerealiseerde belastingopbrengsten over het jaar 1995? Wat zijn de verklaringen voor de verschillen ten opzichte van de ramingen? Waar ligt de oorzaak van de tegenvallende belastingopbrengsten?
Kan nauwkeuriger worden aangegeven wat de omvang is van de verwachte tegenvallende belastingopbrengst en welke type belastingopbrengsten het betreft? Zo spreekt het Financieel Dagblad van 22 november 1995 over een tegenvaller van 1 à 1,5 miljard.
Is de tegenvallende belastingopbrengst mede het gevolg van de specifieke wijze waarop de in 1995 doorgevoerde lastenverlichting is vormgegeven en van belastinguitgaven die in 1995 hebben plaatsgevonden?
Wordt de neerwaartse trend in de opbrengst van de inkomstenbelasting deels gecompenseerd door een opwaartse trend in de VPB?
Naar huidige inzichten, gebaseerd op de realisatiecijfers tot en met oktober en eerste gegevens over november, kunnen de belastingontvangsten in 1995 circa 1½ miljard lager uitkomen dan de in de Miljoenennota 1996 geraamde opbrengst. Deze ontwikkeling lijkt geconcentreerd bij de inkomstenbelasting en (in mindere mate) de loonbelasting. De afwijkingen bij de andere belastingsoorten lijken thans gering. Bij de vennootschapsbelasting zijn er op dit moment geen duidelijke signalen voor een meevallende ontwikkeling.
Eerste ruwe inzichten duiden erop dat de achterblijvende tendens bij de inkomstenbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van factoren, namelijk een lagere grondslagontwikkeling over de belastingjaren 1994 en 1995, een snellere afhandeling van teruggaven en het doortrekken van verminderingen op aanslagen over belastingjaar 1994 naar het huidige belastingjaar. Bij de loonbelasting lijkt sprake te zijn van een combinatie van een lagere grondslagontwikkeling en een groter bedrag aan LB-beschikkingen. Voorts zou bij de loonbelasting de recent gesignaleerde aarzelende conjuncturele ontwikkeling in diverse Europese landen ook voor Nederland van invloed kunnen zijn, met een neerwaarts effect op de conjunctuur-gevoelige loonbelasting. Dit laatste element wordt vooralsnog echter niet bevestigd in de ontwikkeling van andere conjunctuurgevoelige belastingen (BTW) of andere conjuncturele indicatoren, die doorgaans pas enkele maanden na de belastingrealisaties beschikbaar komen.
Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat er bij de inkomsten- en de loonbelasting andere factoren dan de hier vermelde van betekenis zijn.
Ofschoon zich naar huidige inzichten in 1995 een tegenvaller in de belastingontvangsten voordoet, is de omvang en de oorzaak ervan nog met onzekerheid omgeven, omdat de ontvangsten in de laatste twee maanden nog onbekend zijn. Een eerste analyse van deze en mogelijk andere factoren is aan de orde begin volgend jaar, wanneer de realisatiecijfers voor geheel 1995 beschikbaar zijn. Daarover zal in de Voorlopige Rekening worden gerapporteerd.
Kan een overzicht worden gegeven van het jaarlijkse saldo van belastingtegenvallers/meevallers in de laatste 5 jaar ?
De onderstaande tabel toont de realisaties van de belastingopbrengsten in jaar T en de ramingen van de vermoedelijke uitkomsten (Miljoenennota T+1).
Tabel 1. Overzicht verschillen tussen laatste raming en realisatie belastingontvangsten
1990 | 1991 | 1992 | 1993 | 1994 | |
---|---|---|---|---|---|
in mld | |||||
Raming vermoedelijke uitkomst | 137,4 | 147,6 | 154,0 | 157,6 | 150,4 |
Realisatie | 136,3 | 148,81 | 153,5 | 159,02 | 151,02 |
Verschil | –1,1 | 1,21 | – 0,5 | 1,52 | 0,52 |
(in % van realisatie) | – 0,8% | 0,8%1 | – 0,3% | 0,9%2 | 0,4%2 |
1 Exclusief de effecten van de extra opbrengsten uit primacheques (2,8 miljard). Inclusief deze bedragen komt de realisatie op 151,6 miljard en bedraagt de afwijking 2,7% van de realisatie.
2 Exclusief de meeropbrengsten van de procesmatige versnelling (2,6 miljard in 1993 en 1,5 in 1994). Inclusief deze meeropbrengsten bedraagt de realisatie 161,6 miljard respectievelijk 152,5 miljard. De afwijkingen ten opzichte van de realisatie bedragen dan respectievelijk 2,5% (1993) en 1,3% (1994).
Kan inzicht worden gegeven in het verloop van de totale sociale zekerheids- en zorguitgaven ten opzichte van de respectievelijke ijklijnen?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Waarom zijn naar analogie van de «Voorjaarsbrieven», bij de Najaarsnota geen «Najaarsbrieven» over de sectoren zorg en sociale zekerheid geleverd.
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Hoe is de ontwikkeling van het 12-maands voortschrijdend gemiddelde van het financieringstekort over 1995 tot nu toe?
In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het 12-maands voortschrijdend gemiddelde van het beleidsrelevante financieringstekort weergegeven.
De data tot en met oktober zijn gebaseerd op definitieve realisatiecijfers. Het getal tot en met november is gebaseerd op voorlopige realisatiecijfers.
Ontwikkeling 12-maands gemiddelde beleidsrelevante financieringstekort (in procenten BBP)
tot en met januari | 3,85 |
tot en met februari | 3,41 |
tot en met maart | 3,40 |
tot en met april | 3,60 |
tot en met mei | 3,65 |
tot en met juni | 3,35 |
tot en met juli | 3,48 |
tot en met augustus | 3,46 |
tot en met september | 3,36 |
tot en met oktober | 3,54 |
tot en met november | 3,23 |
Op welk niveau zal het feitelijk financieringstekort in 1995 vermoedelijk uitkomen?
Onder de veronderstelling dat de belastingontvangsten met circa 1,5 miljard zullen tegenvallen, komt het feitelijk financieringstekort waarschijnlijk uit op 24,9 miljard. In percentage van het BBP is dit 3,9% en aldus lager dan zoals vermeld bij Vermoedelijke Uitkomsten (Miljoenennota 1996; 26,2 miljard ofwel 4,1% BBP).
De belangrijkste bijdrage voor het lagere feitelijke financieringstekort ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten wordt geleverd door de verkoop van de tweede tranche KPN-aandelen, die 1,1 miljard meer heeft opgebracht dan de 5 miljard die bij voorjaarsnota 1995 als stelpost was opgenomen.
Kan worden aangegeven wat de oorzaken zijn van een aantal grote meevallers, te weten minder uitgaven aan de opvang van asielzoekers (-/- 132 miljoen) en aan de bijstand (-/- 380 miljoen)? Is dit het gevolg van doelbewust beleid om te komen tot minder asielzoekers, tot minder mensen in de bijstand en tot meer mensen aan het werk, of zijn er andere oorzaken?
Zijn de meevallers incidenteel of structureel? Waarmee wordt rekening gehouden voor de begroting 1996 e.v.?
De lagere uitgaven voor de opvang van asielzoekers zijn met name het gevolg van het feit dat de gemiddelde bezetting van de centrale opvang lager is dan waarmee rekening was gehouden. De oorzaak hiervan is een afnemende instroom van asielzoekers mede als gevolg van diverse beleidsmaatregelen.
De lagere uitgaven voor de bijstand zijn het gevolg van meevallende prijs- en volumeontwikkelingen. Daarnaast is er sprake van een incidentele overloop van verrekeningen uit 1994 naar 1995.
De Najaarsnota geeft een beeld van het lopende begrotingsjaar en derhalve worden er geen uitspraken gedaan over latere jaren.
Kan de meevaller met betrekking tot de asielzoekers met volume- en prijsgegevens worden onderbouwd?
Van welke aantallen asielzoekers wordt uitgegaan in de meerjarencijfers?
Als gevolg van een afnemende instroom van asielzoekers in 1995 is de gemiddelde bezetting van de centrale opvang lager dan waarmee rekening werd gehouden in de raming. Daarnaast is de gemiddelde bezetting van de goedkopere decentrale opvang hoger dan waarmee in de raming rekening werd gehouden.
De gemiddelde prijs in de centrale opvang bedraagt f 30 600,– en de gemiddelde prijs in de decentrale opvang bedraagt f 14 500,–.
Naar verwachting zal de gemiddelde bezetting in de centrale opvang 5200 plaatsen lager uitkomen en de gemiddelde bezetting in de decentrale opvang 1850 plaatsen hoger. Hierdoor is de raming voor de centrale opvang met 159 miljoen neerwaarts bijgesteld en de raming voor de decentrale opvang met 27 miljoen verhoogd.
In de meerjarencijfers wordt uitgegaan van de uitgaven samenhangend met de toelating en opvang van 35 000 asielzoekers. Deze uitgaven zijn voor 1996 verwerkt op de desbetreffende begrotingen. Voor 1997 en latere jaren zijn de uitgaven gekoppeld aan een instroom van 20 000 asielzoekers op de diverse begrotingen verwerkt en de uitgaven verbonden aan de additionele instroom tot 35 000 (dat wil zeggen de additionele 15 000) zijn verwerkt op de aanvullende post asielzoekers. Voor de met de opvang van asielzoekers gemoeide uitgaven zijn overigens evenzeer de behandelingstermijnen van belang.
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel de uitgaven voor asielzoekers in totaal, dus voor alle begrotingen, zijn meegevallen?
In totaliteit ziet de meevaller bij Najaarsnota 1995 met betrekking tot de directe kosten van het asielbeleid in 1995 op de diverse begrotingen er als volgt uit.
1. Justitie: kosten opvang 132 miljoen
2. Biza : kosten VVTV'ers en politie 25 miljoen
3. VWS : kosten stimuleringsuitkeringen 10 miljoen
4. OCW : onderwijskosten asielzoekers en VVTV'ers 31 miljoen
Totaal 198 miljoen
Waarom is de verhuizing van de Stichting Reclassering Nederland niet in de begroting vermeld? Dit is toch geen onverwachte uitgave?
Tussen de Stichting Reclassering Nederland (SRN) en het Ministerie van Justitie is op 26 oktober 1995 een overeenkomst gesloten aangaande de financiering van de herhuisvesting van de SRN.
Op grond van deze overeenkomst heeft de SRN recht op een éénmalig subsidievoorschot van 25 miljoen. Tegelijkertijd ziet de SRN af van de jaarlijkse bouwsubsidie van 2,5 miljoen. Gegeven de nog bestaande onzekerheid over de uitkomst van de onderhandelingen en de te sluiten overeenkomst ten tijde van het opstellen van de begroting van Justitie, zijn de uitgaven destijds niet geraamd in de begroting.
De Najaarsnota was derhalve het eerste moment waarop de budgettaire voorziening, die de meer doelmatige à fonds perdu financiering van de herhuisvesting mogelijk maakt, aan de Kamer kan worden gemeld.
Hoe wordt de dotatie van 100 miljoen voor de 19 grote steden verdeeld over de vier grote steden (G4) en de 15 minder grote steden (G15)?
De G4 zullen 60 miljoen ontvangen en de G15 40 miljoen. De steden zijn uitgenodigd om vóór 15 december 1995 een voorstel te doen voor de verdeling van de middelen binnen de onderscheiden categorieën. Indien de steden binnen deze termijn niet met een voorstel komen, zal de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, in overleg met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken, een verdeling vaststellen.
Waar zijn de EU-gelden voor het grote steden-beleid die in 1995 zijn ontvangen, zoals de URBAN-gelden, terug te vinden?
De EU-gelden zijn niet terug te vinden op de Rijksbegroting omdat deze rechtstreeks vanuit Brussel worden overgemaakt naar de betrokken steden. De co-financiering door het Rijk vindt plaats ten laste van de begroting van Binnenlandse Zaken.
VIII. Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Waarom krijgt OCW voor de voorfinanciering CAO 118 miljoen extra? Waarom is dit bedrag niet ten gunste van het financieringstekort geboekt?
Wat is de betekenis van de voorfinanciering? Gaat het hier om bevoorschotting van een uitgave die pas in 1996 wordt gedaan? Hoe verhoudt dit zich tot de regels van de begrotingsdiscipline? Waarom is ook nog eens een aanvullende loonbijstelling 1995 gepleegd, waar dit op andere departementen niet het geval is?
Treedt de tegenvaller bij OCW in de arbeidsvoorwaardensfeer alleen op bij de sector onderwijs? Zo ja, hoe kan dit verklaard worden?
Op het terrein van arbeidsvoorwaarden geldt bij de overheid het sectorenmodel, betrekking hebbend op acht sectoren. Het gaat hierbij om de vijf rijkssectoren Rijk, Onderwijs, Politie, Rechterlijke Macht en Defensie en de drie mede-overheidssectoren Gemeenten, Provincies en Waterschappen. Elk van deze sectoren voert eigen onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden.
Van de door het Kabinet centraal beschikbaar gestelde middelen ter verbetering van arbeidsvoorwaarden, krijgt elke rijkssector een loonsomevenredig deel. Naast deze centraal beschikbaar gestelde middelen kan elke sector ook eigen middelen genereren voor het arbeidsvoorwaardenoverleg. Bij eigen middelen gaat het met name om opbrengsten van herschikkingen binnen het totale sectorale arbeidsvoorwaardenpakket, zoals bijvoorbeeld secundaire arbeidsvoorwaardelijke versoberingen en efficiency-maatregelen. Al naar gelang de uitgangssituatie van de sector, zullen de mogelijkheden hiertoe per sector verschillen. Naar de mate waarin het binnen een sector lukt via arbeidsvoorwaardelijke herschikkingen eigen middelen vrij te maken, heeft een sector meer financiële ruimte voor de onderhandelingen over primaire arbeidsvoorwaarden.
Door verschillen in prioriteitsstelling tussen sectoren, zal de nadruk niet in elke sector op dezelfde primaire en secundaire arbeidsvoorwaardelijke aspecten liggen. Verschillen in prioriteitsstelling bepalen de mate en richting waarin zowel verbeteringen als verslechteringen worden gezocht.
De diversiteit in de uitkomsten van de onderhandelingen in de rijkssectoren wordt derhalve verklaard door verschillen tussen de sectoren met betrekking tot uitgangssituatie, inzet van eigen middelen en prioriteitsstelling, en niet door verschillen in centraal beschikbaar gestelde middelen.
Bij enkele sectoren is sprake van intertemporele compensatie, waarbij de bedragen in andere jaren in mindering worden gebracht. In aanvulling op de evenredig verdeelde centraal beschikbaar gesteld middelen worden de benodigde middelen in alle sectoren derhalve binnen de eigen begroting gevonden. Overigens zijn voor het jaar 1995 voor de met ingang van 1995 te sluiten contracten geen middelen centraal ter beschikking gesteld. Dit betekent dat voorzover contracten reeds in 1995 kosten met zich meebrengen, eigen middelen worden aangewend dan wel intertemporele compensatie worden ingezet.
Antwoorden op specifieke vragen
De overboeking van 118,4 miljoen in 1995 naar OCW betreft intertemporele compensatie van de in 1995 benodigde middelen voor het onlangs gesloten arbeidsvoorwaardencontract. In 1996 wordt vanuit de centrale middelen dan ook 118,4 miljoen minder ter beschikking gesteld aan OCW. Derhalve wordt de 118,4 miljoen in 1996 ten gunste van de algemene middelen gebracht.
Hiervoor wordt verwezen naar de algemene opmerkingen hierboven.
Er is bij OCW geen sprake van een tegenvaller in de arbeidsvoorwaardensfeer, maar slechts van voorfinanciering om te komen tot een CAO.
Hoe is het grote aandeel dat OCW ontvangt van de voor 1995 nog beschikbare middelen van de post ziekteverzuim en wachtgelden te verklaren?
Hoeveel (ex-)onderwijzend personeel is door de strengere keuringseisen niet arbeidsongeschikt maar werkloos geworden? Of ontvangt OCW deze middelen om overschrijdingen wachtgelduitkeringen in zijn algemeenheid op te vangen?
De overboeking van 69 miljoen uit de aanvullende post ziekteverzuim en wachtgelden betreft diverse zaken. In het kader van de Wet Terugdringing beroep op Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) worden strengere keuringseisen gehanteerd. Meer mensen worden toch (gedeeltelijk) geschikt verklaard, en komen beschikbaar op de arbeidsmarkt. Wanneer daar onvoldoende aanbod van werk is, zal het beroep op wachtgeld toenemen.
De effecten die hieruit voortvloeien, zijn met name het gevolg van herkeuring van het huidige bestand, maar zijn voor wat betreft de oorsprong van degenen die het treft echter niet eenduidig vast te stellen en te scheiden van andere wachtgelders. Met het oog hierop is de totale omvang van de overboeking vastgesteld.
Kan een overzicht worden gegeven van de in de afgelopen 5 jaar opgetreden tegenvallers bij de ontwikkeling van de wachtgelden in het onderwijs?
De verschillen tussen raming en realisatie over de afgelopen vijf jaar vertonen volgens de gegevens van het Ministerie van OCW het volgende beeld:
1991 | 1992 | 1993 | 1994 | 1995 | |
---|---|---|---|---|---|
Raming1 | 851 | 826 | 1 031 | 1 057 | 882 |
Realisatie | 910 | 976 | 1 062 | 1 129 | 1 168 |
Tegenvaller | 59 | 150 | 31 | 72 | 286 |
1 Stand ontwerp-begroting
Hoe hoog is het totale bedrag aan wachtgelden in het onderwijs? Hoe hoog is dit bedrag als percentage van de totale salarissom?
Met de mutatie uit de Najaarsnota 1995 is het niveau van wachtgeld-uitgaven in 1995 op 1167,8 miljoen gebracht. Dit betreft 4,7% van de totale salarissom.
Waarom doen tegenvallers met betrekking tot pensioenpremies en onderschatting van de benodigde ABP-middelen zich alleen bij OCW voor? Is dit – samen met de onderschatting van de wachtgeldontwikkeling – te wijten aan een slecht inzicht in het personeelsbestand?
Bij de verdeling van de vaste reeks ABP-middelen over de departementen is zo goed mogelijk gekeken naar verschillende kostenontwikkel-ingen in de betreffende sectoren, waarbij het personeelsbestand 1994 als uitgangspunt is genomen. De budgettaire gevolgen van eventuele positieve of negatieve ontwikkelingen die plaatsvinden na deze vaststelling van de omvang van de compensatie, zijn voor rekening van de departementen. Aan een slecht inzicht in het personeelsbestand is dit niet te wijten.
Hoe is het mogelijk nog in 1995 de dotatie van 275 miljoen voor Monumentenzorg op een verantwoorde wijze weg te zetten?
Het kabinet heeft besloten nog dit jaar eenmalig een bedrag van 275 miljoen beschikbaar te stellen voor de Monumentenzorg middels een storting van dit bedrag op een rekening-courant van het Nationaal Restauratiefonds bij de Rijkshoofdboekhouding. Daarmee kan de achterstand worden ingelopen die bij de restauratie van monumenten is opgetreden. Uitgaande van de instemming van de Staten-Generaal wordt aan de eis van rechtmatigheid voldaan.
De middelen zullen door het Nationaal Restauratiefonds van de rekening-courant worden opgenomen op het moment dat deze benodigd zijn voor de financiering van projecten door het fonds. Daarmee wordt ook aan de eis van de doelmatigheid voldaan.
Voor de aanwending van het bedrag verwijs ik naar de brief die de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 24 november jl. naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
Waarom moet Defensie de kosten van een duurdere cao wel binnen de eigen begroting vinden terwijl OCW dit heeft kunnen financieren uit de aanvullende post loonbijstelling?
Zowel OCW als Defensie zetten eigen middelen in ter financiering van het contract. Daarnaast is bij OCW wel en bij Defensie geen sprake van intertemporele compensatie in 1995, welke loopt via de aanvullende post loonbijstelling. Zie ook het antwoord op vraag 26.
Wat is de totale onderschrijding die wordt benut voor de compensatie van de lagere opbrengst domeinverkopen? Waar wordt deze door veroorzaakt?
De onderschrijding die wordt benut voor compensatie van de lagere opbrengst domeinverkopen bedraagt 72,6 miljoen. De vertraagde opbrengsten zijn veroorzaakt doordat het Amerikaanse Congres als gevolg van langdurige besluitvormingsprocedures niet tijdig of nog geen toestemming heeft gegeven voor verkoop van pantservoertuigen en van houwitsers (zie ook begroting IX B). Bij de aanschaf door Nederland is indertijd door de Amerikanen bedongen dat bij eventuele verkoop door Nederland aan derden er eerst toestemming van de Verenigde Staten dient te worden verkregen.
Is het waar dat een gunstige dollarkoers met betrekking tot de defensiebegroting als een beleidsmatige mutatie wordt aangemerkt.
Dollarkoers-ontwikkelingen hebben vanuit begrotingsoptiek normaal gesproken een autonoom karakter. Indien een wijziging van de dollarkoers leidt tot een bijstelling van een raming op de defensiebegroting, wordt deze mutatie evenwel behandeld als een beleidsmatige mutaties op grond van de bijzondere omstandigheid van de budgetteringsafspraak die voor een groot deel van de gehele defensiebegroting is gemaakt. Zie hiervoor ook antwoord op vraag 1.
Waarom is bij gemeenten het deel van verplichtingen dat niet tot betaling komt voor de uitgaven gehandicapten hoger dan verondersteld?
In de ramingen uitgaven gehandicapten wordt er rekening mee gehouden dat een deel van de uitgaven niet tot betaling komt. VROM heeft, om een beter inzicht te krijgen in de mate waarin oude verplichtingen tot betaling zullen komen, een actiever beleid richting gemeenten gevoerd. Op basis van de verkregen informatie van gemeenten bleek het deel van de verplichtingen dat tot betaling zal komen lager te zijn dan tot nu toe geraamd.
Waarom komt de f 190 miljoen meevaller bij de IHS ten gunste van het financieringstekort? Is dit niet in strijd met amendement-Duivesteijn (24 189, nr. 8) waarmee gepoogd is om meevallers voor zover veroorzaakt door het volkshuisvestingsbeleid te behouden voor de IHS?
Als gevolg van het amendement-Duivesteijn op de eerste suppletoire begroting is de begroting van VROM voor 1995 met 140 miljoen verhoogd. Deze wijziging van de begroting was niet gebaseerd op een wijziging van de regelgeving IHS en had dus een louter boekhoudkundige betekenis. Het vrijvallen van die 140 miljoen kon dus zonder meer worden verwacht. Daar is thans 50 miljoen bijgekomen. In de beleidsbrief IHS – die de Tweede Kamer onlangs heeft ontvangen – is aangegeven welke budgetten in de toekomst voor de IHS beschikbaar zijn.
Hoe kan vertraging bij de uitvoering van enkele primaire waterkeringen (26 miljoen) worden aangemerkt als een beleidsmatige mutatie?
Hoe kan vertraging bij de investeringen in vaar- en rijkswegen (samen 260,6 miljoen) als beleidsmatige mutatie worden aangemerkt?
Het overschot is ontstaan bij de versterking van de primaire waterkeringen en wordt veroorzaakt door vertraging op de aanvullende werken bij de stormvloedkering in de nieuwe Waterweg (ad 9 miljoen) en door vertraging in de bestuurlijke en technische voorbereiding van de herversterking van de waterkeringen te Harlingen en Terschelling (ad 17 miljoen). Het overschot wordt aangewend voor het Deltaplan Grote Rivieren. Aangezien de genoemde mutaties plaatsvinden op begrotingsartikelen die onder specifieke budgetteringsafspraken vallen, zijn deze beleidsmatig verwerkt.
De vertragingen op het Infrastructuurfonds worden voornamelijk veroorzaakt door langere procedure-tijden bij de grondverwerving, het verkrijgen van vergunningen voor de aanleg van rijkswegen en het uitblijven van ratificatie van het verdiepingsverdrag Westerschelde. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Zijn de middelen die als gevolg van de vertraging nog uitgegeven moeten worden ingeboekt als ontvangsten in de begroting 1996?
Neen. Wel kan er sprake zijn van een toevoeging aan de begroting 1996 uit hoofde van de eindejaarsmarge.
Waarom komt de volledige meevaller bij de verkoop van de tweede tranche aandelen KPN niet ten goede aan het FES? Kan met name worden gemotiveerd waarom deze meevaller mede wordt ingezet voor de groenvoorziening Schiphol? Wordt hier niet een oneigenlijke weg bewandeld om het amendement-Rabbae (24 146 nr. 7), waarmee voorkomen werd dat deze groenvoorziening uit het FES gefinancierd zou worden, te neutraliseren?
Waarom is dit bedrag niet voor verkleining van de staatsschuld aangewend?
Vooraf zij opgemerkt dat de storting van het bedoelde bedrag in het FES niet betekent dat dit bedrag niet voor verkleining van de staatsschuld is aangewend. In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van het voorstel van wet tot instelling van het Fonds Economische Structuurversterking is het kabinetsvoornemen verwoord om – om redenen van behoedzaam budgettair beleid – alle feitelijk gerealiseerde ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen (na aftrek van uitgaven in de vermogenssfeer) met voorrang te gebruiken ter voorfinanciering van Common-Area-baten. Tegen deze achtergrond is besloten om de geraamde meevaller bij de KPN-ontvangsten in 1995 ad f 1075 miljoen, na aftrek van f 163 miljoen voor de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur en f 47 miljoen voor de aanleg van groene overgangsgebieden in het kader van de uitbreiding van Schiphol, in het FES te laten vloeien. Dit spoort met de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van het voorstel van wet tot instelling van het FES.
Het overnemen door het kabinet van het amendement-Rabbae heeft erin geresulteerd dat de groene overgangsgebieden in het kader van de uitbreiding van Schiphol niet via het FES zullen worden gefinancierd. Het amendement-Rabbae is overgenomen met de nadrukkelijke opmerking dat het kabinet de toelichting op het amendement niet ondersteunt. Het kabinet was en is van mening dat het project in kwestie met rijksmiddelen gefinancierd moet worden. Daarom is besloten om de geraamde meevaller bij de KPN-ontvangsten in 1995 deels aan te wenden voor de aanleg van groene overgangsgebieden in het kader van de uitbreiding van Schiphol, geheel buiten het FES om.
Het kabinet heeft in het verleden besloten tot de Investeringsimpuls, met een totale uitgavenraming van f 7,2 miljard (inclusief de doorloop na 1998 en de prijsstijging), terwijl de daartegenoverstaande ontvangsten pro memorie werden geraamd. Dit heeft geleid tot een hogere geraamde schuld. Voor een deel is de stijging van de geraamde schuld reeds ongedaan gemaakt. In zowel 1994 als 1995 zijn er KPN-ontvangsten aan het FES toegevoegd: in totaal f 4,8 miljard. Dit beleid wordt voortgezet door het toevoegen van de f 0,9 miljard aan het FES. Zoals hiervoor is aangegeven, komt dit overeen met structurele schuldreductie.
Tegen welke rentevoet zijn de toekomstige verplichtingen van het Algemene Mijnwerkersfonds contant gemaakt?
In de overeenkomst over de afkoopsom is met AMF het effectief rendement op staatsleningen met een gemiddelde looptijd van zes jaren op 1 december 1995 afgesproken. Dit is uitgekomen op 5,45%. De afkoopsom komt hiermee op 53 miljoen. Dit is iets meer dan voorgesteld in de 2e suppletore begroting. Het verschil zal bij Slotwet aan de ramingen worden toegevoegd.
Wat is de reden van vertraging bij de investeringen in warmtekrachtkoppeling en windturbines?
De reden van de vertraging bij de investeringen in WKK is de bezinningsperiode voor WKK in 1994. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 7 november 1994 van de Minister van Economische Zaken (EZ-nr. 94078113).
Vertraging bij de investeringen in windturbines treedt vooral op bij het realiseren van investeringsplannen uit de jaren t/m 1993. De subsidies voor windturbines werden t/m 1993 toegekend op volgorde van binnenkomst van aanvraag. Dit bleek ertoe te leiden dat, binnen de criteria van de subsidieregeling, toch ook subsidie-aanvragen gehonoreerd werden waarbij de investering nog niet op korte termijn feitelijk gestart werd.
In 1994 is de subsidieregeling aangepast; subsidie wordt nu bij voorrang toegekend aan aanvragen waarbij feitelijke bouw van de windturbine op korte termijn kan beginnen. Deze aanpassing is zeer effectief gebleken. De in 1994 gesubsidieerde windturbines zijn inmiddels bijna alle gereed, van de in 1995 gesubsidieerde windturbines zijn er ook al enkele gereed. De subsidie-ontvangers dienen de declaraties in een trager tempo in dan voorzien, zodat de subsidiebetalingen wat achterblijven bij de raming in de begroting. Bij de huidige inzichten wordt voor 1996 een stijging van de betalingen op subsidies voor windturbines verwacht.
Kan inzicht worden gegeven in de aardgasmeevallers?
De mutaties in de aardgasbaten moeten worden gezien in het licht van de totale omvang van de aardgasbaten (5 miljard). Kleine mutaties in de olieproduktprijzen, dollarkoers, afgezette volumina en kosten leiden al snel tot mutaties van enkele honderden miljoenen guldens in de aardgasbaten. Van de meevaller van 200 miljoen gulden is meer dan de helft toe te schrijven aan de lagere winningskosten en de hogere exportopbrengsten. Het restant is een verzameling van kleine mutaties in volumes en prijzen.
Overigens is nu de verwachting dat de ontvangsten (niet belasting middelen) nog 50 miljoen hoger zullen uitkomen. Dit is vooral toe te schrijven aan het feit dat het definitieve resultaat over 1994 van de grootste producent NAM thans bekend is. Het resultaat over 1994 was iets hoger dan verwacht. De bijbehorende betalingen aan het Rijk vinden in 1995 plaats, waardoor de ontvangsten iets hoger zullen uitvallen dan begroot.
XV. Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Betekent de meevaller van 380 miljoen in de bijstand dat de werkgelegenheidsgroei veel hoger is dan verwacht? In hoeverre is deze meevaller structureel? Hoe groot is de totale meevaller in de bijstand in 1995?
Voor de verklaring van de grote meevaller in de bijstand kan tot op heden alleen worden verwezen naar meevallende volume- en prijsontwikkelingen. Nadere gegevens over achterliggende oorzaken komen pas in 1996 beschikbaar. Op grond van deze nadere gegevens zal bij de begrotingsvoorbereiding 1997 worden bezien, in welke mate deze meevaller uit 1995 doorwerkt naar 1996 en latere jaren. Daarbij zal ook worden bezien in hoeverre mogelijke effecten van de lagere werkloosheid en de strengere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen een rol spelen. Overigens is op grond van de thans beschikbare gegevens wel aan te geven dat slechts een klein deel van de bijstandsmeevaller het gevolg is van de gunstiger werkloosheidsontwikkeling. Hierbij zij vermeld dat het aantal bijstandsontvangers in 1995 niet is gedaald. Wel kan worden vermeld dat de geraamde stijging van het aantal bijstandontvangers met 25 duizend uitkeringsgerechtigden niet is opgetreden. Tegenover de meevaller in de bijstand staan overigens tegenvallende ontwikkelingen in de JWG en de premiegefinancierde werkloosheidsregelingen. Aangezien – zoals hiervoor reeds is aangegeven – de gespecificeerde realisatiecijfers voor 1995 pas in 1996 beschikbaar komen is op dit moment geen achterliggende oorzaak aan te geven van de wijze waarop het prijseffect is samengesteld.
De totale meevaller in de ABW zal pas na afloop van het jaar bekend worden (Slotwet). Op grond van uitvoeringsgegevens in 1995 tot en met de stand Najaarsnota bedraagt de meevaller thans circa 600 miljoen.
Waarom komt de meevaller van circa 380 miljoen bij de ABW ten goede aan het financieringstekort? Had hiervoor geen betere bestemming kunnen worden gevonden in het kader van de bestrijding van stille armoede?
De meevaller in de ABW die zich bij Najaarsnota 1995 voordoet, zal volgens de gebruikelijke systematiek van het stringente begrotingsbeleid worden verwerkt.
Overigens wijs ik erop dat het kabinet inmiddels heeft voorgesteld om de in de armoedenota aangekondigde maatregel voor kinderopvang (85 miljoen structureel) reeds in 1996 in te voeren. Deze maatregel die binnen de ABW wordt gefinancierd, zal worden toegespitst op alleenstaande ouders met kinderen in de ABW als stimulans om weer aan het werk te gaan.
Wat zijn de oorzaken van de gewijzigde verhouding tussen de JWG-plaatsen en de (goedkopere) voorbereidende arbeidsovereenkomsten en over welke aantallen meer/minder wordt gesproken?
Voor jongeren worden arbeidsplaatsen gecreëerd die dienen als vangnet en waarmee wordt beoogd jongeren werkervaring te laten opdoen waardoor ze naar een reguliere arbeidsplaats kunnen doorstromen. Hiertoe zijn er JWG-voorbereidingsovereenkomsten en JWG-garantieplaatsen.
De aantallen overeenkomsten en plaatsingen betreffen in 1995:
gerealiseerd | geraamd | |
---|---|---|
garantieplaatsen | 21 850 | 17 393 |
voorb.-overeenkomsten | 1 600 | 2 778 |
De oorzaak van de hoge gerealiseerde garantieplaatsen is een doorwerking van de extra hoge instroom in 1994 als gevolg van de toename van jeugdwerkloosheid in 1993 ten opzichte van 1992. Daarnaast blijkt dat van de voorbereidingsovereenkomsten in 1995 minder gebruik is gemaakt dan verwacht.
Deze twee oorzaken leiden tot een gewijzigde verhouding tussen de JWG-garantieplaatsen en de goedkopere JWG-voorbereidingsovereenkomsten.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat er minder zogenaamde Melkert-banen worden gerealiseerd? Is er hier sprake van onderuitputting?
Op dit moment ziet het ernaar uit dat het geraamde aantal dienstbetrekkingen van 5000 in 1995 wordt gehaald. Omdat middelen zijn bevoorschot op basis van dienstbetrekkingen van 12 maanden, zal er sprake zijn van onderuitputting van de beschikbare middelen. Voor een uitvoerige toelichting op de stand van zaken over de 40 000 banen verwijs ik u naar de brief van minister Melkert, van 5 december jongstleden, met kenmerk AM/RAW/95/5924.
Genoemde onderuitputting slaat overigens budgettair niet neer in 1995. Gemeenten en zorginstellingen dienen na afloop van elk jaar verantwoording af te leggen over de middelen die vooraf per jaar worden bevoorschot. Onderuitputting in 1995 komt aldus pas in de Rijksbegroting 1996 tot uitdrukking.
Voor deze afrekensystematiek is voor 1995 gekozen, omdat afrekening gedurende het jaar zou hebben betekend, dat de instellingen niet de gelegenheid hadden gehad om snel door te groeien naar het gewenste dubbele aantal dienstbetrekkingen in 1996.
Kan met betrekking tot de bijstand nader inzicht worden verschaft in de «incidentele overloop van verrekeningen uit 1994 naar 1995 waardoor de raming neerwaarts kan worden bijgesteld»?
Op grond van ervaringsgegevens krijgen gemeenten per kwartaal een voorschot toegewezen waaruit de uitkeringen uit hoofde van de bijstand betaald kunnen worden. In het volgende kwartaal wordt het voorschot geconfronteerd met de realisaties (het werkelijk aantal verstrekte uitkeringen). Op grond van deze realisaties vindt er een verrekening plaats. Gegeven deze systematiek vindt de verrekening van het laatste kwartaal 1994 plaats in het eerste kwartaal van 1995. Over het laatste kwartaal 1994 blijken er minder uitkeringen verstrekt dan eerder geraamd. Het betreft een bedrag van 67 miljoen gulden waarmee de ABW-raming neerwaarts kan worden bijgesteld.
Hoe kan de grote meevaller in de ABW verklaard worden? Hoeveel minder bijstandontvangers zijn er in 1995? Heeft de lagere werkloosheid een groter neerwaarts effect dan het opwaartse effect van de strengere arbeidsongeschiktheidskeuringen? Betekent het prijseffect dat er relatief meer alleenstaanden en/of jongeren in de bijstand zitten?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 46.
Waarom ontstaat er bij VWS een meevaller bij de loonbijstelling? Is dit een gevolg van het post-WAGGS-model?
Bij de opstelling van de ontwerpbegroting 1995 is bij de overboeking uit de Aanvullende Post ten behoeve van de WAGGS-bijstelling 1994 uitgegaan van een te hoog bedrag. De meevaller op de VWS-begroting is geen gevolg van het post-WAGGS-model, maar betreft de correctie van een rekenfout. De meevaller op de VWS-begroting heeft een structureel karakter.
Kan in een overzicht worden weergegeven welke uitgaven en/of mutaties in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden hebben plaatsgevonden en hoe zij gefinancierd worden? Kan nader worden gemotiveerd waarom ze zo omvangrijk zijn?
De op pagina 7 van de Najaarsnota beschreven mutaties op het gebied van arbeidsvoorwaarden betreffen voor 94,6 miljoen de correctie van de technische korting op de incidentele loonontwikkeling, voor 118,4 miljoen de reeds eerder genoemde intertemporele compensatie voor de CAO-onderwijs en een mutatie van 69 miljoen uit hoofde van wachtgelden. Hierop wordt in de antwoorden op de vragen 26, 27 en 28 nader ingegaan. Mutaties op het gebied van arbeidsvoorwaarden zijn altijd zeer omvangrijk omdat het om percentages gaat van een zeer omvangrijke loonsom (circa 23 mrd).
Kan nadere informatie gegeven worden over de budgettaire effecten van het cao-akkoord voor de sector Rijk en waarop het bedrag van f 163 miljoen precies gebaseerd is?
Bij de tweede aanvullende loonbijstelling 1995 van in totaal 162,6 miljoen gaat het om twee zaken. In de eerste plaats betreft het 19,8 miljoen ten behoeve van het contract in de sector Rijk, die via intertemporele compensatie in latere jaren in mindering worden gebracht. Voor de resterende uitgaven in 1995 voor het sector Rijk-contract worden eigen middelen ingezet. In de tweede plaats betreft het de correctie van een eerder aangebrachte technische korting op de incidentele loonontwikkeling bij alle rijkssectoren van in totaal 142,8 miljoen.
Kan de uitkomst van de politie-cao nog budgettaire consequenties hebben voor 1995? Waaruit zullen die eventuele meerkosten worden gefinancierd?
Nee, aangezien het laatst uitgebrachte cao-bod aan de bonden volledig kan worden gedekt binnen de BiZa-begroting 1995.
Betekent de 118 miljoen extra voor OCW dat de cao voor het onderwijs voor 1995 aanzienlijk duurder is dan die van het Rijk?
Wat zullen de gevolgen zijn als nog af te sluiten cao's duurder worden dan de cao voor het Rijk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 26 tot en met 28.
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuylen (PvdA), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA).
Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong CDA, Crone (PvdA), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Passtoors (VVD), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), vacature (D66), Van de Camp (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24517-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.