24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 454 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2018

Met deze brief kom ik, mede namens de Minister van SZW, tegemoet aan het verzoek van het lid De Jong van 13 november jl. om een reactie op het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek «Meer huishoudens met risico op armoede in 2017» en het bericht «Helft vluchtelingenhuishoudens loopt risico op armoede».

Het CBS hanteert de lage-inkomensgrens om te bepalen of een huishouden een risico op armoede of een laag inkomen heeft. Deze grens ligt in 2017 op € 1.040 euro per maand voor een alleenstaande, € 1.380 euro per maand voor een alleenstaande ouder met één kind en op € 1.960 euro per maand voor een paar met twee kinderen. Hierbij gaat het om het besteedbaar inkomen van huishoudens na de verrekening van belastingen, uitkeringen en toeslagen. Inkomensondersteuning door gemeenten, kwijtschelding van lokale lasten en vermogen worden niet meegenomen.

Op basis van de voorlopige cijfers hadden in 2017 599.000 huishoudens een laag inkomen. Hiermee ligt het aantal 27.000 huishoudens hoger dan in 2016. Het aandeel huishoudens met een laag inkomen steeg daarmee van 7,9% naar 8,2%. Voor 2016 is dit percentage op basis van definitieve cijfers naar beneden bijgesteld, van 8,2% naar 7,9%, ten opzichte van de eerdere publicatie van begin dit jaar. Het aantal kinderen dat te maken heeft met een laag inkomen is van 2016 op 2017 wel met 1.000 kinderen gedaald. De dalende trend vanaf 2014 lijkt daarmee echter af te vlakken.

Van 2016 op 2017 is het aantal huishoudens met een laag inkomen harder gegroeid onder vluchtelingen dan onder andere huishoudens. De toename speelde bij huishoudens met een Syrische achtergrond, de grootste groep vluchtelingen. Huishoudens uit andere vluchtelinglanden hadden in 2017 minder vaak een laag inkomen dan in 2016. De oorzaak van een laag inkomen onder vluchtelingen is volgens het CBS de grote afhankelijkheid van bijstand.

Het Centraal Planbureau, dat op verzoek van het CBS een raming heeft gemaakt, verwacht dat in 2018 het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens vrijwel gelijk blijft en in 2019 daalt tot 7,5%.

Om armoede en het hebben van een laag inkomen aan te pakken zet ik op drie punten in. Allereerst neemt het kabinet maatregelen om de inkomstenbelasting te verlagen. Hierdoor betalen werkenden en niet-werkenden minder belasting en houden ze netto meer over. De koopkrachtcijfers van Prinsjesdag laten zien dat meer dan 95% van alle huishoudens er in 2019 op vooruit gaat. De daling van het aantal huishoudens met een laag inkomen die het CPB laat zien voor 2019 geeft aan dat naast de economische groei deze lastenverlichting een positief effect heeft op het aantal huishoudens met een laag inkomen.

Verder wil ik dat meer mensen met een bijstandsuitkering een baan vinden. Voor heel veel mensen is werk de beste weg uit armoede. Werkenden hebben, zo laten de cijfers van CBS en SCP zien, het minst vaak een laag inkomen. Veel mensen met een bijstandsuitkering lukt het ook om een baan te vinden en dat is meestal ook langdurig van aard. Zo startten bijvoorbeeld in 2015 82.000 mensen vanuit een bijstandsuitkering met een baan in loondienst en na 18 maanden waren 53.000 van hen nog steeds werkzaam als werknemer.

Toch is er een groep mensen voor wie het vinden van een baan minder eenvoudig is. Het is daarom belangrijk dat gemeenten de mensen kennen die een uitkering ontvangen zodat zij kunnen meedenken over hoe deze mensen snel aan het werk kunnen komen en ondersteuning op maat aanbieden. Uw Kamer heeft onlangs de gewijzigde motie Van Brenk (Kamerstuk 34 352, nr. 131) aangenomen waarin wordt gevraagd dit proces te bevorderen. Ik stimuleer dat ervaringen die gemeenten hierin opdoen worden gedeeld. Zo krijgen we meer kennis over succesvolle aanpakken. Dit helpt bij het bestrijden van armoede, maar we doen meer om nog meer mensen met en zonder uitkering aan het werk te krijgen. Bijvoorbeeld met de programma’s Matchen op Werk, perspectief op Werk en natuurlijk het brede offensief. Hierover heb ik uw Kamer onlangs een brief gestuurd.

Tot slot wil ik dat volwassenen en in het bijzonder kinderen kunnen meedoen, ook als ze leven in een huishouden met een laag inkomen. Hierdoor vergroten we voor kinderen de kansen om ook later hun plek te vinden in de maatschappij. Het vorige kabinet heeft € 100 mln. structureel beschikbaar gesteld om armoede en schulden aan te pakken. Daar bovenop is er € 100 mln. per jaar structureel ter beschikking gesteld voor de bestrijding van armoede onder kinderen. Dit kabinet heeft voor de huidige kabinetsperiode nog eens een impuls van € 80 mln. gegeven aan de bestrijding van schulden en armoede. De huidige armoedecijfers houden geen rekening met deze ondersteuning, maar het is wel van invloed op de bestedingsruimte en sociale participatie van huishoudens.

Bij de inzet van € 100 mln. aan extra middelen voor het tegengaan van kinderarmoede is door het kabinet bewust gekozen voor maatwerk en voorzieningen in natura om kinderen maatschappelijk mee te laten doen. Het is belangrijk dat het geld direct bij de kinderen terecht komt. Omdat het om hulp in natura gaat zijn de effecten van dit geld niet terug te zien in de CBS-cijfers. Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie van de inzet van deze extra middelen voor kinderen in armoede. Ook ga ik met gemeenten in gesprek over een mogelijke doelstelling voor kinderarmoede. Hierover zal ik de Kamer begin 2019 informeren.

Het is belangrijk dat gemeenten met hun armoedebeleid iedereen met een laag inkomen bereiken. Niet alleen mensen met een uitkering, maar bijvoorbeeld ook werkenden met een laag inkomen. Hierover ga ik met gemeenten in gesprek.

Zoals blijkt uit de cijfers van het CBS hebben met name huishoudens met een Syrische achtergrond vaak een laag inkomen. Veel vluchtelingen krijgen, zodra hun huisvesting in de gemeente een feit is, een bijstandsuitkering. Het is van belang om deze groep vervolgens van bijstand naar werk te begeleiden. Bij de koppeling van statushouder aan de gemeente wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met hun arbeidspotentieel zodat ze sneller aan het werk komen. In het geval van vluchtelingen betekent dit vanaf dag één werken aan het leren van de Nederlandse taal, via een inburgeringstraject. Dat vergt extra inzet van gemeenten en van de mensen zelf, omdat de afstand tot de arbeidsmarkt veelal groot is. Daarom heeft het kabinet voor deze groep vanaf 2017 structureel extra geld voor gemeenten beschikbaar gesteld.

Daarnaast wordt ook vanuit het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt ingezet op het achterhalen van wat werkt om Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond die langdurig in de bijstand zitten weer deel te laten nemen aan de arbeidsmarkt. Via een pilot wordt verkend wat de opbrengst is van langdurige begeleiding voor kwetsbare groepen in de bijstand zoals mensen met een Somalische achtergrond (veelal naar Nederland gekomen als vluchteling). Een andere pilot richt zich op het combineren van leren en werken om op die manier Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond aan een startkwalificatie te helpen waardoor ook zij weer deel kunnen nemen aan de arbeidsmarkt. Hier kunnen ook statushouders aan deelnemen. Op 16 november 2018 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit programma.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Naar boven