24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 429 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2018

Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van het lid Voortman van 17 januari 2018 om een reactie op het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) «Armoede en sociale uitsluiting 2018».

Op 17 januari jongstleden heb ik dit rapport in ontvangst genomen. In deze brief zal ik ingaan op de kernpunten van het rapport, zoals de ontwikkeling van het totale aantal personen en huishoudens onder de lage-inkomensgrens, alsook het aantal kinderen, werkenden en niet-westerse migranten. Verder zal ik ingaan op de financiële beperkingen en het risico op schulden voor deze groep. Als laatste ga ik op verzoek van het lid Bisschop ook kort in op de positie van eenverdienergezinnen.

Lage-inkomensgrens

Het CBS meet het risico op armoede op basis van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen dit in koopkracht het hoogst was. Iedereen met een besteedbaar inkomen onder dit bedrag, gecorrigeerd voor inflatie en gezinsgrootte, heeft volgens het CBS een laag inkomen of een risico op armoede. De lage-inkomensgrens is door het CBS daarmee bewust boven het sociaal minimum gelegd.1

Het aantal huishoudens met een risico op armoede is in 2016 gelijk gebleven aan 2015. Het gaat hier om 590.000 huishoudens, of 8,2% van alle huishoudens of 6,8% van alle personen. In de periode 2011–2013 nam het percentage huishoudens onder de grens vanwege de economische crisis toe van 6,9% tot 8,9% in 2013, waarna het in 2014 en 2015 daalde dit tot 8,2%. Het CPB verwacht vanaf 2018 een daling te zien waarmee het percentage huishoudens daalt naar 7,9%.

Rondkomen van het sociaal minimum

Het lid Voortman gaf aan dat het rapport vraagt om een debat over de hoogte van de bijstand en hoe we ervoor zorgen dat mensen uit de armoede komen. Het kabinet ziet werk als de beste weg om duurzaam uit de armoede te komen en de bijstand is vooral bedoeld om mensen te ondersteunen die tijdelijk niet in hun onderhoud kunnen voorzien. Een verhoging van de bijstand naar bijvoorbeeld de hoogte van de lage-inkomensgrens zou daarom niet voor de hand liggen aangezien het de stap naar werk minder lonend zou maken of zelfs een armoedeval zou creëren.

Het CBS geeft bovendien aan dat de lage-inkomensgrens bewust boven de bijstand is gelegd. Daarom spreekt het CBS over het hebben van een laag inkomen of een risico op armoede. Dit betekent niet meteen dat de bijstand per definitie onvoldoende of ontoereikend is. De minimumvoorbeeldbegrotingen van het Nibud laten zien dat de bijstand voor heel veel mensen wel toereikend is in de basisbehoeften. Verder laat het CBS rapport ook zien dat de intensiteit van armoede is gedaald.2 Uiteraard kunnen er altijd onverwachte kosten zijn waar mensen mee te maken krijgen. Gemeenten kunnen dan de bijzondere bijstand en ander maatwerk inzetten. Dat neemt niet weg dat het moeilijk kan zijn langdurig rond te komen van een laag inkomen. Het gemeentelijk en flankerend armoedebeleid, waar juist extra geld voor is uitgetrokken, zorgt echter niet voor een lager armoedecijfer. Dat dit niet direct terug te zien is in de cijfers heeft onder andere te maken met de methodiek van het CBS. Bij de meting van een risico op armoede kijkt het CBS alleen naar het netto inkomen dat huishoudens ontvangen, plus zorgtoeslag en/of kindgebonden budget. De huurtoeslag en gemeentelijke regelingen worden niet meegenomen omdat dit individueel maatwerk betreft. Hoewel dus niet alle factoren die van invloed zijn op het besteedbaar inkomen meegenomen worden, geven de cijfers van het CBS wel een goed beeld van de ontwikkeling van het aantal mensen die te maken hebben met een risico op armoede of laag inkomen.

Ondanks de ondersteuning vanuit het Rijk en gemeenten kan het echter wel moeilijk zijn langdurig van een laag inkomen te moeten rondkomen. Daarom baart het zorgen dat het percentage huishoudens met een langdurig risico op armoede (meer dan 3 jaar achter elkaar) van 2014 tot en met 2016 gestegen is van 2,7% naar 3,3%. Het CBS geeft aan dat dit veroorzaakt wordt door een toename van het aantal huishoudens dat langdurig afhankelijk is van de bijstand.

Perspectief naar een stabiel en hoger inkomen

Het kabinet ziet in dit rapport dan ook de aanmoediging om samen met gemeenten meer mensen vanuit een uitkering aan werk te helpen en zo een perspectief te bieden op een stabiel en hoger inkomen. Dat mensen kunnen terugvallen op de bijstand als het even tegenzit is het idee achter een sociaal vangnet, maar het kabinet wil ook dat de bijstand zo veel mogelijk een springplank is naar werk. Het kabinet heeft in het Interbestuurlijk programma (IBP) afgesproken dat gemeenten extra gaan inzetten op het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, onder andere door intensievere begeleiding en waar nodig het bieden van een specialistische aanpak. Verder wil het kabinet met gemeenten kijken naar onderwerpen als de handhaving van arbeidsverplichtingen, tegenprestatie en de taaleis. Ook vindt het kabinet het van belang dat mensen er echt op vooruit gaan als ze van de bijstand uitstromen naar werk. Daarom wil het kabinet met gemeenten afspraken maken over het lokaal beleid om de armoedeval te verkleinen.

Het kabinet stelt in totaal in 2018, 2019 en 2020 € 80 mln beschikbaar voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede, in het bijzonder onder kinderen. Dit komt bovenop de intensiveringen van het vorige kabinet van structureel € 100 mln voor de bestrijding van armoede en schulden en € 100 mln voor de bestrijding van armoede onder kinderen.

Werkenden met een laag inkomen

Het kabinet ziet werk als de beste weg uit armoede. Het CBS toont aan dat werkenden het laagste risico op armoede hebben en vanaf 2013 is het aantal werkenden met een risico op armoede aan het dalen van bijna 250.000 naar 203.000 in 2016. Veelal is een laag inkomen onder werkenden te verklaren door het hebben van een korte werkweek, niet het hele jaar werken (bijvoorbeeld omdat men gedurende het jaar uit een uitkering is gestroomd) of het maken van weinig winst als zelfstandige. Bij het werken van meer uren of het maken van meer winst zouden velen dus uit de risicogroep stromen. Het kabinet verlaagt daarom de lasten op werk om te zorgen dat meer werk meer loont.

Binnen de groep werkenden geeft het CBS aan dat ZZP’ers het grootste risico op armoede hebben. Het regeerakkoord bevat maatregelen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt, ter vervanging van de Wet DBA. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over het tijdpad van deze maatregel.3

Kinderen met een risico op armoede

Bij de groep minderjarige kinderen is het beeld zowel positief als negatief. In 2016 is het aantal kinderen met een risico op armoede wel met 11.000 kinderen gedaald naar 292.000 (8,9%), maar het aantal kinderen dat langdurig hiermee te maken heeft is in 2016 gelijk gebleven met 117.000 (3,7%). Het percentage minderjarige kinderen met een risico op armoede is verder ook het hoogst van alle leeftijdgroepen. Daarom geeft het kabinet bij de aanpak van armoede bijzondere aandacht aan de positie van kinderen. Je gunt het elk kind dat het mee kan doen. Het vorige kabinet heeft zoals reeds aangegeven met ingang van 2017 structureel 100 miljoen euro per jaar hiervoor vrijgemaakt, waar dit kabinet nog 80 mln incidenteel bij doet voor de bestrijding van armoede en schulden, in het bijzonder bij gezinnen met kinderen. Dit voorjaar komt het kabinet met een invulling hiervan.

De Sociaal Economische Raad (SER) en de Kinderombudsman hebben waardevolle rapporten over kinderen in armoede uitgebracht. Het kabinet heeft inhoudelijk gereageerd op het advies van de SER «opgroeien zonder armoede» en het rapport van de Kinderombudsman «Alle kinderen kansrijk». Deze reactie is gelijktijdig met deze brief naar uw kamer verzonden.

Niet-westerse migranten

Onder huishoudens van niet-westerse afkomst kwam in 2016 het aandeel met een laag inkomen uit op 26% en bedroeg het aandeel met een langdurig laag inkomen 13%. Het hoogste risico op armoede komt voor bij Syrische en Eritrese huishoudens. Het overgrote deel van deze groepen komt namelijk rond van de bijstand.

Om deze groepen een duurzame weg uit de bijstand te bieden verbeteren we de inburgering zodat zij sneller aan werk komen. Daarom zijn onder andere de taallessen in de opvang voor statushouders geïntensiveerd en worden zij actief benaderd om vrijwilligerswerk te doen. Daarnaast wordt bij de koppeling van de statushouder aan de gemeente zoveel mogelijk rekening gehouden met het arbeidspotentieel van de statushouder zodat ze sneller aan het werk komen.

De Minister van SZW heeft uw Kamer recent geïnformeerd over het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt4. Dat programma richt zich expliciet op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond, waaronder ook statushouders. Daarnaast informeert de Minister van SZW de Kamer voor de zomer over de voorgenomen veranderingen van het inburgeringsbeleid. Ook daarin wordt rekening gehouden met de toeleiding naar de arbeidsmarkt.

Financieel tekort en schulden

Huishoudens met een risico op armoede hebben vaker te maken met betalingsachterstanden (16,8% tegenover 3,4% met een hoger inkomen). 11,5% van deze groep zegt schulden te moeten maken en ruim de helft geeft aan moeilijk rond te kunnen komen.

Het kabinet zet in het regeerakkoord stevig in op de aanpak van schulden met het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en gaat onder andere afspraken maken met gemeenten over effectievere hulpverlening aan schuldenaren. Voorjaar 2018 zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de brede schuldenaanpak en wat het kabinet samen met andere partijen gaat doen om de schuldenproblematiek aan te pakken.5

Eenverdienergezinnen

Het lid Bisschop verzocht het kabinet in deze brief in te gaan op de positie van eenverdienergezinnen. Deze groep wordt niet door het CBS genoemd als een risicogroep in tegenstelling tot bijvoorbeeld eenoudergezinnen. Enerzijds komt dit doordat paren relatief minder vaak een inkomen onder de lage-inkomensgrens hebben. Ook kostwinners zitten over het algemeen meer in het midden van de inkomensverdeling. Anderzijds zal een paar in de bijstand niet als eenverdienergezin worden gezien omdat de bijstandsuitkering door beide partners wordt ontvangen. Dat neemt niet weg dat de inkomenspositie van eenverdieners de speciale aandacht heeft van dit kabinet. Zo is in het Regeerakkoord al aangekondigd dat de hoge marginale druk op inkomens tussen minimumloon en modaal verlaagd gaat worden en wordt de koopkracht van gezinnen met een laag- tot middeninkomen extra ondersteund. Paren met kinderen zien daar bovenop nog eens extra kinderbijslag en kindgebonden budget.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

CBS, Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009, P. 10. https://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E688BD27-5B14-402F-923A-F4A07235BD43/0/2009v51pub.pdf

X Noot
2

CBS, Armoede en Sociale uitsluiting 2018, p. 29–30

X Noot
3

Kamerstuk 34 036, nr. 68

X Noot
4

Verdere integratie op de arbeidsmarkt: de economie heeft iedereen nodig dd 30-3-2018 (Kamerstuk 29 544, nr. 821)

X Noot
5

Kamerstuk 24 515, nr. 410.

Naar boven