24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 310 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2015

Tijdens het AO Armoede- en Schuldenbeleid op 25 maart 2015 (Kamerstuk 24 515, nr. 305) heb ik aan uw Kamer een aantal toezeggingen gedaan. Zo heb ik aangegeven dat ik de inzet van het kindpakket zal stimuleren en toegezegd om met de bankensector in overleg te treden over de rol die banken spelen bij het voorkomen en oplossen van problematische schulden. Verder heb ik toegezegd te reageren op het KWIZ-rapport «inkomenseffecten landelijke en gemeentelijke minimaregelingen» en openstaande vragen omtrent het fiscaal- en toeslagpartnerschap te beantwoorden. Met deze brief doe ik deze toezeggingen gestand. Verder ga ik in deze brief ook in op het verzoek van uw Kamer van 26 mei 2015 om schriftelijk te reageren op het jaarverslag van de Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK). Tot slot informeer ik uw Kamer in deze brief over de voortgang van de Rijksincassovisie en de ontwikkelingen inzake de inzet van het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen.

Kindpakket

Het kabinet vindt het van groot belang dat kinderen zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen in de samenleving, ook wanneer zij opgroeien in een huishouden met een laag inkomen of problematische schulden. Bij de aanpak van armoede en schulden heeft het kabinet dan ook speciale aandacht voor de positie van kinderen.

Gemeenten hebben, samen met maatschappelijke organisaties, een belangrijke rol bij het tegengaan van kinderen in armoede. De Kinderombudsman heeft gemeenten opgeroepen om een kindpakket samen te stellen. Ik ondersteun deze oproep van harte. Dit pakket bevat tenminste de meest noodzakelijke behoeften voor kinderen, aangevuld met zaken om mee te kunnen doen (zoals vouchers voor kleding en zwemlessen). Het kindpakket is in opkomst: bijna één op de acht gemeenten heeft een kindpakket geïntroduceerd1.

Tijdens het AO armoede- en schuldenbeleid van 25 maart 2015 heb ik toegezegd om het kindpakket actief onder de aandacht van gemeenten te blijven brengen. Ook is de motie Yücel aanvaard die SZW oproept om toepassing van het kindpakket te stimuleren2. Om gemeenten en maatschappelijke organisaties te ondersteunen en te stimuleren bij de verdere ontwikkeling van het kindpakket, laat ik een onderzoek verrichten. Via dit onderzoek wil ik in kaart brengen hoe gemeenten het pakket vormgeven en welke ervaringen er tot nu toe mee zijn opgedaan. Ik heb de Kinderombudsman, VNG, Divosa, stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds uitgenodigd om zitting te nemen in de klankbordgroep. De uitkomsten van het onderzoek komen in het najaar beschikbaar. Ik zal de resultaten beschikbaar stellen aan gemeenten en andere partijen, zodat zij hun voordeel kunnen doen met deze kennis van de bestaande praktijk.

Overleg met de bankensector

Op 16 juni jl. heb ik – conform mijn toezegging tijdens het AO armoede- en schuldenbeleid op 25 maart 2015 – overleg gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de rol die banken kunnen spelen bij het voorkomen en oplossen van problematische schulden. Banken hebben een wettelijke zorgplicht ten opzichte van hun klanten. Zij moeten voorkomen dat mensen financiële verplichtingen aangaan waardoor zij in de problemen kunnen komen. Banken kijken in dit kader steeds vaker samen met hun klanten of de financiële lasten nog steeds passen bij hun huidige situatie. Tijdens deze periodieke onderhoudsgesprekken worden ook afgesloten financiële producten tegen het licht gehouden. De klant staat daarbij meer centraal dan vroeger, maar het kan nog beter.

Tijdens het overleg is mij gebleken dat banken actief zijn op het terrein van vroegsignalering en preventie van problematische schulden. Ook werd al snel duidelijk dat wij gezamenlijk het belang van hulp en begeleiding van klanten in een problematische schuldsituatie onderschrijven. Banken blijven overigens het preventieve karakter van hun werkwijze verder versterken. Zo wordt de gedragscode consumptief krediet die ertoe strekt om verantwoorde kredietverlening aan individuele kredietnemers te waarborgen en overkreditering te voorkomen, jaarlijks, in samenspraak met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), bezien en zo nodig aangepast. Uitgangspunt is dat banken klanten tijdig op mogelijke financiële problemen in de toekomst wijzen en klanten doorverwijzen naar instanties die hen kunnen helpen om zaken financieel weer op orde te krijgen, zoals de schuldhulpverlening en gemeenten. Hierbij geldt hoe eerder hoe beter. Omdat het hier gaat om privacygevoelige gegevens vereist dit wel een zeer zorgvuldige aanpak waarbij toestemming van de klant essentieel is. Samen met de NVB wil ik onderzoeken of de bestaande aanpakken verder versterkt kunnen worden.

Jongeren zijn een kwetsbare groep als het gaat om problematische schulden. Banken erkennen dit en dragen hier aan bij als partner van Wijzer in geldzaken; een initiatief van het Ministerie van Financiën, waarin partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid en onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. Zo verzorgden bankiers tijdens de «Week van het geld» lessen op scholen en heeft de NVB het spel de «cashquiz» ontwikkeld om jongeren spelenderwijs financiële zelfredzaamheid bij te brengen. In totaal zijn op deze manier vorig jaar 150.000 jongeren bereikt.

Financieel inzicht en overzicht helpt mensen om verstandig met geld om te gaan. Veel mensen en met name jongvolwassenen bankieren digitaal en/of via een app. Dergelijke toepassingen bieden de kans om mensen te ondersteunen bij het maken van de juiste financiële afwegingen. Zo wordt in het onderzoek «Voor mijn gevoel had ik veel geld»3 gepleit voor een app die het mogelijk maakt het banksaldo in fictieve «potjes» te verdelen, zodat mensen beter zicht hebben op dat deel van het banksaldo dat nodig is om de vaste lasten te betalen. Banken zijn actief op dit vlak met programma’s die klanten helpen zich bewust te worden van hun uitgavenpatroon en bespaarmogelijkheden. Mensen kunnen, zonder dat hun keuzevrijheid wordt ingeperkt, gestimuleerd worden een financieel buffer op te bouwen om tegenslagen het hoofd te bieden en ontmoedigd worden om onnodig rood te staan c.q. een onverantwoord krediet af te sluiten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van «slimme» defaults. Ik heb met de NVB afgesproken om samen met individuele banken, wetenschappers, en instituten als het Nibud en Wijzer in geldzaken te onderzoeken of hier verdere stappen gezet kunnen worden. De ontwikkeling van een app is hierbij één van de mogelijke denkrichtingen.

Mede op verzoek van het lid Heerma (CDA) heb ik met de NVB gesproken over de gevolgen als een bankbeslag gelegd wordt op een zogenaamde «leefrekening». Dit is een betaalrekening, die gebruikt wordt voor het betalen van de dagelijkse boodschappen van iemand die in een schuldhulpverleningstraject en/of in budgetbeheer zit. Een bankbeslag kan in deze situatie er toe leiden dat mensen onder het bestaansminimum geraken. De NVB heeft op mijn verzoek toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om een onderscheid te maken in type rekeningen en te onderkennen of en in welke mate roodstand wordt benut. Hierdoor zou het mogelijk worden om beslag te beperken waardoor verdere financiële problemen worden voorkomen. Ik neem dit verder mee in de uitwerking van de vereenvoudiging beslagvrije voet waartoe het kabinet heeft besloten. Daarbij maak ik gebruik van de juridische expertise die de NVB heeft toegezegd.

Mede op verzoek van het lid Yücel (PvdA) is tijdens het overleg stilgestaan bij situaties waarin mensen door een plotselinge grote verandering in hun leven te maken krijgen met financiële problemen (bijvoorbeeld als gevolg van een scheiding of werkloosheid). Veel banken zoeken in dergelijke situaties in overleg met de klant naar een oplossing. Het betreft hier maatwerk, waarbij de specifieke situatie de vormgeving van de oplossing bepaalt. Belangrijk in dit kader is ook het project «Schakel!». Via Schakel! treden schuldhulpverleners en hypotheekverstrekkers in een vroeg stadium met elkaar in contact over een hypotheekklant die zich meldt bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Door gezamenlijk op te trekken, zijn de partijen beter in staat om een goed beeld te krijgen van de persoonlijke financiële situatie van de klant. Hierdoor kan sneller en eenvoudiger een passende oplossing gevonden worden. Zo kunnen klanten in overleg met hun bank bij een (grote) inkomensterugval in sommige gevallen gebruik maken van een door de bank betaalde budgetcoach. Ook wordt bekeken of en op welke wijze de hypotheeklasten tijdelijk kunnen worden verlaagd en de structurele hypotheekbetaling op orde kan worden gebracht. Binnen de banken is veelal een gespecialiseerde afdeling, bijzonder beheer, belast met het vinden van oplossingen in dergelijke nijpende situaties. Er is bij deze afdeling veel kennis voor handen. Ik heb met de NVB afgesproken dat zij de kennisdeling tussen de banken ten aanzien van dit beheer zal stimuleren. Zelf zal ik gemeenten en schuldhulpverleners wijzen op de mogelijkheden die banken veelal bieden in deze situaties.

Tot slot heb ik met de NVB gesproken over het belang dat alle mensen, ook bijvoorbeeld mensen met een licht verstandelijke beperking en ouderen, met het dienstenaanbod uit de voeten kunnen en dat de door de bank verstrekte informatie is afgestemd op de behoefte en capaciteiten van de individuele klant. Het belang hiervan werd door de NVB erkend en zij gaf aan dat hier, onder andere via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), ook met belangenorganisaties als de Oogvereniging en Ieder(in) over gesproken wordt. Dit heeft er bijvoorbeeld in geresulteerd dat veel informatie over soms complexe financiële zaken tegenwoordig voor een ieder toegankelijk is: fysiek en in eenvoudige taal. Ik heb de NVB gevraagd dit verder te stimuleren en onderlinge kennisuitwisseling tussen banken te bevorderen.

Met de NVB heb ik afgesproken om in het najaar opnieuw om tafel te gaan om te kijken welke stappen voorwaarts gezet zijn.

Reactie op KWIZ-rapport

In het rapport «inkomenseffecten landelijke en gemeentelijke minimaregelingen» worden de uitkomsten gepresenteerd van het onderzoek dat het Kenniscentrum Welzijn, Inkomen en Zorg (KWIZ) heeft gedaan in opdracht van de SP naar de effecten van de landelijke en gemeentelijke regelingen op de bestedingsruimte van minima. Het onderzoek is daarbij gebaseerd op de situatie zoals deze gold in 2014. Er is derhalve geen rekening gehouden met wijzigingen die per 1 januari 2015 van kracht zijn geworden, zoals de Participatiewet en de Wet hervorming kindregelingen. Het effect van de gemeentelijke regelingen is in beeld gebracht door de situatie in een achttal over het land verspreide gemeenten te analyseren. Hierbij is geen rekening gehouden met de mogelijkheid die gemeenten hebben om categoriale en individuele bijzondere bijstand te verstrekken.

De centrale conclusie die naar voren komt in het rapport is dat de meeste minimahuishoudens, ondanks landelijke en gemeentelijke inkomensregelingen, maandelijks geld tekort komen voor het betalen van hun vaste lasten en basisbehoeften. De onderzoekers stellen daarbij dat de gemeentelijke regelingen zeker een positief effect hebben op de bestedingsruimte van de minimahuishoudens. Met name huishoudens die langere tijd van het sociaal minimum moeten rondkomen en huishoudens met kinderen hebben volgens de onderzoekers baat bij deze regelingen. Het gemeentelijk beleid kan het tekort bij minima echter niet wegnemen, dit omdat het effect van gemeentelijke regelingen op het inkomen van huishoudens een stuk lager is dan het effect van de bijdrage van generieke inkomensregelingen. Daarnaast vragen de onderzoekers aandacht voor mogelijke negatieve financiële prikkels bij werkaanvaarding – de zogenoemde armoedeval. Huishoudens die een hoger inkomen weten te vergaren kunnen hun recht op huur- en zorgtoeslag en gemeentelijke regelingen verliezen waardoor ze – ondanks een toegenomen inkomen – moeten inleveren aan bestedingsruimte.

In aanvulling op het Nibud heeft KWIZ berekend wat het effect is van een aantal gemeentelijke inkomensregelingen op het huishoudboekje van mensen in de bijstand. Rondkomen van een minimuminkomen zoals een bijstandsuitkering is zeker geen vetpot. Het kabinet houdt de inkomenspositie van Nederlandse huishoudens echter nauwlettend in de gaten en treft waar nodig maatregelen. Zo heeft het kabinet sinds 2013 meer geld uitgetrokken voor de bestrijding van armoede. In 2013 was dit € 20 miljoen, 2014 € 80 miljoen, en vanaf dit jaar gaat het om € 100 miljoen structureel per jaar. Het overgrote deel van deze middelen gaat naar gemeenten. Gemeenten zijn hierdoor beter in staat om maatwerk te leveren door bijvoorbeeld individuele bijzondere bijstand te verlenen. Dit is een regeling waar het rapport zelf geen rekening mee houdt. In 2014 heeft het kabinet een eenmalige koopkrachttegemoetkoming verstrekt. Mensen met een inkomen van ten hoogste 110 procent van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm hebben in 2014 een koopkrachttegemoetkoming ontvangen van 100 euro voor een paar, 90 euro voor een alleenstaande ouder en 70 euro voor een alleenstaande.

De onderzoekers doen een aantal aanbevelingen, waaronder:

  • het verruimen van inkomens- en vermogensgrenzen voor gemeentelijke regelingen;

  • het verruimen van de dekking van de collectieve zorgverzekering; en

  • het aantrekkelijker maken van werken door het toestaan van hogere bijverdiensten en het verstrekken van een uitstroompremie.

Gemeenten kennen een behoorlijke mate van vrijheid bij het invullen van hun armoede- en schuldenbeleid. Ik hecht aan deze beleidsvrijheid voor gemeenten, omdat dit maatwerk mogelijk maakt die aansluit bij de specifieke (lokale) omstandigheden. Juist door dit maatwerk kan de menselijke maat uitdrukkelijk in het oog worden gehouden. Met de introductie van de Participatiewet geldt voor de aanvullende inkomensondersteuning door gemeenten in de vorm van categoriale bijzondere bijstand, niet langer de landelijke inkomensnormering van 110% van het sociaal minimum. Gemeenten beoordelen zelf of en zo ja welke inkomensgrenzen worden gesteld. Ten aanzien van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen gelden – in lijn met de belastingwetgeving – wel landelijke regels4.

Ook voor wat betreft de inzet van een collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima hebben gemeenten veel ruimte om deze naar eigen wens in te vullen. Gemeenten onderhandelen zelf of samen met andere gemeenten met een zorgverzekeraar over de inhoud van het (aanvullende) pakket. Zoals opgenomen in de door het transitiebureau Wmo in 2014 uitgebrachte handreiking «gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking» kan hierbij ook het eigen risico opgenomen worden in de collectiviteit.

Extern onderzoek van onder andere het CBS, toont aan dat werk de beste weg is om uit de armoede te raken. Het kabinet is het dan ook met de onderzoekers eens dat het belangrijk is dat werken vanuit een uitkering lonend is en dat een armoedeval derhalve moet worden voorkomen indien mensen door werk uitstromen uit een bijstandsuitkering. Om dit te realiseren heeft het kabinet ook verschillende maatregelen getroffen, zoals de Wet hervorming kindregelingen. Middels de Wet hervorming kindregelingen zijn de regelingen voor alleenstaande ouders geharmoniseerd, om zodoende werken vanuit een bijstandsuitkering ook voor alleenstaande ouders financieel aantrekkelijk te maken. Voor de hervorming gingen alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering er fors in inkomen op achteruit indien zij een baan voor vier dagen tegen wettelijk minimumloon accepteerden. Dat is nu niet meer het geval, de armoedeval voor alleenstaande ouders om te gaan werken is opgelost, waardoor het voor hen financieel loont om te gaan werken.

Daarnaast kent de Participatiewet een aantal financiële prikkels om werk en uitstroom te stimuleren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld door toepassing van de algemene inkomstenvrijlating of de vrijlating voor alleenstaande ouders het mogelijk maken dat een gedeelte van de inkomsten uit arbeid niet wordt verrekend met de uitkering. Op deze manier krijgt een bijstandsgerechtigde een deel van zijn inkomsten bovenop de uitkering. Naast de vrijlatingen beschikken gemeenten over een aanvullend financieel instrument dat zij onder meer kunnen inzetten om deeltijdwerk of uitstroom te stimuleren.

Het gaat dan om de premie voor arbeidsinschakeling die één of twee keer per jaar kan worden verstrekt van ten hoogste € 2.339 per kalenderjaar.

Toelichting partnerbegrip en de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget

Tijdens het AO Armoede en schulden van 25 maart 2015 heb ik uw Kamer toegezegd nog openstaande vragen omtrent het fiscaal- en toeslagpartnerschap mede namens de Staatssecretaris van Financiën te beantwoorden.

De heer Van Weyenberg heeft geïnformeerd naar de stand van zaken betreffende de uitzondering op het partnerbegrip voor personen in een opvangwoning die als partners kwalificeren. Op 5 juni 2015 is – vooruitlopend op wetgeving – een beleidsbesluit5 gepubliceerd. Daarin is bepaald dat deze personen op verzoek met ingang van 1 januari 2015 gedurende 2015 niet meer als partners worden gekwalificeerd. Dit betekent dat beide personen als alleenstaand worden behandeld voor de toeslagen. In het wetsvoorstel Belastingplan 2016 wordt deze maatregel meegenomen zodat deze uitzondering ook voor toekomstige gevallen gaat gelden. De heer Van Weyenberg vraagt tevens of een hardheidsclausule ontbreekt. Er bestaat in het objectieve partnerbegrip geen hardheidsclausule. Daar is bewust voor gekozen. Het objectieve partnerbegrip is per 1 januari 2011 in de fiscaliteit geïntroduceerd om door middel van objectieve factoren (gehuwd, samenwonend en een gezamenlijk huis, een kind e.d.) objectief vast te stellen of sprake is van partnerschap. Een hardheidsclausule zou een ongewenste subjectiviteit in het partnerbegrip introduceren. Een hardheidsclausule zou onherroepelijk leiden tot een zekere mate van willekeur, zou de uitvoering aanzienlijk compliceren en leiden tot hogere uitvoeringskosten.

Mevrouw Voortman, de heer Van Weyenberg en de heer Heerma hebben mij gevraagd of het klopt dat, ingeval gehuwden een verzoek tot scheiding van tafel en bed indienen, de ex-partner in aanmerking komt voor de alleenstaande ouder-kop. Dat is inderdaad het geval mits de ex-partner een alleenstaande ouder is.

Deze leden hebben ook gevraagd hoe het precies zit met geregistreerde partners of mensen met een partner in de gevangenis. In de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn de bepalingen van de belastingwet die rechtsgevolgen verbinden aan – kort gezegd – het huwelijk van overeenkomstige toepassing op het geregistreerd partnerschap. Voor geregistreerde partners geldt derhalve, net zoals geldt voor gehuwden, dat zij een verzoek (in dit geval om ontbinding van het partnerschap) kunnen doen. Het verzoek is dus – mits zij dit ook doorgeven aan de Belastingdienst – voldoende om het fiscaal- en toeslagpartnerschap te doen eindigen. Het antwoord op de vraag hoe het partnerschap eindigt voor personen met een partner in de gevangenis is afhankelijk van de situatie. Indien zij zijn gehuwd of geregistreerd partners zijn, blijven deze personen fiscaal en toeslagpartner, tenzij zij een verzoek tot scheiding van tafel en bed of een verzoek om ontbinding van het partnerschap indienen. Voor de overige categorieën fiscaal- en toeslagpartners (bijvoorbeeld samenwonenden uit wiens relatie een kind is geboren, waarvan een van de twee voor de pensioenregeling van de ander is aangemerkt of die een gezamenlijke woning hebben) geldt dat zij, vanaf het moment dat een van de twee niet meer op hetzelfde adres in de basisregistratie personen staat ingeschreven, niet meer als partners kwalificeren.

De heer Van Weyenberg heeft mij verder gevraagd de casus te bezien van iemand wiens partner in coma lag en toeslagen misliep, omdat er nog sprake van een fiscaal- en toeslagpartner was. Ik verwijs u hiervoor naar de brief die Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van Kamervragen van de leden Heerma en Omtzigt (CDA) over deze casus op 31 maart 2015 aan uw Kamer heeft gezonden6.

Reactie op jaarcijfers NVVK

Naar aanleiding van een verzoek van het Kamerlid Karabulut (SP) tot het houden van een debat over schuldenproblematiek bij huishoudens heeft het Kamerlid Van Weyenberg (D66) in het ordedebat van 26 mei 2015 het kabinet gevraagd schriftelijk te reageren op het jaarverslag van de Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK). Het jaarverslag 2014 van de NVVK bevat de jaarcijfers van de bij de NVVK aangesloten organisaties. De leden van de NVVK hebben een landelijke spreiding7.

De gegevens uit het jaarverslag zijn afkomstig uit een jaarlijks bij de leden uitgevoerde enquête en hebben met name tot doel om een beeld te geven van de door de leden geleverde prestaties. Zo hebben 48.800 personen in 2014 gebruik gemaakt van een via een NVVK-lid ter beschikking gestelde budgetbeheerrekening, zijn 18.200 mensen met informatie en advies ondersteund en is in 4.555 gevallen een schuldregeling tot stand gekomen via een saneringskrediet8. Ik merk daarbij op dat een persoon gebruik kan hebben gemaakt van meerdere vormen van dienstverlening.

De cijfers hebben daarnaast een indicatief karakter als het gaat om de algehele ontwikkeling binnen de gemeentelijke schuldhulpverlening. In dat kader laten zij onder meer een verdere toename van het aantal aanmeldingen (92.000 in 2014, 89.000 in 2013) en een stijging van het totale schuldenpakket zien (€ 38.500 in 2014, € 37.700 in 2013). Er is weliswaar sprake van een afgevlakte groei ten opzichte van de voorgaande jaren en hoewel mij dat hoopvol stemt zijn we er dus duidelijk nog niet.

Een totaalbeeld van het aantal personen dat via de verschillende vormen van schuldhulpverlening is geholpen is vanuit de cijfers moeilijk te herleiden. Zo blijft onduidelijk in hoeverre de weigeringgronden effect hebben op het aantal na aanmelding ook daadwerkelijk tot de schuldhulpverlening toegelaten personen. Ik laat dit punt terugkomen in de juist gestarte evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Ook zal ik de NVVK vragen of zij mij hier inzicht in kunnen bieden.

Daarnaast biedt het jaarverslag natuurlijk geen algeheel beeld van het palet aan dienstverlening dat in het kader van de schuldhulpverlening wordt ingezet. Het jaarverslag beperkt zich logischerwijs tot de dienstverlening van gemeenten en private partijen die lid zijn van de NVVK. De integrale schuldhulpverlening, zoals deze sinds 2012 ook in de Wgs is verankerd, bestrijkt bredere dienstverlening, waarin naast gemeenten en stadsbanken, ook maatschappelijk werk, woningstichtingen, kerken en verschillende vrijwilligersorganisaties een belangrijke rol spelen.

Binnen het brede palet aan hulp- en dienstverlening is slechts voor een beperkt aantal personen de oplossing gelegen in een schuldbemiddeling (het treffen van een schuldregeling tussen schuldenaar en de schuldeisers). Als redenen voert het in opdracht van de NVVK uitgevoerde onderzoek «Onoplosbare schulden» 9 vooral in de persoon gelegen factoren (gedragsaspecten) en oorzaken van juridische aard (denk aan de samenstelling van het schuldenpakket, een nog niet afgehandelde echtscheiding of een te beperkt inkomen) aan. Het hanteerbaar maken van de financiële problematiek staat dan voorop. Ik ben blij met de in het jaarverslag terug te vinden verdergaande differentiatie van het dienstverleningaanbod bij NVVK-leden. Hieruit blijkt een toenemend besef dat een schuldregeling slechts in een beperkt aantal gevallen een oplossing is en dat het merendeel van de mensen die zich melden bij de schuldhulpverlening op een andere wijze duurzame ondersteuning moet worden geboden.

Dat daarbij de beslagvrije voet, het minimum bedrag waarover een schuldenaar moet kunnen blijven beschikken, een belangrijke pijler vormt en juist deze beslagvrije voet onder druk staat, is iets waar dit kabinet zich bewust van is. Verschillende trajecten om deze beslagvrije voet – zeker als het gaat om incasso van Rijkswege – beter te borgen, heeft het kabinet in gang gezet. Over de stappen die zijn gezet, heeft het kabinet u bij separate brief geïnformeerd.

Daarnaast bestaan er al langer afspraken met de verschillende incasserende organisaties (CJIB, Zorginstituut Nederland en Belastingdienst) en – zo het convenanten betreft – de NVVK om de incasso aan te passen zodra iemand bij de schuldhulpverlening in beeld is. In dat kader past ook de Verwijsindex Schuldhulpverlening, waarvan de landelijke uitrol vorig jaar mede met een subsidie vanuit het Ministerie van SZW, is gestimuleerd. De Verwijsindex maakt voor gerechtsdeurwaarders en dus ook de deurwaarders die door de verschillende incasserende instanties van het Rijk worden ingeschakeld, inzichtelijk wanneer iemand een schuldhulpverleningtraject doorloopt, waardoor zij hierop hun incasso kunnen aanpassen. Juist door dit soort initiatieven te stimuleren, wil ik ook de NVVK meer handvatten geven om daar waar incasso de dienstverlening vanuit de schuldhulpverlening bemoeilijkt tot afspraken te kunnen komen.

Rijksincassovisie

Op 28 april jongstleden is de concept-Rijksincassovisie besproken met een twintigtal partijen uit het veld, waaronder diverse gemeenten, het Zorginstituut Nederland, UWV, SVB, Belastingdienst, de Nationale ombudsman, Landelijke Cliëntenraad en de NVVK. De partijen stonden binnen de geschetste kaders – rijksincasso die het bestaansminimum van mensen respecteert – positief ten opzichte van de geformuleerde visie. Zij hebben verschillende suggesties gedaan om tot een verdergaande operationalisering van de visie te komen. De Ministeries van Financiën, Veiligheid en Justitie, VWS en SZW zullen met de onder hen ressorterende uitvoeringsorganisaties bespreken hoe zij de visie kunnen vertalen naar hun eigen uitvoeringspraktijk. De conceptvisie bevat daartoe een aantal voorstellen. Deze extra stap is nodig om tot een meer concrete visie te komen die daadwerkelijk in de uitvoering is verankerd. In een bewindspersonenoverleg dit najaar zal ik een terugkoppeling vanuit de verschillende departementen ontvangen en de daaruit voortvloeiende toezeggingen verwerken in de visie. Deze zal ik vervolgens aan de Kamer aanbieden.

Europees Fonds voor Meest Behoeftigen

Zoals ik uw Kamer heb gemeld zet Nederland de middelen voor het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB), in totaal € 4,4 miljoen verspreid over zeven jaar, in om sociale uitsluiting onder kwetsbare ouderen met een laag besteedbaar inkomen tegen te gaan. Om gebruik te maken van de expertise in het veld zijn maatschappelijke organisaties gevraagd hiervoor plannen in te dienen. Het inhoudelijk beste plan, dat derhalve voor subsidie in aanmerking komt, is afkomstig van de bibliotheek Utrecht. Het plan richt zich op het extra ondersteunen van kwetsbare ouderen in de vier grote steden. Het doet dit door ouderen meer bekend te maken met de voorzieningen in hun wijk en hen te stimuleren om hier blijvend gebruik van te maken. Ook wordt gewerkt aan het vergroten van de persoonlijke competenties van kwetsbare ouderen, zoals financiële zelfredzaamheid en digitale vaardigheden. De projectactiviteiten sluiten nauw aan bij reeds bestaande netwerken en activiteiten voor laag geletterden en mensen met beperkte digitale vaardigheden en op de ontmoetingsfunctie die bibliotheken reeds vervullen. De komende tijd zal ik aanvullende afspraken maken met de bibliotheek Utrecht, zodat het project in het najaar daadwerkelijk van start kan gaan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstuk 24 515, nr. 294.

X Noot
2

Kamerstuk 24 515, nr. 304.

X Noot
3

Bijlage bij de brief «jongeren en jongvolwassenen met schulden» die 29 juni jl. naar uw Kamer is gestuurd.

X Noot
4

de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, art. 255 Gemeentewet en de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelasting.

X Noot
6

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1791.

X Noot
7

Het betreft 93 leden die in 93% van alle gemeenten actief zijn. De grootste leden zijn in meer dan 50 gemeenten actief zoals Plangroep en Kredietbank Nederland.

X Noot
8

Er worden meer diensten in het jaarverslag benoemd. Hier is gekozen voor de diensten die binnen het jaarverslag in aantallen tot uitdrukking zijn gebracht.

Naar boven