24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 257 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2013

Op 5 april jl. ontving ik van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid het verzoek te reageren op de brief van de LOSR/MOgroep. LOSR en MOgroep stellen in deze brief dat door de combinatie van bronheffing en het verrekenen van uitkeringen, burgers te vaak onder het bestaansminimum terecht komen. De LOSR/MOgroep verzoekt mij ervoor te zorgen dat gemeenten, UWV en de SVB instructie krijgen over de wijze waarop zij ambtshalve bij het verrekenen rekening moeten houden met de bestuursrechtelijke premie, zodat betrokkenen niet minder ontvangen dan de beslagvrije voet.

In het rapport «Paritas Passé – debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden1» komt de bredere problematiek van handhaving van de beslagvrije voet aan de orde. Conclusie van het rapport is dat mensen steeds vaker onder het wettelijke bestaansminimum terechtkomen door een opeenstapeling van beslagleggingen en andere vormen van verhaal. Zoals in de reactie op het rapport Paritas Passé2 te lezen is, vindt het kabinet handhaving van de beslagvrije voet noodzakelijk en zet zij zich hier voor in. Het uitgangspunt dat mensen zelf verantwoordelijk blijven voor hun financiële beslissingen en nakoming ervan geldt daarbij onverkort.

Ik vind het essentieel dat de beslagvrije voet gehandhaafd wordt. Mensen moeten in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Dit principe geldt ook bij een samenloop van bronheffing en verrekeningen.

Schuldeisers zijn wettelijk verplicht om de beslagvrije voet te respecteren3. Afhankelijk van de huishoudsituatie en leeftijd gelden verschillende basisbedragen, in beginsel 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. Wanneer er via bronheffing een bestuursrechtelijke premie wordt geïnd door het CVZ, mogen andere schuldeisers, zoals gemeenten, UWV en de SVB, alleen verrekenen tot de beslagvrije voet (zie de artikelen 475 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in combinatie met artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht). Gemeenten zijn wettelijk verplicht zelf na te gaan of een betrokkene nog blijft beschikken over een inkomen dat minstens gelijk is aan de beslagvrije voet. Bij een samenloop met bronheffing moeten zij opnieuw het bedrag van de beslagvrije voet vaststellen en eventueel corrigeren. De gemeente beschikt bij verrekening doorgaans over voldoende gegevens van een betrokkene om het voor die persoon toepasselijke bedrag van de beslagvrije voet te kunnen bepalen. Als dat niet zo is, kan een betrokkene worden verplicht aanvullende gegevens te leveren (zie artikel 60, eerst lid, van de WWB). Als iemand desgevraagd geen informatie verstrekt dan is een uitzondering op de beslagvrije voet wettelijk toegestaan (zie o.a. artikel 60, zesde lid, van de WWB).

De LOSR/MOgroep schetst in de brief de situatie dat door de inning van de bestuursrechtelijke premie door het CVZ de eigen verrekeningsmogelijkheden kleiner worden. Uit signalen van de VNG, Divosa, het UWV en de SVB kan ik opmaken dat die geschetste situatie wordt herkend. Gemeenten, UWV en SVB geven ook aan in die gevallen het bedrag van de beslagvrije voet opnieuw te berekenen en waar nodig te wijzigen. Dit gebeurt op basis van de bekende kerngegevens, aan de hand van beschikbare rekenmodules of op basis van de benodigde informatie die door de betrokkene wordt verstrekt. De SVB geeft aan op verzoek tussentijds te wijzigen. In januari heeft de SVB de bestaande groep waar een bestuursrechtelijke premie bij wordt ingehouden geïnformeerd over eventuele consequenties voor het bedrag van de beslagvrije voet. Nieuwe gevallen ontvangen deze brief ook. Daarnaast onderzoekt de SVB ambtshalve jaarlijks of de beslagvrije voet aanpassing behoeft, ongeacht of er sprake is van een samenloop met de bestuursrechtelijke premie. De uitvoeringsinstanties informeren betrokkenen proactief dat verandering in inkomen invloed kan hebben op de voor hen geldende beslagvrije voet. Het UWV voert vaak een individueel inkomensonderzoek uit.

Gemeenten, UWV en SVB geven aan dat een aanpassing van de bedragen voor de beslagvrije voet uitvoeringstechnisch vrij bewerkelijk is. Met name wanneer dit met enige regelmaat per individuele klant moet gebeuren. Ook pakt, alhoewel dit wel vaak wordt verwacht, een correctie niet altijd uit in het voordeel van de klant. Kennis over het berekenen van de beslagvrije voet en communicatie binnen de organisatie alsmede naar de klant is belangrijk. Binnen UWV loopt momenteel een traject dat betrekking heeft op het terug- en invorderingstraject en de gevolgen voor de beslagvrije voet. Hierin worden concrete voorstellen gedaan voor het verbeteren van het kennisniveau bij de medewerkers middels een interne voorlichtingscampagne. Hiermee is inmiddels gestart. Daarnaast verbetert het UWV op korte termijn de voorlichting aan klanten door de brieven die zij verzenden aan te passen. Ook worden voorstellen gedaan om op langere termijn systemen aan te passen en te komen tot geautomatiseerde processen. Gemeenten grijpen ook verschillende mogelijkheden aan om voorlichting te geven aan klanten. Bijvoorbeeld bij loket schuldhulpverlening en via sociaal raadslieden. De SVB heeft op het gebied van beslag en de beslagvrije voet begin 2012 haar (interne) instructies herschreven en heeft in 2013 eveneens aanvullende educatie aan haar medewerkers over de beslagvrije voet en invordering ingepland. Daarnaast wordt de standaardcorrespondentie bij beslag bezien en aangepast.

Gemeenten, het UWV en de SVB moeten bij de samenloop van bronheffing en verrekeningen de beslagvrije voet respecteren. Zij hebben mij laten weten hieraan uitvoering te geven en de voorlichting en instructies waar nodig te verbeteren. Hierin komen de uitvoeringsinstanties voldoende tegemoet aan de wens van de LOSR/MOgroep dat de overheid haar verantwoordelijkheid neemt en de wettelijk vastgelegde beslagvrije voet proactief als bestaansminimum respecteert. Naar aanleiding van eerdere Kamervragen omtrent dit onderwerp wordt in de eerstvolgende verzamelbrief naar gemeenten hier aandacht aan besteed.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Het rapport Paritas Passé is gepubliceerd in maart 2012, door dr. N. Jungmann, mr. A.J. Moerman, mr. H.D.L.M. Schruer en mr. I van den Berg.

X Noot
2

Kamerstuk 24 515, nr. 255.

X Noot
3

De wet bepaalt slechts in een beperkt aantal gevallen dat een schuldenaar onder de voor hem van toepassing zijnde beslagvrije voet mag zakken. Zie Kamerstuk 24 515, nr. 255, p. 2.

Naar boven