24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 244 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2012

Vorige week donderdag is het armoedesignalement 2012 van het CBS en SCP gepubliceerd. Mevrouw Karabulut heeft mij gevraagd om voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een inhoudelijke reactie op de groei van armoede in Nederland en een plan van aanpak tegen armoede naar de Kamer te sturen (uw brief d.d. 6 december 2012). Aan dat verzoek kom ik hierbij graag tegemoet.

Het armoedesignalement bevat de meest actuele gegevens (2011) van het CBS en SCP over armoede in Nederland aan de hand van twee centrale indicatoren: de lage-inkomensgrens van het CBS en de niet-veel-maar-toereikendgrens van het SCP. Centrale conclusie is dat de kans op armoede in 2011 is gestegen ten opzichte van een jaar eerder. Zoals onderstaande grafiek laat zien is aan de jarenlange daling van de kans op armoede helaas een einde gekomen. In 2010 had 7,4% van de huishoudens een inkomen onder de lage inkomensgrens. In 2011 is dat aantal gestegen tot 8,7% van de huishoudens. Ook is het aantal huishoudens dat langdurig (meer dan vier jaar) een laag inkomen heeft, voor het eerst sinds 2000 weer toegenomen.

De economische neergang die in 2009 is begonnen werkt nu ook door in de armoedecijfers. In 2012 en 2013 verwachten CBS en SCP een verdere toename van de kans op armoede, al geven zij zelf aan dat vooral de raming voor 2013 onzeker is, omdat de inflatie en werkloosheid zich anders kunnen ontwikkelen dan nu is aangenomen.

Bron: Armoedesignalement 2011 en Staline

De stijging van de kans op armoede is in alle risicogroepen terug te vinden, zoals eenoudergezinnen, bijstandontvangers, niet-westerse allochtonen en alleenstaanden tot 65 jaar. Bij gepensioneerden en 50-plussers is de kans op armoede laag, bij kinderen juist hoog. In toenemende mate hebben dertigers en veertigers een bovengemiddeld armoederisico.

Uit bovenstaande blijkt dat in 2011 het aantal mensen met een laag inkomen met de economische neergang is toegenomen. Het kabinet zet daarom actief in op het voorkomen en bestrijden van armoede. Omdat werk de beste manier is om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan, wil het kabinet in samenwerking met sociale partners de arbeidsparticipatie bevorderen. Werk gaat meer lonen voor mensen met lage inkomens door de hogere arbeidskorting en de hervorming van de kindregelingen. Hiermee wil het kabinet een eind maken aan de situatie waarbij een alleenstaande ouder er op achteruit gaat wanneer deze vanuit een uitkering aan het werk gaat.

Ook op andere manieren investeert het kabinet in preventie van armoede, bijvoorbeeld door te investeren in onderwijs, extra aandacht voor de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en ondersteuning van gemeenten bij de implementatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Ten slotte is in het Regeerakkoord afgesproken dat de koopkracht van lage inkomens wordt ontzien, door een verhoging van de algemene heffingskorting, arbeidskorting en het kindgebonden budget.

Mede door de economisch moeilijke situatie zal deze inzet echter niet kunnen voorkomen dat er mensen zijn die de eindjes moeilijk aan elkaar kunnen knopen. Dit kabinet onderkent de problemen die kunnen ontstaan wanneer je moet leven van een laag inkomen en trekt daarom meer geld uit voor bestrijding van armoede. In 2014 € 80 miljoen en vanaf 2015 € 100 miljoen structureel per jaar.

In het Regeerakkoord is aangegeven dat er extra aandacht komt voor gezinnen met kinderen, werkenden met een laag inkomen en ouderen met een klein pensioen. Omdat bijzondere bijstand terecht moet komen bij de mensen die dit het hardst nodig hebben, worden de mogelijkheden voor individuele bijzondere bijstand (voor daadwerkelijke kosten) verruimd, en de mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand (voor aannemelijke kosten) beperkt.

Onderdeel van de intensivering van het armoedebeleid is dat kinderen mee kunnen doen aan sport. Daarom wordt, als onderdeel van de intensivering van het armoedebeleid, in elk geval de subsidie aan het Jeugdsportfonds Nederland verlengd en wordt de Sportimpuls verhoogd.

De manier waarop de middelen verder ingezet zullen worden, wordt in overleg met gemeenten en andere relevante partijen uitgewerkt. Gemeenten spelen een belangrijke rol, aangezien de verantwoordelijkheid voor het armoedebeleid primair bij hen ligt. Gemeenten zijn het best in staat om hulp te bieden aan mensen die dit nodig hebben. Ik wil gemeenten voor de uitvoering van het armoedebeleid zoveel mogelijk beleidsruimte geven. In dit kader heb ik inmiddels de door het vorige kabinet gestelde inkomensnorm voor de verstrekking van een zogenaamde stadspas laten vervallen. Gemeenten kunnen, indien zij dit wensen, passen voor culturele, maatschappelijke of sportvoorzieningen ook verstrekken aan mensen uit huishoudens die een inkomen hebben boven 110% van het sociaal minimum.

Belangrijk is dat mensen letten op hoe zij met hun geld omgaan en dat zij streven naar een goede balans tussen inkomsten en uitgaven. Ik begrijp dat dit veel van mensen vraagt. Vooral mensen met lage inkomens zullen soms moeilijke beslissingen moeten nemen. Die zijn echter wel nodig om grotere (financiële) problemen te voorkomen.

Als er problemen optreden, vind ik het belangrijk dat mensen niet aan hun lot worden overgelaten. Ik ben me er zeer van bewust dat het heel lastig kan zijn om financiële problemen het hoofd te bieden of om (meer) werk te vinden. Daarom is er een sociaal vangnet. Ik zet mij in om samen met gemeenten, sociale partners en andere maatschappelijke organisaties ervoor te zorgen dat alle mensen in dit land mee kunnen blijven doen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven