24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 201 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2011

In het onderzoek naar de wenselijkheid van invoering van een breed wettelijk moratorium is geconcludeerd dat invoering van een breed wettelijk moratorium niet wenselijk en niet noodzakelijk is1. In de brief van 6 september 2010 heeft het kabinet deze conclusie onderschreven2. Het tijdelijk opschorten van de invorderingsmaatregelen van schuldeisers kan beter worden bevorderd door (verdergaande) zelfregulering van de sector schuldhulpverlening dan door invoering van een breed wettelijk moratorium. Om de betrokken partijen daarbij handvatten te bieden, is het vervolgonderzoek gewijd aan de vormgeving van zelfregulering. Mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie stuur ik u hierbij het onderzoeksrapport.1

Bevindingen onderzoek

In het onderzoek staat de vraag centraal hoe de vormgeving van een alternatief voor een breed wettelijk moratorium gebaseerd op zelfregulering eruit kan zien. De onderzoekers hebben twee vormen van zelfregulering onderzocht:

  • 1) Uitbreiding van convenantafspraken tussen (koepels van) schuldeisers en (koepels van) schuldhulpverleners;

  • 2) De methode van wederzijdse informatieverstrekking tussen gerechtsdeurwaarders en schuldhulpverleners, ontwikkeld door de NVVK (Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) en KBvG (Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders).

Door de combinatie van beide vormen van zelfregulering ontstaat een systeem waarin (vrijwel) alle schuldeisers zich bewust worden van de ernst van de schulden van de schuldenaar, beter worden geïnformeerd dan thans het geval is en geconfronteerd worden met de vraag of zij willen meewerken aan een oplossing in het minnelijke traject door de invordering tijdelijk op te schorten. Hiermee worden zij in de gelegenheid gesteld om het maken van onnodige kosten te vermijden, hetgeen voor iedere opdrachtgever van een gerechtsdeurwaarder direct relevant is, en zeker ook voor de schuldenaar zelf.

In de huidige situatie wordt al gebruik gemaakt van convenanten waarin afspraken worden vastgelegd tussen schuldhulpverlener en schuldeiser. Deze afspraken zien niet alleen op het opschorten van invorderingsmaatregelen, maar kunnen bijvoorbeeld ook betrekking hebben op informatie-uitwisseling en de kwaliteit van schuldhulpverlening. In het algemeen kan worden gesteld dat de convenantpartijen tevreden zijn over de werking van de afspraken.

Het onderzoek schetst welke stappen door partijen ondernomen kunnen worden om met meer schuldeisers convenanten af te sluiten.

De NVVK en de KBvG hebben een methode ontwikkeld om door gerichte informatie-uitwisseling tussen schuldhulpverleners en gerechtsdeurwaarders een periode te creëren waarin schuldeisers (tijdelijk) afzien van invorderingsmaatregelen waardoor zij onnodige kosten voorkomen. Aldus wordt een adempauze bereikt in de minnelijke schuldhulpverlening. De methode werkt als volgt: voordat de gerechtsdeurwaarder een ambtshandeling verricht, controleert hij of de schuldenaar bekend is bij de schuldhulpverlening. Als dit het geval is neemt de gerechtsdeurwaarder contact op met zijn opdrachtgever en adviseert om de gewenste invorderingsmaatregelen op te schorten. Deze methode is op beperkte schaal in een pilot in Friesland beproefd. Uit de eerste resultaten van deze pilot blijkt dat vrijwel alle schuldeisers een pas op de plaats maken als blijkt dat iemand bekend is bij de schuldhulpverlening. De beoogde adempauze voor de schuldenaar wordt hiermee feitelijk bereikt, zij het niet met wettelijke dwang. In het onderzoek wordt omschreven welke stappen de betrokken partijen kunnen nemen om deze methode van gegevensuitwisseling landelijk in te voeren en daarvan de voordelen te behalen.

Beschouwing en conclusie

Zelfregulering biedt goede mogelijkheden om te bewerkstelligen dat schuldeisers tijdelijk hun invorderingsmaatregelen opschorten. Ik verwacht dat gezamenlijke afspraken over het oplossen van schulden op basis van onderhandelingen tussen partijen meer effect sorteren dan een eenzijdig instrument dat schuldeisers verplicht om (tijdelijk) af te zien van hun rechten. Zeker omdat het bewerkstellingen van een afkoelingsperiode geen doel op zich is. Het uiteindelijke doel is immers dat de schuldenproblematiek wordt opgelost en dat vraagt naar mijn mening dat de bij uitstek deskundige partijen – de schuldhulpverlening en de incassobranche – op basis van vertrouwen en gelijkwaardigheid samenwerken. Dat past beter bij de aard van het minnelijke schuldhulptraject, waarin onderhandelen en schikken centraal staan, dan een gedwongen afkoelingsperiode die de schikkingsbereidheid juist zal doen afnemen. Daar komt bij dat convenantafspraken tot maatwerk voor de sector kunnen leiden. Een gunstig effect van zelfregulering is dat dit een belangrijke impuls is om de kwaliteit van schuldhulpverlening te verbeteren. Ik ga er vanuit dat schuldeisers als voorwaarde om mee te werken aan zelfregulering kwaliteitseisen zullen stellen aan de schuldhulpverlening.

Uit het onderzoek komt naar voren dat schuldhulpverleners, schuldeisers en gerechtsdeurwaarders meerwaarde zien in verdergaande zelfregulering en dat daarvoor dus een breed draagvlak aanwezig is. Ik constateer met genoegen dat partijen met dit initiatief al veel hebben bereikt en in gang hebben gezet. Convenanten kunnen – in tegenstelling tot een afgedwongen adempauze – op breed draagvlak rekenen van schuldhulpverleners en schuldeisers en ook de gerichte informatieverstrekking tussen gerechtsdeurwaarders blijkt meerwaarde te hebben. Ik verwacht dan ook positieve resultaten van de verdere uitrol van de pilot met de gerichte informatieverstrekking tussen gerechtsdeurwaarders en schuldhulpverleners. De NVVK en de KBvG hebben reeds aangekondigd de verdere uitrol voor te bereiden. Ik acht het van groot belang dat dit groeiende wederzijds vertrouwen een kans wordt geboden, omdat zowel schuldenaren als schuldeisers hierbij zijn gebaat.

Het onderzoek bevestigt mijn beeld dat door de combinatie van beide vormen van zelfregulering een (vrijwel) sluitend systeem ontstaat. Mocht dit systeem in bepaalde gevallen (schuldeisers) geen oplossing bieden dan zou de minnelijke schuldhulpverlening meer dan thans gebruik kunnen maken van het dwangakkoord en het (minnelijk) noodmoratorium als opgenomen in de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Schuldeisers die zich aantoonbaar onredelijk opstellen in het minnelijke traject kunnen met het dwangakkoord door de rechter tot medewerking worden gedwongen. Het noodmoratorium biedt een adempauze van maximaal zes maanden waarin via de rechter alsnog een minnelijke regeling kan worden geprobeerd. Om het gebruik van beide instrumenten te bevorderen wil de Minister van Veiligheid en Justitie de huidige bewindvoerders inzetten om die zaken actiever bij de rechter te brengen. Een landelijke pilot is daartoe inmiddels gestart door de Raad voor Rechtsbijstand. Bij bewindvoerders bestaat veel belangstelling om aan de pilot deel te nemen.

Het onderzoek naar de vormgeving van zelfregulering biedt de betrokken partijen goede handvatten om ten aanzien van beide vormen van zelfregulering nog verdere stappen te zetten. Wij zullen in ieder geval met de NVVK en de KBvG overleggen op welke wijze de landelijke uitrol van de pilot met gerichte informatieverstrekking op zo kort mogelijke termijn kan worden bewerkstelligd.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom


X Noot
1

Breed wettelijk moratorium minnelijke schuldhulpverlening, een onderzoek naar de wenselijkheid, 16 augustus 2010, Panteia.

X Noot
2

Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 190.

X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven