24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 198 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2011

Tijdens het voortgezet algemeen overleg over armoede en schulden op 26 januari heb ik toegezegd een tweetal vragen van mevrouw Ortega-Martijn schriftelijk te beantwoorden.

De eerste vraag van mevrouw Ortega-Martijn is of er mogelijkheden vanuit de rijksoverheid zijn om te voorkomen dat een schuldeiser op een eerder moment dan is afgesproken tot incasso van zijn vordering overgaat door het bedrag van de rekening van de schuldenaar af te schrijven. In vervolg daarop stelde mevrouw Ortega-Martijn de vraag hoe voorkomen kan worden dat de schuldeiser incassokosten in rekening brengt indien de inning van de vordering op een te vroeg tijdstip niet is gelukt vanwege bijvoorbeeld onvoldoende saldo.

Indien partijen een overeenkomst aangaan waarbij de ene partij iets levert tegen betaling door de andere partij, kunnen partijen een afspraak maken over het moment waarop de betaling plaatsvindt. Beide partijen zijn dan gebonden aan hetgeen is afgesproken. De overheid treedt daar niet in.

Indien een schuldeiser het verschuldigde bedrag op een eerder moment dan is afgesproken wil afschrijven van een rekening van de schuldenaar dan hoeft de schuldenaar daarmee niet akkoord te gaan. Indien het bedrag is afgeschreven voor de afgesproken datum, dan kan de schuldenaar de overschrijving terugdraaien (storneren).

Indien de overschrijving niet heeft plaatsgevonden vanwege bijvoorbeeld onvoldoende saldo en de schuldeiser als gevolg daarvan incassokosten in rekening brengt, dan zijn de incassokosten niet verschuldigd. Omdat de betalingstermijn nog niet is verstreken, is de schuldenaar niet in de nakoming van de verbintenis tekort geschoten en kunnen geen incassokosten in rekening worden gebracht.

Op basis van het voorgaande is mijn conclusie dat er geen aanleiding is voor de overheid om op enigerlei wijze in te grijpen.

De tweede vraag van mevrouw Ortega-Martijn heeft betrekking op de kwaliteit van bewindvoerders die naar haar oordeel soms onvoldoende is.

In de wet worden twee vormen van bewindvoering met elk een eigen normenkader onderscheiden. Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op de vragen van de leden Spekman en Recourt over bewindvoerders die te weinig tijd hebben, zoals verzonden aan uw Kamer door mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie op 27 oktober 2010.

Bewindvoering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) vloeit voort uit de Faillissementswet en strekt ertoe dat een bestaande schuldenlast door de bewindvoerder wordt gesaneerd.

Daarnaast bestaat bewindvoering op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Als een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zelf zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, kan een beschermingsbewind worden ingesteld over een of meer van de goederen die aan deze persoon (zullen) toebehoren.

Op het vlak van schuldsaneringsbewind heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) in samenspraak met de rechters onder andere een kwaliteitsstandaard op organisatieniveau ontwikkeld en individuele kwaliteitscriteria. Organisaties van bewindvoerders worden na aanwijzing regelmatig geaudit door de Raad voor de Rechtsbijstand om te monitoren of zij nog aan deze eisen voldoen. Daarnaast wordt het werk door de rechtbank gecontroleerd op grond van hun halfjaarlijkse verslagen. Verder kan iedereen een klacht indienen bij de rechter-commissaris tegen een handeling van een bewindvoerder in het kader van de Wsnp.

Als een organisatie van bewindvoerders een tijdens een audit geconstateerd gebrek na een bepaalde periode niet heeft gecorrigeerd, ontvangt die organisatie geen auditcertificaat en worden de rechtbanken hierover geïnformeerd. Uiteindelijk kan de Raad voor de Rechtsbijstand de aanwijzing van een bewindvoerderorganisatie intrekken. Bewindvoerders die niet meer voldoen aan de criteria op persoonsniveau worden door de Raad voor de Rechtsbijstand uit het bewindvoerderregister geschrapt. Als de rechtbank ondermaats presteren constateert, kan zij de Raad voor de Rechtsbijstand informeren, die na het toepassen van hoor en wederhoor een lagere subsidie kan toekennen in de betreffende zaak. De rechtbank kan ook zelf een lager salaris vaststellen. Ook kan de rechtbank de bewindvoerder bij wijze van sanctie ontslaan. Voor zover een fout van een schuldsaneringbewindvoerder tot schade leidt, kan deze daarvoor aansprakelijk worden gesteld. Alle bewindvoerders zijn verplicht een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

Tegen een ondermaats presterende beschermingsbewindvoerder kan de kantonrechter optreden door deze te veroordelen tot het vergoeden van eventueel daardoor geleden schade. Verder kan de kantonrechter de bewindvoerder ontslaan wegens gewichtige redenen. Naar verwachting zal mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie in de loop van 2011 een wetsvoorstel aan de ministerraad voorleggen waarin onder meer kwaliteitseisen worden gesteld aan professionele beschermingsbewindvoerders.

Bovendien geldt voor beide typen bewindvoerders dat zij bij ondermaats presteren het risico lopen in de toekomst minder of geen benoemingen door de rechter te krijgen. Dat raakt de bewindvoerder direct in de verdiencapaciteit en daarvan gaat een duidelijke preventieve werking uit.

Op basis van het voorgaande is mijn conclusie dat de kwaliteit van bewindvoerders in algemene zin voldoende is gewaarborgd. Indien een bewindvoerder in een concreet geval niet goed functioneert zijn er voldoende mogelijkheden om daar tegen op te treden.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom

Naar boven