24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 196 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2011

Bijgaand ontvangt u de antwoorden op uw vragen die ik tijdens het AO armoede en schuldhulpverlening van 13 januari door tijdgebrek niet heb kunnen beantwoorden.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt of in afwachting van de uitkomsten van de pilot van de stichting Preventie Problematische Schulden, aan kredietgevers de verplichting kan worden opgelegd om gegevens op te vragen bij verschillende organisaties zoals energiebedrijven.

Kredietgevers zijn nu reeds verplicht om bij de verstrekking van kredieten de financiële positie van de cliënt te toetsen. Deze toets is breder dan alleen het toetsen van kredietgegevens. De toets omvat onder andere ook inkomensgegevens en gegevens omtrent de zorgverzekering. De toets gebeurt nu via het BKR en door het opvragen van gegevens bij aanvragers van krediet. Op deze wijze wordt nagegaan of een kredietaanbod passend is voor iemand. Vanuit het oogpunt van de privacybescherming is het niet juist om kredietgevers zelf informatie op te laten vragen bij andere organisaties. Dit levert naar mijn idee voor kredietgevers ook veel administratieve lasten op. Het opleggen van zo’n verplichting vereist bovendien wetgeving en is dus niet op korte termijn te realiseren.

Voor een antwoord op de vraag van mevrouw Ortega-Martijn naar een wettelijke betalingsperiode van 30 dagen, wil ik verwijzen naar het wetsvoorstel maximering incassokosten, dat is ingediend bij de Tweede Kamer. De voorgenomen regeling voor consumenten voorziet in de verplichting voor schuldeisers eerst een schriftelijke aanmaning te versturen met een termijn van 14 dagen om de vordering alsnog te voldoen, voordat incassokosten in rekening kunnen worden gebracht.

De heer Ulenbelt merkt op dat centraal wordt gezet dat werk de beste oplossing uit armoede is. Hij vraagt zich af waar die banen zijn.

In Nederland is de werkloosheid relatief beperkt gestegen als gevolg van de recente diepe economische crisis, zeker in vergelijking met andere landen. Op dit moment is zelfs alweer sprake van een licht dalende trend in de werkloosheid. Te verwachten is dat als gevolg van de vergrijzing sprake zal zijn van een toenemende krapte op de arbeidsmarkt met als gevolg een verder aantrekkende vraag naar arbeid.

De heer Ulenbelt stelt voor om in de gemeentelijke verordening op te laten nemen dat aantoonbare kosten voor kinderen bij de gemeente gedeclareerd kunnen worden, om zeker te stellen dat het geld bij de kinderen terechtkomt: «bengelbonus».

Met de verordeningsplicht participatie van schoolgaande kinderen wil het kabinet bereiken dat gemeenten gericht aandacht geven aan het bevorderen van participatie van deze doelgroep. Gemeenten hebben beleidsvrijheid om invulling te geven aan participatie van schoolgaande kinderen. De verordeningsplicht voorziet dat gemeenten die ruimte behouden die past bij de beleidsvrijheid die gemeenten nu ook hebben. Het aan de gemeente voorschrijven dat aantoonbare kosten voor kinderen gedeclareerd kunnen worden, past niet in de verantwoordelijkheidverdeling tussen gemeente en Rijk.

De heer De Jong vraagt of ik de wensen van de PVV in het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening zal meenemen op het punt van de gerichte toepassing van schuldhulpverlening. Het gaat dan om een eenmalig beroep op schuldhulpverlening en een verplichte budgetcursus op eigen kosten.

Schuldhulpverlening is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Om de gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van een meer selectieve en gerichte toepassing van schuldhulpverlening en nazorg overweeg ik een nota van wijziging in te dienen om in het wetsvoorstel expliciet op te nemen dat het College van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid heeft de schuldhulpverlening in ieder geval te weigeren in geval een persoon al eerder een beroep heeft gedaan op schuldhulpverlening.

Het verlenen van schuldhulpverlening is maatwerk. Niet iedereen met problematische schulden heeft een budgetcursus nodig. Het is dan ook niet wenselijk om het volgen van een budgetcursus voor iedereen te verplichten.

Het is ook aan gemeenten om, als het wenselijk is dat een persoon een budgetcursus volgt, te bepalen of dat op eigen kosten moet, of dat de gemeente die kosten voor haar rekening neemt.

Verder vraagt de heer De Jong of ik in het wetsvoorstel de bepaling wil opnemen dat pas een beroep op schuldhulpverlening mogelijk is nadat iemand gedurende een periode van 10 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft.

Ik vind het opnemen van een dergelijke absolute grens niet wenselijk. Het is niet toegestaan om (indirect) onderscheid te maken tussen ingezeten Nederlanders enerzijds en rechtmatig ingezetenen met een andere nationaliteit anderzijds. Een selectieve uitsluiting van het recht op schuldhulp op grond van duur van het ingezetenschap in Nederland, is bovendien in strijd met diverse voor Nederland bindende verdragsverplichtingen inzake non-discriminatie indien er geen objectiveerbaar criterium voor aanwezig is. Bovendien is het opnemen van de door de heer De Jong bepleitte grens niet logisch. Immers de periode dat iemand in Nederland verblijft bepaalt niet of iemand een duurzame band met Nederland heeft. Dit zal per persoon verschillen. Daarom zou overwogen kunnen worden aan te sluiten bij de systematiek die voor de WWB geldt. De doelgroep voor schuldhulp wordt dan beperkt tot rechtmatig ingezetenen van Nederland. Daardoor gaat ook voor de aanspraak op schuldhulpverlening gelden dat er een duurzame band met Nederland moet zijn. Deze duurzame band komt in beginsel geleidelijk tot stand.

De heer De Jong vraagt tevens of het Jeugdsportfonds voldoende bekend is.

Gemeenten hebben op lokaal niveau de ruimte om invulling te geven aan de participatie van kinderen uit arme gezinnen. Zij kunnen daarbij samenwerken met het Jeugdsportfonds. Het Jeugdsportfonds is een particulier initiatief. Deze organisatie kan gemeenten helpen kinderen in arme gezinnen te vinden en toe te leiden naar sport. Het is aan gemeenten om aan hun burgers kenbaar te maken of het Jeugdsportfonds in hun gemeente actief is en zo ja hoe zij gebruik kunnen maken van de activiteiten van het Jeugdsportfonds. De minister van VWS heeft tijdens het wetgevingsoverleg onderdeel Sport van de begroting 2011 van VWS € 500 000 toegezegd aan het Jeugdsportfonds voor de landelijke organisatie.

Onder andere de heer Klaver vraagt of ik het er mee eens ben dat de gemeentelijke dienstverlening zo dicht mogelijk bij de burger wordt georganiseerd, zodat mensen deze goed kunnen bereiken. Zijn er voorbeelden van het gebruik maken van de eigen kracht van burgers, zo is de vraag.

Ik vind het vanzelfsprekend dat gemeenten hun dienstverlening zo dicht mogelijk bij de burgers organiseren. Dat is nu juist de reden dat het beleid rond armoede en schuldhulpverlening gedecentraliseerd is. Gemeenten zijn het best in staat te bepalen welke dienstverlening nodig is en op welke wijze deze aangeboden moet worden.

In de SchuldPreventiewijzer, die in het kader van het platform Wijzer in geldzaken voor gemeenten en andere bij de schuldhulpverlening betrokken organisaties wordt ontwikkeld, komt ook aan de orde op welke manier preventie, zoals voorlichting en verwijzing, op een laagdrempelige manier ingericht kan worden. De SchuldPreventiewijzer komt in de loop van februari beschikbaar. Ik vind het van groot belang dat bij het oplossen van armoede en schuldenproblematiek uitgegaan wordt van de eigen mogelijkheden die mensen hebben. Er zijn al diverse gemeenten die op deze manier werken. Enkele voorbeelden zijn:

  • het project Werk: een zorg minder, waaraan vier gemeenten hebben deelgenomen, gefinancierd uit ESF-Equal;

  • de door de gemeente Deventer ontwikkelde methode Recht op!, waarin vraaggericht wordt geactiveerd en cliënten elkaar helpen;

  • klanten van de voedselbank Amsterdam kunnen de training «Op eigen kracht» volgen, gericht op het vergroten van de financiële zelfredzaamheid en empowerment. Deze training is opgezet in samenwerking met de gemeente Amsterdam.

De heer Klaver vraagt tevens op welke manier wordt gewerkt aan het «empoweren» van vrouwen en of ik microkrediet een instrument vind om armoede tegen te gaan.

Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op de voorgaande vraag vind ik het van groot belang dat bij het oplossen van armoede en schuldenproblematiek uitgegaan wordt van de eigen mogelijkheden die mensen hebben. Er zijn al diverse gemeenten die op deze manier werken. Microfinanciering (ook voor uitkeringsgerechtigden) is in Nederland mogelijk. Samen met de minister van EL&I heb ik twee pilots rond microkredieten laten uitvoeren. Uw Kamer wordt in het tweede kwartaal van 2011 geïnformeerd over de uitkomsten van die pilots.

Diverse leden, waaronder mevrouw Koşer Kaya, vragen hoe bevorderd kan worden dat er vanuit een integrale visie op armoede en schuldhulpverlening gewerkt wordt.

Doordat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid, kunnen zij de verbanden leggen tussen deze beleidsterreinen en die van re-integratie, zorg of onderwijs.

Mevrouw Koşer-Kaya vraagt vervolgens of ik, vanwege de reden dat sociale uitsluiting van kinderen een breder begrip is dan niet deelnemen aan sport, een breed Jeugd Participatie Fonds ga instellen. Het gaat ook om bijvoorbeeld wonen in een buurt met weinig voorzieningen.

Het SCP onderstreept in haar rapport naar sociale uitsluiting dat meedoen in de maatschappij van groot belang is voor de ontwikkeling van een kind en dat meedoen zeer afhankelijk is van de situatie waarin een gezin zich bevindt. Het vergroten van arbeidsparticipatie en het begeleiden van de gezinnen met financiële problemen dragen bij aan het tegengaan van sociale uitsluiting. Een aanpak hiervan vraagt dan ook inderdaad om een integrale brede benadering. Gemeenten hebben daar al de ruimte voor. Zij zijn op lokaal niveau het beste in staat om maatwerk te bieden aan gezinnen. Gemeenten kunnen al samenwerken met diverse bestaande organisaties zoals het Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds, Stichting Leergeld, etc. Het instellen van een breed Jeugd Participatie Fonds lijkt daarom niet nodig en ligt gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en rijk niet op de weg van de rijksoverheid.

Tot slot vraagt mevrouw Koşer-Kaya naar de toezegging van de minister van Financiën inzake de ontwikkeling van budgetwinkels.

Het platform «CentiQ, wijzer in geldzaken» is aan de slag met het voornemen van de minister van Financiën inzake een loket voor financiële vragen. De partners in dit platform, waaronder banken, het Nibud, verzekeraars en de overheid, werken thans de mogelijke vormgeving van een loket voor financiële vragen uit. De minister van Financiën zal u nader informeren over een pilot voor het loket voor financiële vragen.

De heer Spekman vraagt – naar aanleiding van het voornemen van het kabinet om de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting te beperken tot alleenstaande ouders met kinderen tot twaalf jaar – of het redelijk is dat werkende alleenstaande ouders met kinderen boven de 12 jaar er hierdoor in inkomen op achteruit gaan, terwijl ook pubers nog ouderlijke zorg vragen.

De maatregel om de leeftijdsgrens voor de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting te verlagen is onderdeel van het regeerakkoord. Op 22 november jl. heeft de minister van Sociale Zaken, tijdens het wetgevingsoverleg kinderopvang, aan het lid van Hijum toegezegd met een integrale beoordeling te komen van de kindregelingen. De (aanvullende) alleenstaande ouderkorting wordt ook aangemerkt als kindregeling en zal dus meegenomen worden in deze beoordeling.

De heer Spekman stelt verder dat het kabinet bezuinigt op verschillende fronten (zorgtoeslag, dubbele heffingskorting in het minimumloon, kindregelingen). De heer Spekman vraagt om een overzicht van de cumulatieve koopkrachteffecten van deze maatregelen in de komende kabinetsperiode.

De exacte invulling en daarmee de cumulatie van alle maatregelen uit het regeerakkoord staat nog niet vast. Voor sommige maatregelen wordt de vorm nog nader bezien, voor andere de fasering. Verder zijn in de komende maanden de volgende belangrijke zaken aan de orde zijn, met doorwerking naar het inkomensbeleid:

  • behandeling wetsvoorstel Uniformering Loonbegrip, waarbij in het aanvullend pakket voor een totaal bedrag van circa 7 miljard verschuivingen plaatsvinden tussen verschillende vormen van belasting- en premieheffing en de bijbehorende compenserende maatregelen;

  • besluitvorming inzake het pensioendossier met name door de fondsbeheerders, wat van invloed kan zijn op zowel premieheffing als de indexatiebeslissing van pensioenfondsen;

  • integrale beoordeling van de kindregelingen.

Een overzicht van de cumulatieve koopkrachteffecten in de komende kabinetsperiode voor alle onderscheiden groepen valt daarom op dit moment nog niet te geven. Bij het opstellen van elke nieuwe begroting zal een beoordeling plaatsvinden van de verschillende koopkrachteffecten in het volgende jaar.

Een aantal leden heeft gevraagd wanneer de nota van wijziging op het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening komt. De heer Spekman vraagt of het moratorium daarin wordt opgenomen.

Zoals ik in antwoord op de vraag van de heer De Jong heb aangegeven, wil ik een nota van wijziging indienen. Deze nota zal u in ieder geval voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel bereiken. In de discussie met uw Kamer over de wenselijkheid van een breed wettelijk moratorium, heb ik verwoord dat ik geen voorstander ben van een dergelijk moratorium. Een moratorium zal dus geen onderdeel uitmaken van mijn voorgenomen nota van wijziging.

Uit het overleg met Uw kamer leid ik af dat er brede overeenstemming is over het doel, namelijk het mogelijk maken van het snel oplossen van schuldenproblematiek. De meest effectieve oplossing ligt naar mijn overtuiging in zelfregulering van de sector schuldhulpverlening. Convenanten, waarin partijen afspraken maken over een afkoelingsperiode, werken in de praktijk goed en kunnen worden uitgebreid naar meerdere partijen. Daarnaast wil ik wijzen op de pilot die de NVVK en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders hebben geïnitieerd. Deze pilot is erop gericht te voorkomen dat schuldeisers onnodige buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten maken en dat de schulden van een schuldenaar, die al een beroep heeft gedaan op schuldhulpverlening, niet onnodig hoog oplopen. Wederzijdse informatieverstrekking is in de schuldhulp een wezenlijk onderwerp, en deze pilot is een hoopgevende ontwikkeling op dat punt Uit de eerste resultaten van de pilot blijkt dat het grootste deel van de schuldeisers bereid is (voorlopig) af te zien van invorderingsmaatregelen als iemand bekend is bij de schuldhulpverlening. Partijen zijn voornemens de pilot dit jaar verder uit te rollen. Ten slotte heeft de minister van Justitie een pilot gestart waarin ervaring kan worden opgedaan met de inzet van bewindvoerders in het minnelijke traject. Zodat de schuldhulpverlening in meer gevallen dan tot nu toe gebeurt, gebruik zal maken van de mogelijkheden die de Wet schuldsanering natuurlijke personen biedt, zoals het dwangakkoord en «nood»-moratorium. In de loop van 2011 komen de eerste resultaten daarvan beschikbaar.

Hoe kunnen mensen worden ondersteund die een WW-uitkering aanvragen en te maken krijgen met een inkomensterugval, zo vraagt mevrouw Sterk.

Het UWV zet activiteiten in gericht op voorlichting over schuldhulpverlening en op actieve verwijzing naar hulpverlening. Werkcoaches zijn getraind opdat zij vaardiger worden in het herkennen van (problematische) schulden.

Hierdoor worden mensen die een WW-uitkering aanvragen en ook Wajonggerechtigden, in antwoord op de vraag van mevrouw Ortega-Martijn, in een vroeg stadium voorzien van adequate informatie en zo nodig doorverwezen naar de hulpverlening.

Naar boven