24 515
Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

nr. 182
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2010

Tijdens het Algemeen Overleg d.d. 10 september 2009 over schuldenproblematiek en bij brief d.d. 15 december 2009 is door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd u van de voortgang van de modernisering van de Pandhuiswet 1910 op de hoogte te houden.1

U bent reeds geïnformeerd over de overdracht van de Pandhuiswet 1910 van het ministerie van Financiën naar het ministerie van Economische Zaken.2 Het formele Koninklijke Besluit, waarin dit wordt geregeld, is thans in voorbereiding. Overeenkomstig de gedane toezegging informeer ik u hierbij over de stand van zaken met betrekking tot de herziening van de Pandhuiswet, alsmede over de voorgenomen aanpak op hoofdlijnen. De nadere uitwerking daarvan zal in de komende periode ter hand worden genomen.

1. Aanleiding

Consumenten die een acute behoefte hebben aan contanten, maar geen geld kunnen of willen lenen en ook geen bezittingen wensen te verkopen, kunnen hun goederen belenen bij een particulier of gemeentelijk pandhuis. Nederland kent op dit moment twee gemeentelijke pandhuizen: de Amsterdamse Stadsbank van Lening en het Haags Pandhuis. Daarnaast zijn circa 60 particuliere pandhuizen actief op de markt.

Het wettelijke kader voor de regulering van pandbeleningen wordt gevormd door de Pandhuiswet 1910. In de praktijk mist de wet echter werking. Enerzijds komt dit doordat de wet sterk is verouderd. Zo vallen bijvoorbeeld aanbieders van pandbeleningen boven de EUR 11,34 buiten het bereik van de Pandhuiswet, omdat dit bedrag niet meer is aangepast sinds 1910. Door dit lage drempelbedrag is de wetgeving in feite een dode letter. Anderzijds is dit het gevolg van het ontstaan van een nieuwe pandconstructie: verkoop met recht op terugkoop.

Het verschil met de klassieke vorm is juridisch van aard. Terwijl bij de klassieke vorm van verpanding de consument eigenaar blijft van het beleende goed, wordt bij de terugkoopconstructie het pandhuis eigenaar van het beleende goed. Deze terugkoopvariant valt buiten het bereik van de huidige Pandhuiswet.

Gemeentelijke pandhuizen maken uitsluitend gebruik van klassieke verpanding. Particuliere pandhuizen daarentegen maken veelal gebruik van de terugkoopconstructie en vallen daarmee buiten de wet. Voorts voorziet de wet niet in een effectief publiekrechtelijk toezicht- en handhavingmechanisme.

Voor consumenten die snel contant geld nodig hebben, voorzien pandhuizen in een maatschappelijke behoefte. Consumenten die gebruik maken van de diensten van pandhuizen bevinden zich echter veelal in een kwetsbare (financiële) positie. Tegen de achtergrond van de wens van het kabinet om problematische schuldensituaties tegen te gaan, en mede om bovengenoemde redenen, heeft het kabinet aangegeven dat een actualisering van de wetgeving wenselijk is.

Het onderzoeksbureau Research voor Beleid heeft, in samenwerking met het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO), de markt voor pandbeleningen onderzocht. Tevens is onderzoek gedaan naar een mogelijk redelijke maximale vergoeding voor pandbeleningen. Dit rapport treft u bijgevoegd aan.1 Ook heeft het ministerie van Economische Zaken de markt zelf nader onderzocht. In deze brief worden de hoofdpunten uit het onderzoek toegelicht en treft u mijn voornaamste bevindingen aan. Aansluitend wordt stilgestaan bij de uitgangspunten en vormgeving van de herziene wet. Tot slot wordt u geïnformeerd over de vervolgstappen.

2. Markt voor pandhuizen

2.1 Algemene marktbeschrijving

Het onderzoek van Research voor Beleid en IOO biedt inzicht in de omvang, structuur en werkwijze van de Nederlandse pandhuissector. De markt voor pandbeleningen is een dynamische markt met relatief veel toe- en uittreders. Vooral de particuliere markt heeft de afgelopen jaren een groei doorgemaakt. De sector is met name een regionaal georiënteerde markt, waarbij de meeste pandhuizen in de Randstad zijn geconcentreerd. Consumenten, die gebruik maken van de diensten van een pandhuis, doen dit veelal in de nabije woonomgeving.

De totale omzet, die pandhuizen over het product pandbeleningen exclusief overige activiteiten maken, bedraagt naar schatting tussen de 140 en 175 miljoen euro. De twee gemeentelijke pandhuizen domineren de markt met circa 70% tot 95% van de totale omzet. In de periode 2006–2008 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse omzet over pandbeleningen bij particuliere bedrijven daarentegen circa tussen de 90 000 en 94 000 euro. Opgemerkt moet worden dat particuliere pandhuizen vaak nog andere activiteiten ontplooien, waarbij de in- en verkoop van tweedehandsgoederen de grootste activiteit is.

Voor consumenten die acuut contant geld nodig hebben, voorziet een pandhuis in een behoefte. Pandkrediet is namelijk een laagdrempelige vorm van krediet. Pandkrediet onderscheidt zich van consumptief krediet, doordat de consument niet met een restschuld achterblijft en geen betalingsverplichting heeft. Een consument die zijn verpande goed niet ophaalt, heeft geen schuld bij het pandhuis staan. Ook de beleenvergoeding hoeft niet te worden betaald. Dit geldt zowel bij de gemeentelijke als de commerciële pandhuizen. Onder de huidige regels is dan ook geen toetsing of melding bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) nodig.

De klantenkring van pandhuizen is zeer divers. Wel volgt uit het onderzoek dat de consumenten die gebruik maken van een pandhuis gemiddeld genomen een lager dan modaal inkomen hebben. Een groot deel van de consumenten die gebruik maken van een pandhuis, bevindt zich in een kwetsbare financiële positie. Ongeveer de helft van de consumenten heeft een schuld op een andere plek, zoals onbetaalde rekeningen of leningen. Slechts een deel van deze groep maakt gebruik van hulpverleningstrajecten. Voor consumenten die niet over de mogelijkheid beschikken om geld te lenen bij een financiële instelling, of dat niet willen, maar ook hun bezittingen niet wensen te verkopen, is belenen bij een pandhuis vaak het enige alternatief om direct aan contanten te komen.

Uit het onderzoek blijkt verder dat consumenten vooral mondelinge informatie krijgen over de overeenkomst die zij sluiten. De meeste pandhuizen hanteren algemene voorwaarden, maar deze worden in het merendeel van de gevallen niet duidelijk aan de consument overhandigd of gecommuniceerd. Daarnaast is het tot stand komen van de beleensom van het goed niet altijd transparant. De consument is derhalve slecht in staat om pandhuizen met elkaar te vergelijken en het pandhuis met de beste prijs of voorwaarden te selecteren.

2.2. Gemeentelijke en particuliere pandhuizen

Uit het onderzoek volgt dat er zowel in bedrijfsvoering als in dienstverlening verschillen bestaan tussen de twee gemeentelijke pandhuizen en de particuliere pandhuizen. Ook variëren particuliere pandhuizen onderling. De voornaamste verschillen worden hieronder kort toegelicht.

Categorie goederen

Gemeentelijke pandhuizen verpanden vooral waardevaste goederen, zoals goud en edelstenen. Daarnaast bestaat een gering percentage uit gebruiksgoederen. De beleningen van particuliere pandhuizen daarentegen bestaan slechts voor een klein gedeelte uit goud en edelstenen. Het grootste deel van de omzet van deze pandhuizen wordt gevormd door gebruiksgoederen, variërend van mobiele telefoons en dvd spelers tot muziekinstrumenten en gereedschap. In tegenstelling tot goud en sieraden kent deze categorie over het algemeen een snellere waardedaling. Dit geldt specifiek voor elektronica.

Beleentermijn

Bij gemeentelijke pandhuizen wordt de mogelijkheid geboden om het goed binnen een termijn van zes maanden op te komen halen, waarbij het mogelijk is om deze termijn te verlengen. Gemeentelijke pandhuizen hebben aangegeven dat circa 95% van de goederen wordt teruggehaald. De meerderheid van de particuliere pandhuizen hanteert een beleentermijn van 28 dagen tot één maand met de mogelijkheid om deze te verlengen. Gemiddeld wordt bij particuliere pandhuizen de beleentermijn van 35% van de goederen dan ook verlengd, waarbij een verband is gevonden tussen het type goed en het percentage verlengingen. Gebruiksgoederen worden minder snel afgelost dan sieraden en goud. Bij 31% van de beleningen die bij particuliere pandhuizen uitstaan, kunnen of willen klanten hun goederen niet meer terugkopen.

Beleenvergoeding

Voor het verpanden van goederen wordt door pandhuizen een beleenvergoeding gevraagd. Deze vergoeding bestaat uit een bedrag ter dekking van de kosten die verbonden zijn aan de activiteit verpanding. Circa 90% van de pandhuizen hanteert één percentage, waarin alle kosten zijn vervat. 10% van de pandhuizen brengt daarnaast nog additionele kosten in rekening, zoals veiling-, administratie- of taxatiekosten. De vergoeding van particuliere pandhuizen bedraagt tussen de 5 en 20% van de beleensom per vier weken of per maand. Eén pandhuis vormt hierop een uitzondering met een vergoeding van 1,59% van de beleensom per maand. De gemeentelijke pandhuizen vragen een vergoeding van circa 1,33% van de beleensom per maand. De gemiddelde beleensom van gemeentelijke pandhuizen (EUR 250) ligt echter ook hoger dan bij particuliere pandhuizen (EUR 75). Dit komt mede doordat gemeentelijke pandhuizen vooral juwelen en edelstenen als beleenpand accepteren, die gemiddeld genomen een hogere en vastere waarde kennen. Het verschil in vergoeding die de consument moet betalen is in absolute termen dan ook kleiner.

Kosten- en baten

Het onderzoek gaat ook in op de kostenstructuur van pandhuizen. Particuliere pandhuizen kennen hogere bedrijfsvoeringkosten dan gemeentelijke pandhuizen, hetgeen met name samenhangt met het verschil in bedrijfsomvang. Zo liggen de relatieve kosten voor het bedrijfspand, het personeel en de opslagkosten bij de particuliere pandhuizen hoger dan bij de gemeentelijke pandhuizen. Gemeentelijke pandhuizen kennen daarnaast geen winstoogmerk.

Binnen de kosten kan een tweedeling worden gemaakt tussen kosten die verbonden zijn aan verpanding en kosten die samenhangen met de verkoop van goederen. In het onderzoek is dit samengenomen. De gemiddelde lasten per euro leenbedrag bedragen 8,7% voor gemeentelijke pandhuizen tegenover 49,6% voor particuliere pandhuizen.

De baten voor particuliere pandhuizen liggen hoger dan bij de gemeentelijke pandhuizen. Terwijl de gemiddelde baten voor gemeentelijke pandhuizen per beleende euro 12,0% bedragen, is dit voor commerciële pandhuizen gemiddeld 65,2%. Bijna tweederde van deze baten per beleende euro wordt behaald uit de opbrengsten uit veiling of verkoop. Het betreft hier de meerwaarde die op niet-opgehaalde goederen wordt behaald (verkoopopbrengst minus beleenvergoeding). Circa een derde van de baten per beleende euro wordt gehaald uit de beleenvergoeding. Bij de twee gemeentelijke pandhuizen is dit drie vierde van de baten per beleende euro.

Winst op verkoop

Indien een consument het beleende goed niet binnen de afgesproken termijn ophaalt, mogen de goederen in de openbare verkoop verkocht worden. Dit gebeurt veelal door middel van een veiling of via de tweedehandsverkoop. Bij veel particuliere pandhuizen is dit een specifiek onderdeel van de onderneming. In het bedrijfsmodel van met name de grotere particuliere ketens zijn de activiteiten van verpanding, in- en verkoop van goederen met elkaar vervlochten.

De opbrengsten uit veiling of verkoop zijn veelal hoger dan het bedrag dat de consument ontvangt voor het belenen van zijn goed, de beleenwaarde. De meerwaarde van niet-opgehaalde goederen minus de veilingkosten wordt door de gemeentelijke pandhuizen in beginsel aan de consument uitgekeerd. Dit geldt niet voor de particuliere pandhuizen die de terugkoopvariant hanteren. Juridisch gezien zijn deze pandhuizen hier niet toe verplicht, omdat bij het aangaan van de belening het pandhuis ook eigenaar van het beleende goed wordt. Daarmee valt ook de opbrengst uit eventuele verkoop toe aan deze pandhuizen. Een eventueel tekort bij de verkoop van producten komt tevens voor het risico van het pandhuis.

3. Maximum beleenvergoeding

De onderzoekers van Research voor Beleid en IOO is tevens gevraagd een onderbouwing te geven voor een mogelijk besluit over een maximale vergoeding voor belening. Op basis van een analyse van de opbrengsten en kostenopbouw zijn een drietal scenario’s geschetst. Belangrijkste conclusie is dat de kostenstructuur van particuliere pandhuizen dusdanig hoog is dat het voor particuliere pandhuizen niet langer rendabel is om hun activiteiten aan te bieden indien wordt gekozen voor een percentage dat aansluit bij de Wet op het Consumentenkrediet1. Een andere belangrijke conclusie ziet toe op de beleenvergoeding die pandhuizen zouden moeten kunnen vragen om hun activiteiten kostendekkend met een winstopslag aan te kunnen bieden. Daarvoor is gekeken naar de gemiddelde kosten en opbrengsten van pandhuizen. Dit wordt bereikt bij een vergoeding van 9,5% van de beleensom per maand. Als de pandhuizen met de laagste kosten vermeerderd met een redelijk winstopslag als uitgangspunt worden genomen, kan een maandpercentage van 4,5% van de beleensom worden gehanteerd. Voor de meerderheid van de particuliere pandhuizen betekent dit echter dat men onder de kostprijs moet werken.

4. Appreciatie en uitgangspunten

De marktschets toont aan dat de pandhuissector voor consumenten die snel contant geld nodig hebben, in een maatschappelijke behoefte voorziet. Tegelijkertijd bevinden juist deze consumenten zich veelal in een kwetsbare (financiële) positie. Tegen de achtergrond van de wens van het kabinet om problematische schuldsituaties tegen te gaan, is het mijn inziens belangrijk dat consumenten op basis van goede informatie een weloverwogen beslissing kunnen nemen tegen redelijke voorwaarden. Hoewel de consument ook een eigen verantwoordelijkheid heeft, is het van belang dat adequate bescherming wordt geboden aan de consument. Op dit moment is dat beschermingsniveau onvoldoende. Dit dient te worden hersteld in de nieuwe wet. Ik richt mij hierbij hoofdzakelijk op de voorkant van de overeenkomst, dat wil zeggen dat ik streef naar optimale transparantie bij het sluiten van de overeenkomst, evenals redelijke beleenvergoedingen. In de herziening hanteer ik meer in het bijzonder de volgende uitgangspunten:

Reikwijdte

De reikwijdte van de Pandhuiswet zal worden uitgebreid ten aanzien van een tweetal elementen, te weten: het drempelbedrag en het onderscheid tussen verschillende vormen pandhuizen. Betreffende het drempelbedrag kent de huidige wet een maximumbedrag van EUR 11,34. Pandhuizen die goederen boven dit bedrag belenen, vallen niet onder de regels van de huidige wet. Daar de waarde van de thans bij het pandhuis aangeboden goederen veelal hoger is dan het genoemde drempelbedrag, zal dit drempelbedrag komen te vervallen. Dit betekent dat alle pandbeleningen onder de wet komen te vallen. Het staat een ondernemer daarbij vrij zelf een minimum beleensom op te nemen in zijn algemene voorwaarden.

Daarnaast zal het onderscheid tussen gemeentelijke en particuliere pandhuizen komen te vervallen. Dit betekent tevens dat de wet zowel geldt voor de klassieke pandbelening als voor de koop-met-terugkoop variant. Het uitgangspunt dient goede bescherming van de consument te zijn, onafhankelijk van de vraag of het een gemeentelijk of een particulier pandhuis betreft. Bovendien dient de consument onafhankelijk van het type overeenkomst adequaat te worden beschermd. Eén uniform regime zal voor de consument rechtszekerheid creëren. Immers voor de consument is het belangrijk dat pandhuizen een uniforme uitstraling hebben en dat de consument op de hoogte van zijn rechten is en optimale bescherming geniet.

Transparantie

In de pandhuissector is op dit moment een gebrek aan transparantie, waardoor de consument onvolledig is geïnformeerd. Hoewel de consument algemene informatie wordt verstrekt, is deze informatie vaak summier en niet altijd duidelijk. Ik ben van mening dat de consument die gebruik wil maken van de diensten van een pandhuis, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst dient te weten wat de voorwaarden en de kosten zijn van de belening. Deze informatie moet daarnaast op duidelijke en begrijpelijke wijze toegankelijk zijn. Om deze transparantie te bewerkstelligen, dienen in de overeenkomst bepalingen te worden opgenomen die de consument schriftelijk informeren over de belangrijkste kenmerken van een overeenkomst, te weten: aard van de overeenkomst (verpanding of verkoop met terugkoop), de totale kosten die aan de consument (al dan niet op termijn) in rekening worden gebracht, de gehanteerde beleentermijn, de mogelijkheid tot verlenging van de beleentermijn, de wijze waarop de beleensom wordt berekend, de procedure die wordt gevolgd indien een verkocht of beleend goed niet (tijdig) wordt teruggehaald, wat er gebeurt in geval van een tekort/overschot in de opbrengst bij verkoop. Deze maatregelen ondersteunen de consument bij het maken van een weloverwogen beslissing om al dan niet in zee te gaan met een pandhuis. Ook stelt dit de consument beter in staat om een goede afweging te maken in de keuze tussen verschillende pandhuizen.

Beleentermijn

De huidige Pandhuiswet kent een minimale beleentermijn van zes maanden. Gedurende deze periode behoudt de consument het recht om zijn goed terug te halen. Alleen de gemeentelijke pandhuizen hanteren deze termijn. Particuliere pandhuizen kennen een gemiddelde termijn van vier weken of één maand. Deze termijn hangt samen met de relatief lage beleensommen van particuliere pandhuizen. Deze ligt gemiddeld genomen ruim drie keer zo laag als bij gemeentelijke pandhuizen. In zijn algemeenheid mag worden aangenomen dat een consument bij een lagere beleensom eerder in staat zal zijn om zijn goed terug te halen.

Tegelijkertijd constateer ik dat één maand voor veel consumenten een relatief korte periode is, want 35% van de beleningen die bij particuliere pandhuizen uitstaan, wordt verlengd. Gezien de aard en kenmerken van de verpande goederen en met name de relatief snelle waardedaling van veel gebruiksgoederen, acht ik een minimale beleentermijn van zes maanden onwenselijk. Ik vind het echter wel billijk om de minimale beleentermijn vast te stellen op twee maanden. Hiermee wordt de klant beter in de gelegenheid gesteld om zijn goed terug te halen. Gelijktijdig wordt met een dergelijke regeling recht gedaan aan het karakter van het goed. Ik ben wel van mening dat een consument die zijn goed wil terug halen voordat de twee maanden zijn verstreken, hiertoe in de gelegenheid moet worden gesteld. Uiteraard staat het pandhuizen vrij om de minimale beleentermijn te verlengen.

Beleenvergoeding en winst op verkoop

Consumenten die gebruik maken van pandkrediet, bevinden zich veelal in een kwetsbare financiële positie. Alternatieve mogelijkheden om aan financiële middelen te komen zijn vaak uitgeput en pandkrediet is veelal de laatste mogelijkheid om aan contant geld te komen. Het merendeel van de doelgroep beoogt zijn beleende goed na het verstrijken van de beleentermijn terug te halen.

Ik acht het daarbij onwenselijk dat de financiële positie van consumenten verder wordt verslechterd door onnodig hoge beleenvergoedingen. Ik ben daarom van mening dat ter bescherming van de consument in de nieuwe Pandhuiswet een maximale vergoeding voor pandbeleningen dient te worden opgenomen, waarin alle kosten zijn vervat. Ik sluit hierbij echter niet aan bij de Wet op het Consumentenkrediet ten aanzien van de hoogte van de maximumvergoeding, want pandkrediet en consumptief krediet zijn heel verschillend. Ook kent het verpanden van goederen een andere kostenstructuur dan het uitlenen van geld. Een maximumvergoeding van 15% per jaar over de beleensom (per 1 januari 2010), oftewel 1,25% per maand, betekent zeer waarschijnlijk dat vrijwel alle particuliere pandhuizen verlies zullen gaan draaien. Omdat het commerciële deel van de sector dan dusdanig onder de kostprijs moet werken, zal deze dienst naar verwachting niet langer door particuliere pandhuizen worden aangeboden. Gelet op de maatschappelijke behoefte waarin pandhuizen voorzien, acht ik dit onwenselijk. Tegelijkertijd constateer ik wel dat de huidige commerciële beleenvergoedingen in diverse gevallen erg hoog zijn met percentages oplopend tot 20% van de beleensom per vier weken of per maand. Gelet op de kostenstructuur van de pandhuizen blijken bedrijfsmodellen ook levensvatbaar te kunnen zijn met aanzienlijk lagere percentages.

Tegen bovenstaande achtergrond ben ik voornemens de maximumvergoeding voor verpanding te limiteren tot een redelijk percentage per beleensom. Indien het bedrijfsmodel van de pandhuizen met de laagste kosten vermeerderd met een winstopslag als uitgangspunt wordt genomen, dan kan een maximumvergoeding per belening per maand van circa 4,5% worden gehanteerd. Ik sluit mij hierbij aan. Gezien de huidige tarifering zal dit in de markt voor pandhuizen tot grote druk tot efficiëntieverhoging leiden, waarbij uiteindelijk alleen de meest efficiënte bedrijven zullen voortbestaan. Dit zal forse consequenties voor de sector hebben, maar in het licht van de doelstelling van deze wet – de consument adequate bescherming te bieden – acht ik deze consequenties aanvaardbaar. Om wel te voorkomen dat met de inwerkingtreding van de nieuwe wet de dienst verpanding door deze tarifering niet langer commercieel wordt aangeboden, wil ik de sector de mogelijkheid bieden hun bedrijfsmodel aan te passen. Daarom sta ik een stapsgewijze aanscherping van de maximumvergoeding voor.

De hoogte van de beleenvergoeding dient in samenhang met de winst op verkoop te worden bezien. Een consument die gebruik maakt van de diensten van een pandhuis, heeft de intentie om zijn goed terug te halen. Dit is ook het doel van een pandhuis. Ik richt mij daarom expliciet op de voorkant van de overeenkomst en acht het niet noodzakelijk om aanvullende maatregelen in de nieuwe wet over de winst op verkoop op te nemen. Pandhuizen vergaren een belangrijk deel van de opbrengsten uit de winst op verkoop, waarmee een deel van de kosten kan worden gedekt. Bovendien vind ik het onwenselijk om de pandhuissector op dit specifieke onderdeel aan stringentere regels te binden dan de tweedehandssector.

Effectief toezicht en handhaving

Vanwege de beperkte reikwijdte van de Pandhuiswet 1910 wordt thans geen publiek toezicht op het merendeel van de pandhuizen uitgeoefend. Mede in het licht van de consumentenbescherming is het van belang dat in de herziene wet voldoende toezichtbevoegdheden en handhavinginstrumenten worden opgenomen om adequaat toezicht te kunnen houden. Hiertoe behoort onder meer de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de naleving van de op het pandhuis rustende verplichtingen, alsmede een effectief sanctiemechanisme. De Consumentenautoriteit zal deze toezicht- en handhavingbevoegdheden gaan uitvoeren, aangezien dit past binnen haar reeds bestaande toezichtsbevoegdheden.

6. Aanpak en procedure

In de komende periode zal ik langs de hierboven geschetste uitgangspunten het wetsvoorstel voor een nieuwe Pandhuiswet verder vormgeven. Ik ben van mening dat de nieuwe wet een coherent geheel vormt dat in zijn totaliteit behandeld moet worden. Derhalve kan in mij niet vinden in de suggestie van de G41 om de nieuwe Pandhuiswet gefaseerd inwerking te laten treden.

De staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk


XNoot
1

Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 24 515, nr. 159 en 24 515, nr. 174.

XNoot
2

Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 24 515, nr. 174.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Per 1 januari 2010 bedraagt het maximum percentage 15% per jaar, oftewel 1,25% per maand.

XNoot
1

Brief G4 aan vaste Kamercommissie van SZW d.d. 14 december 2009 met kenmerk 2009/20 256 RDV betreft wetsvoorstel minnelijke schuldhulpverlening is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven