24 515
Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

nr. 155
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2009

In het algemeen overleg van 11 november 2008 jl. over preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting, heb ik uw Kamer een brief toegezegd met de contouren van een wettelijke regeling voor de normering van incassokosten (Kamerstukken II 2008/09, 24 515, nr. 144). Het onderwerp van incassokosten kwam ter sprake naar aanleiding van een rapport van de landelijke organisatie Sociale Raadslieden (LOSR)/MOgroep W&MD. In haar rapport «Incassokosten, een bron van ergernis!»1 stelt de organisatie dat bepaalde schuldeisers te hoge incassokosten in rekening brengen. Uw Kamer heeft tijdens het overleg gevraagd om nadere regelgeving teneinde incassotarieven te begrenzen. Met deze brief geef ik uitvoering aan de bedoelde toezegging. Ik doe het voorstel om de huidige norm voor buitengerechtelijke incassokosten nader in te vullen.

Wanneer een schuldenaar een vordering niet heeft voldaan, zal de schuldeiser proberen deze vordering te incasseren. De incassokosten die hij daarbij maakt, kunnen in beginsel worden verhaald op de schuldenaar. De maatstaf voor het bepalen en begrenzen van de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten is bepaald in artikel 96 lid 2 onder c van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze bepaling houdt in dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Volgens de rechtspraak geldt hierbij een dubbele redelijkheidstoets: niet alleen moet het maken van de incassokosten redelijk zijn, maar ook moet de omvang van deze kosten redelijk zijn. Partijen kunnen ook afspraken maken over de hoogte van de buitengerechtelijke kosten. Vaak wordt overeengekomen dat de buitengerechtelijke kosten een vast bedrag of een bepaald percentage van de verschuldigde som bedragen. De rechter mag bedongen buitengerechtelijke kosten ambtshalve matigen tot een bedrag dat, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan de opdrachtgevers in rekening worden gebracht, jegens de wederpartij redelijk zijn (vgl. artikel 242 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

In het rapport Voor-werk II zijn aanbevelingen opgenomen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak voor de wijze waarop de rechter kan omgaan met het toekennen van buitengerechtelijke incassokosten. Deze aanbevelingen hebben zowel betrekking op bedongen als op niet bedongen buitengerechtelijke incassokosten. Indien een incassogeschil voor de rechter komt, zal deze op het punt van de buitengerechtelijke incassokosten vaak conform Voorwerk II besluiten. In elk geval moet de rechter bewerkstelligen dat redelijke incassokosten worden vastgesteld (Zie ook mijn brief van 29 maart 2007, Kamerstukken II 2006/07, 30 928, nr. 7).

De norm die in artikel 6:96 lid 2 onder c BW is neergelegd, blijkt in de buitengerechtelijke fase niet steeds voldoende houvast te bieden om vast te stellen hoeveel incassokosten mogen worden gevraagd. Hoewel vaak incassokosten in rekening worden gebracht overeenkomstig Voor-werk II, is een schuldeiser daartoe niet verplicht. De schuldenaar die geconfronteerd wordt met incassokosten verkeert vaak in onzekerheid over de redelijkheid van de in rekening gebrachte kosten. Om deze onzekerheid weg te nemen zal de schuldenaar op een rechtszaak over het incassogeschil moeten aansturen. Het is doorgaans de schuldeiser die, bij het uitblijven van voldoening van zijn vordering, naar de rechter stapt. In dat geval kan de rechter zich ook uitspreken over de incassokosten. Aan een procesgang zijn echter risico’s voor de schuldenaar verbonden. De rente over de vordering blijft in de tussentijd doorlopen en er zijn kosten en tijd gemoeid met een proces. Zeker bij vorderingen met betrekking tot relatief kleine bedragen, zal de schuldenaar het vaak niet op een rechtszaak laten aankomen. De schuldenaar zal dan de vordering inclusief de in rekening gebrachte buitengerechtelijke incassokosten voldoen.

De onzekerheid die artikel 6:96 BW thans laat omtrent het bepalen van de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten, kan worden vermeden door de daarin opgenomen norm nader in te vullen. Dit zal tot effect kunnen hebben dat de positie van de schuldenaar wordt versterkt. Hij weet beter wat hij kan verwachten wanneer hij nalaat een vordering tijdig te voldoen en welk bedrag aan incassokosten dan van hem gevraagd mag worden. Maar ook voor de schuldeiser is duidelijker omschreven wat hij aan buitengerechtelijke incassokosten mag vragen. Ook zijn positie wordt derhalve versterkt.

Ik stel voor nader te bepalen wat onder redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder c BW wordt verstaan. Daarbij rijst de vraag of de nadere invulling vorm moet krijgen door de hoogte van de verschuldigde incassokosten te koppelen aan bepaalde werkzaamheden, dan wel deze te koppelen aan het verschuldigde bedrag. Het koppelen aan werkzaamheden vereist dat wordt bepaald welke incassohandelingen voor vergoeding in aanmerking komen en welke kosten daarvoor in rekening kunnen worden gebracht. In de praktijk kunnen de incassomaatregelen echter van geval tot geval verschillen. Ik wil de vrijheid van schuldeisers om zelf te bepalen op welke wijze zij een vordering (laten) incasseren niet beperken.

Het verdient daarom aanbeveling de incassokosten te koppelen aan het verschuldigde bedrag van de vordering. Dit kan gebeuren door de incassokosten te berekenen als een bepaald percentage van het verschuldigde bedrag. Het gebruik van één percentage heeft als voordeel dat het incassobedrag automatisch aanpast aan de hand van het bedrag van de vordering. Een nadeel is dat wanneer de vordering groot is, de incassokosten disproportioneel hoog uitvallen en wanneer de vordering heel laag is, de incassokosten ontoereikend zijn om de incassohandelingen te dekken. Een combinatie van een percentage met een indeling van vorderingen in verschillende groepen kan dit manco ondervangen.

Ik stel voor aan te sluiten bij de hoofdsom van de vordering en te bepalen dat de incassokosten die in rekening mogen worden gebracht een bepaald percentage van de hoofdsom van de vordering bedragen, waarbij het percentage lager wordt naarmate de vordering hoger wordt.

Voorts stel ik voor de regeling alleen te laten gelden voor vorderingen waarbij de hoofdsom een bepaald maximumbedrag beloopt. Hierbij denk ik aan een hoofdsom van € 25 000,–.

Ik wil in de regeling geen onderscheid maken tussen incassokosten voor vorderingen die bestaan tussen bedrijven en consumenten en vorderingen tussen bedrijven onderling. Vorderingen tot € 25 000,– zullen vaak voorkomen bij transacties waarbij consumenten of kleine bedrijven, zoals eenmanszaken, betrokken zijn. Vorderingen die hoger zijn, zullen eerder voorkomen bij transacties tussen (grotere) bedrijven. In dat geval zal men, wanneer betaling van een hoge hoofdsom achterwege blijft, eerder geneigd zijn de gang naar de rechter te maken.

Het bedrag van € 25 000,– sluit aan bij het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel, dat mede betrekking heeft op de competentiegrenzen van de kantonrechter. Daarin wordt voorgesteld de competentiegrens te verhogen van € 5 000,– naar € 25 000,– (zie Kamerstukken II 2008/09, 29 279, nr. 89, p. 15 en 16).

Hoewel het verloop van elke incassoprocedure verschillend zal zijn, zal bij het starten van elke incassoprocedure standaard een aantal handelingen dienen te worden verricht. Zo zal een dossier worden aangemaakt en een sommatie worden verzonden. Voorgesteld wordt daarom om een minimumbedrag vast te stellen dat in ieder geval als redelijke incassokosten mag worden beschouwd, ongeacht de hoogte van de hoofdsom van de vordering. Hierbij wordt gedacht aan een bedrag van € 40,–. Een dergelijk minimum bedrag maakt het mogelijk ook kleine vorderingen te innen. Het buitengerechtelijke traject wordt daardoor voor kleine vorderingen niet afgesloten.

Wanneer een schuldenaar tekortschiet in zijn verplichting tot betaling van de hoofdsom kan de schuldeiser zelf de eerste stappen zetten om nakoming te bewerkstelligen en daarbij incassokosten maken. De schuldeiser kan vervolgens besluiten de incassowerkzaamheden uit te besteden. Ook wanneer meerdere partijen incassowerkzaamheden hebben verricht, moeten de incassokosten worden vastgesteld aan de hand van de hoofdsom van de vordering. Alle in rekening te brengen incassokosten vallen onder de rekenwijze van de voorgestelde regeling.

De voorgestelde regeling zal in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen. In artikel 6:96 BW moet daartoe een wettelijke grondslag worden neergelegd. Dit zal een dwingendrechtelijke regeling zijn; partijen zijn voor het vaststellen van de incassokosten bij vorderingen tot € 25 000,– gebonden aan deze rekenwijze. Ook wanneer een incassogeschil aan de rechter wordt voorgelegd, is deze wat betreft de incassokosten gebonden aan de nadere regelgeving. Ook artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden aangepast. Voor vorderingen met een hoofdsom van meer dan € 25 000,– blijft de huidige regeling gelden.

Tijdens het algemeen overleg op 11 november 2008 heb ik aangegeven na te gaan in hoeverre de zwarte lijst van onredelijk bezwarende bedingen van artikel 6:236 BW aanvullende bescherming voor consumenten kan bieden. Aanvulling van de zwarte lijst voegt niets toe aan de voorgestelde regeling. De zwarte lijst heeft alleen betrekking op bedingen die in algemene voorwaarden in een overeenkomst zijn opgenomen. De voorgestelde regeling is dwingend recht en ziet zowel op overeengekomen incassokosten (bij algemene voorwaarden of in de overeenkomst zelf) als op incassokosten waarover op voorhand geen afspraken zijn gemaakt. Daarnaast voorziet de zwarte lijst alleen in bescherming van consumenten. De voorgestelde regeling ziet op alle vorderingen met een hoofdsom tot € 25 000,– en heeft daarmee een breder toepassingsbereik.

Ik zal over de ontwerpregeling een consultatie laten plaatsvinden via de website van het Ministerie van Justitie. Het consultatiedocument zal op www.justitie.nl worden geplaatst. Graag nodig ik alle belanghebbenden uit om te reageren op het voorstel.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Zie www.sociaalraadslieden.nl.

Naar boven