24 505
Wijziging van de Destructiewet

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 24 november 1995

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengt van haar bevindingen als volgt verslag uit.

Onder het voorbehoud dat de regering de daarin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling genoegzaam voorbereid.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggende wetswijziging. Zij hebben de behoefte aan een nadere verduidelijking op enkele onderdelen.

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat een afspraak over een heffingenstelsel tussen de produkt- en bedrijfsschappen en de destructoren niet van de grond is gekomen. Graag vernemen deze leden waarom niet tot zo'n afspraak is kunnen komen. In dit verband vragen zij of de voorliggende wetswijziging tegemoet komt aan de bezwaren die de produkt- en bedrijfsschappen of de destructiebedrijven hadden bij de gesprekken over het eventueel tot stand komen van een heffingenstelsel. Kan aangegeven worden waar het verschil ligt tussen voorliggende wetswijziging en de voorstellen die in een eerdere fase het uitgangspunt zijn geweest in de gesprekken met de destructiebedrijven en de produkt- en bedrijfsschappen? Ook vragen deze leden aan te geven op welke wijze de destructiebedrijven en produkt- en bedrijfsschappen zijn betrokken bij de voorbereiding van het opstellen van voorliggende wetswijziging. Dit vragen deze leden met name ook in het licht van eventuele procedures in de toekomst. De leden van de VVD-fractie zien een relatie tussen de betrokkenheid bij de voorliggende wetswijziging van de direct betrokkenen en het aantal procedures in de toekomst.

De leden van de VVD-fractie zijn enigszins verbaasd over het verschil in opvatting tussen enerzijds het gestelde in de memorie van antwoord bij de wijziging van de Destructiewet van 10 februari 1994 (TK 22 951 nr. 6) en het thans voorliggende voorstel. In de genoemde memorie van antwoord staat in antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie dat, deze leden citeren uit het antwoord van de regering, «De regering is van mening dat een systeem van betaling rechtstreeks door de veehouder en gebaseerd op het aantal bezoeken door de destructoren en/of het aantal aangeboden kadavers niet als haalbaar en verantwoord wordt gezien. Vooral het gegeven dat minder aanmeldingen tot een lagere heffing zouden leiden, kan bij veehouders de neiging doen ontstaan om «ontwijkend gedrag» te gaan vertonen». Is het juist dat thans een wetswijziging voorligt die de regering eerder als niet haalbaar en zelfs als niet verantwoord zag? Graag vernemen deze leden waarom thans blijkt dat zo'n regeling wel haalbaar en verantwoord is. Kan de regering aangeven of er thans geen kans meer bestaat dat veehouders «ontwijkend gedrag» zullen vertonen?

De leden van de VVD-fractie zien in de toelichting een tegenstrijdigheid daar waar enerzijds wordt vermeld dat een algemene maatregel van bestuur een omslachtige en bestuurlijk belastende uitwerking met zich meebrengt en anderzijds dat door de beknoptheid van de onderhavige regeling de destructiebedrijven de vrijheid hebben deze wet op de meest efficiënte wijze ter hand te nemen. Deze leden vragen of per algemene maatregel van bestuur op basis van het huidige artikel 21, derde lid, niet evenzeer een regeling tot stand had kunnen komen die op de meest efficiënte wijze ter hand genomen had kunnen worden. Dit vanzelfsprekend onder de voorwaarde dat de destructiebedrijven het noodzakelijke inzicht verschaffen in de relevante bedrijfsgegevens. Deze leden hebben de indruk dat het er feitelijk op neer komt dat een bestuurlijke en administratieve last op de destructoren wordt afgewenteld. Als de problematiek efficiënt ter hand genomen kan worden door de destructoren dan zou dit toch evengoed per algemene maatregel van bestuur kunnen? Deze leden vragen dit met name in het licht van de overheidsverantwoordelijkheid met betrekking tot de volksgezondheidsaspecten die aanleiding zijn voor een regeling voor het hoog-risico materiaal. Is een meer directe rol van de regering in dit kader niet wenselijk?

Voorts ontvangen zij graag een nadere toelichting op de invulling van een eventueel te hanteren systeem van categorie-indeling. In het verlengde hiervan vragen zij of een abonnement zich wel verdraagt met de formulering van het tweede lid van artikel 21 van dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen of er ook nog een overgangsregeling gecreëerd zal moeten worden voor het eerste jaar van inwerkingtreding van voorliggende wetswijziging. Of hebben de destructoren reeds een tariefstelling voor 1996 aan de Minister voorgelegd?

Kan de staatssecretaris aangeven of er reeds concurrenten op het gebied van de verwerking van het laag-risico-materiaal zich op de markt hebben begeven of zullen begeven in de nabije toekomst?

Ook willen de leden van de VVD-fractie graag weten hoe in de andere landen van de Europese Unie de wijze van ophalen van het hoog-risico-materiaal en de financiering ervan is geregeld.

Met betrekking tot de rekenmethode vragen de leden van de VVD-fractie of hun indruk juist is dat de aanbieders de helft van de winst van de destructiebedrijven financieren. Zij vragen of het niet vanzelfsprekend een taak van de destructoren is om effectief met hun taken om te gaan. Waarom hebben de destructoren hiervoor een aanmoediging nodig?

Met betrekking tot de reservecapaciteit die de destructiebedrijven dienen aan te houden vragen de leden van de VVD-fractie of hiervoor door de aanbieders van hoog-risico-materiaal betaald moet worden. Is dit niet de verantwoordelijkheid van de overheid vanuit haar taak voor de volksgezondheid?

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie hoe de extra kosten voor het ophalen van het hoog-risico-materiaal over het jaar 1995 verrekend zullen worden door de destructoren.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Destructiewet, gericht op het invoeren van een ander financieringsmechanisme voor het ophalen van hoog-risico-materiaal, ofwel kadavers van landbouwhuisdieren. Zij delen de mening van de staatssecretaris dat de financieringsparagraaf in de onlangs gewijzigde Destructiewet niet voldoet aan de inzichten die thans bestaan over de meest wenselijke vorm van financiering. Zij zijn met de staatssecretaris van mening dat het nieuwe financieringssysteem niet te veel administratieve last met zich mee moet brengen en makkelijk hanteerbaar en uitvoerbaar moet zijn. Zij vinden het een goede zaak dat de overheid zich hierbij beperkt tot een controlerende rol. De destructiebedrijven zijn dan verantwoordelijk voor het verwerven van een vergoeding om de kosten voor het ophalen van kadavers van landbouwhuisdieren te dekken.

De uitwerking van het nieuwe financieringssysteem komt deze leden dan ook wat omslachtig voor. Zij vinden bij voorbeeld dat de berekening van de hoogte van de vergoeding ingewikkeld is. Bovendien denken zij dat het wel wat vergezocht is om te veronderstellen dat de waarde van kadavers van landbouwhuisdieren gelijkgesteld kan worden aan de kosten van de verwerking van laag-risico-materiaal. Zij vragen zich ook af hoe dit zich verhoudt tot de opmerking dat hoog-risico-materiaal «buiten de economische realiteit moeten worden gebracht».

Bovendien zijn de leden van de fractie van D66 van mening dat de overheid wel meer dan een controlerende rol houdt, aangezien zij de tariefstelling uiteindelijk goed- of afkeurt. Zij vragen zich dan ook af of dit het gevolg is van het feit dat het erg moeilijk is om de uitvoering van het financieringssysteem bij de destructiebedrijven te leggen zonder degenen die de vergoeding moeten opbrengen te benadelen?

Ten slotte willen de leden van de D66-fractie opmerken dat de staatssecretaris niet ingaat op het mogelijk ontstaan van een concurrentiesituatie tussen destructiebedrijven. Deze leden zouden graag willen vernemen of de staatssecretaris verwacht dat er concurrentie ontstaat en of zij dit wenselijk acht. Zal dit geen problemen opleveren in verband met de regels betreffende mededinging? Deze leden zouden deze vraag ook willen stellen in het licht van de opmerking dat de factor afstand niet mag worden meeberekend in de prijs.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (PvdA), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Bleck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature CD, Passtoors (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Cornielje (VVD).

Naar boven