24 503
Algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van het Rijk (Kaderwet adviescolleges)

nr. 38
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 november 2007

Binnen de Algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering d.d. 21 februari 2007 (24 503, nr. 35) inzake de deelname van allochtonen in adviescolleges, enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 28 november 2007 heeft de minister voor Wonen, Wijken en Integratie deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie,

Beuker

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN

Inleiding

Met teleurstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van het eindrapport: «Diverse raad? De participatie van allochtonen en vrouwen in de adviescolleges in Nederland» (Van de Bunt, 13 september 2006), waaruit blijkt dat tien jaar na zijn totstandkoming, artikel 12 derde lid van de Kaderwet (nog) niet het gewenste effect heeft gehad. Met name de participatie van allochtonen blijft ver achter, terwijl het integratiebeleid van de overheid juist beoogt, dat personen uit etnische en culturele minderheden wezenlijk kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Dit klemt temeer, zo menen deze leden, daar het participeren in de diverse adviescolleges van niet te onderschatten betekenis is. De colleges doen ertoe, vinden deze leden.

Het rapport als zodanig, vinden de leden van de CDA-fractie helder. De vragen van deze leden betreffen daarom niet zozeer de opbouw en resultaten van het onderzoek, maar meer de reactie (het louter haar collegae hiervoor «aandacht vragen») en voorgenomen actie van de minister op deze, wat deze leden betreft, buitengewoon teleurstellende eindrapportage.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en het rapport «Diverse raad?». Deze leden betreuren het, dat ruim de helft van de raden aangeeft geen beleidsstreven te hebben om allochtonen te werven voor een positie in de raad. De feitelijke deelname van vrouwen en allochtonen in adviescolleges blijkt de afgelopen jaren niet gemonitord te zijn en is ook geen onderwerp van overleg of evaluatie geweest, zo stellen deze leden vast. Zij merken op, dat bij de opties voor verbetering, aan het slot van het rapport, wordt aangegeven, dat het ontbreekt aan een «sense of urgency» om daadwerkelijk verandering te brengen in deze situatie. Uit de begeleidende brief van de minister blijkt, zo stellen de leden van de PvdA-fractie, wederom een gebrek aan «sense of urgency». Er wordt niet verder gekomen dan «aandacht vragen» bij de overige ministers. Dat is, naar de mening van de leden van de PvdA-fractie, te mager. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorstellen en van het advies in het rapport inzake de vertegenwoordiging van allochtonen en vrouwen in de adviescolleges in Nederland. Deze leden constateren, dat het onderzoek pijnlijk blootlegt dat het met de deelname van allochtonen in adviesraden droevig is gesteld. Zij hebben verder nog een aantal vragen en opmerkingen naar aanleiding van het rapport.

De leden van de PVV-fractie zijn van oordeel, dat te allen tijde opgaat, dat de meest geschikte kandidaat voor een functie gekozen moet worden. Verder hebben deze leden geen vragen aan de minister over het rapport.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister de stelling in het rapport onderschrijft, dat een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en allochtonen binnen de adviescolleges als resultaat heeft, dat de adviezen worden geformuleerd op basis van «een breder spectrum van zienswijzen uit de samenleving». Ook vragen deze leden of de minister van mening is, dat daarmee ook de «herkenbaarheid en de acceptatie van de adviezen en binding en betrokkenheid met de verschillende groepen in de samenleving» wordt vergroot. Indien de minister beide voorgaande vragen met «ja» wenst te beantwoorden, deelt zij dan de mening van de leden van de CDA-fractie, dat artikel 12, derde lid, van de Kaderwet beslist naleving behoeft, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen, of de minister, evenals deze leden, het belang van naleving van artikel 12, derde lid, van de Kaderwet onderschrijft. Zij vragen waarom de minister het rapport, dat dateert van 13 september 2006, nu pas met de Kamer deelt en waarom het eindrapport niet vergezeld gaat van een uitgebreide reactie. De leden van de CDA-fractie vragen of zij daaruit mogen concluderen, dat de ambitie, zoals verwoord op pagina 18 van het eindrapport, in januari 2007 verbetervoorstellen inbrengen in de ministerraad, niet is gehaald. Indien dat zo is, vragen deze leden, wanneer de minister de verbetervoorstellen – getoetst op draagvlak en verwachte effectiviteit- wel zal inbrengen.

De leden van de CDA-fractie verwachten niet, dat het louter aandacht vragen voor het feit dat de «adviescolleges er redelijk in geslaagd zijn om een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen tot stand te brengen maar dat, dat nog niet geldt voor allochtonen», tot het gewenste resultaat zal leiden, temeer daar de diverse tussenreportages met gelijke strekking evenmin iets aan verbetering van de situatie hebben bijgedragen. Gerichte actie zal daarom noodzakelijk zijn, zo menen deze leden. Deelt de minister deze mening, en zo ja, welke (gerichte) actie staat haar voor ogen, zo vragen zij. Zoekt de minister de oplossing in één van de vier in het rapport aangedragen opties, zo ja, in welke? Of ziet de minister nog andere mogelijkheden om het einddoel, naleving van artikel 12, derde lid van de Kaderwet, te bereiken, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen, of de minister voornemens is het LOM te betrekken bij het formuleren en nader uitwerken van de verbetervoorstellen. Voorts vragen deze leden hoe de minister aankijkt tegen de opvatting van het LOM om de samenstelling van de adviesraden, met eventuele consequenties voor de subsidiëring, regelmatig te laten toetsen? (pag. 19) De leden van de CDA-fractie vragen wat de minister vindt van de, nog uiterst premature en nog niet getoetste, optie om een pool van allochtonen en/of vrouwelijke deskundigen te creëren die de adviesraden assisteert bij het opstellen van de alternatieven, zo vragen deze leden.

Met de publicatie van de «Checklist benoemingen adviescolleges» die in 2003 is opgesteld naar aanleiding van «De Staat van Advies» werd het streven naar de evenredige deelnemingen concreet gemaakt. De leden van de CDA-fractie stellen echter vast, dat daar geen kwantitatieve norm aan gekoppeld werd. Deze leden vragen of de minister voornemens is, dat alsnog te doen. Zij vragen hoe de minister verwacht, dat de Checklist effectief onder de aandacht gebracht wordt van voorzitters en secretarissen van de diverse adviescolleges. Het is, aldus de leden van de CDA-fractie, toch onacceptabel dat, met name door hen, zo aan de Checklist voorbij wordt gegaan.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie of de minister eraan hecht, dat in alle bedoelde adviescolleges van een evenredige vertegenwoordiging sprake is, of ziet zij ruimte/voelt zij voor dispensatie ten aanzien van één of meer adviescolleges, bijvoorbeeld in de Raad voor de Wadden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop, dat in het regeerakkoord een passage opgenomen is, die luidt: «Het tegengaan van uitsluiting op de arbeidsmarkt bij stage- en arbeidsplaatsen krijgt prioriteit en behoort ook bij bedrijven boven aan de agenda te staan. De inzet is om gezamenlijke doelstellingen te formuleren waarop betrokken partijen elkaar kunnen aanspreken. De overheid geeft het goede voorbeeld bij het nastreven van een in dit opzicht evenwichtig personeelsbeleid.»

Deze leden willen graag weten op welke wijze de regering het goede voorbeeld gaat geven bij de samenstelling van adviescolleges. Zij vragen welke, van de in het rapport genoemde opties voor verbeteringen, door de regering worden overgenomen en op welke wijze en welke termijn daar uitvoering aan gegeven zal worden. Zij vragen of gewerkt zal worden met concrete taakstellingen/streefcijfers voor de verschillende adviesraden. Zij vragen welke andere maatregelen genomen worden.

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat in hoofdstuk 5 van het rapport (p. 18) de ambitie wordt uitgesproken om in januari 2007 verbetervoorstellen te bespreken in de ministerraad. Zij vragen hoe het staat met die verbetervoorstellen of op welke termijn deze alsnog kunnen worden verwacht.

Deze leden hechten aan daadkracht op dit punt. Niet alleen de ondervertegenwoordiging van allochtonen, ook de ondervertegenwoordiging van vrouwen blijkt nog steeds een punt te zijn dat aandacht verdient. De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar concrete voorstellen van de regering waaruit deze daadkracht blijkt.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie delen de in het rapport geschetste algemene conclusie, dat de intenties van de Kaderwet door een ruime meerderheid van de adviescolleges niet krachtig genoeg worden nageleefd. Deze leden betreuren, dat het rapport in eerste instantie ter kennisname van de commissie is gestuurd. Zij delen de mening, dat weliswaar de voordrachten aan de ministerraad voor benoeming van leden van adviescolleges geschieden via de daarvoor verantwoordelijke minster, maar in het belang van de belangrijke voorbeeldfunctie van de overheid, had naar mening van de leden van de SP-fractie hier in bredere zin aandacht voor mogen zijn.

Naar mening van de leden van de SP-fractie, geeft de conclusie, dat met name daar waar het gaat om de participatie van allochtonen het ontbreekt aan een «sense of urgency» om hierin daadwerkelijk verandering te brengen. Er moet volgens deze leden nu echt daadkrachtig en serieus werk gemaakt worden van het betrekken van allochtonen bij de diverse overheidsfuncties.

Juist bij overheden dient de voorbeeldfunctie en juist de overheid dient uitvoering te geven aan de wet, vinden zij. De leden van de SP-fractie zijn van oordeel, dat door een evenredige verdeling van vrouwen en allochtonen binnen de raden, de adviezen op basis van een breder spectrum van zienswijzen uit de samenleving zullen worden geformuleerd. Op welke wijze is er naar mening van de minister de afgelopen jaren voldoende geformuleerd op basis van dit bredere spectrum, terwijl in sommige raden de afgelopen jaren geen enkele allochtoon zitting had in deze adviesraden, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie merken op, dat volgens het rapport een van de oorzaken hiervoor is dat deskundige leden uit deze groep, niet behoren tot het circuit van bekende deskundigen. Deze leden vragen op welke wijze de minster denk dit te kunnen verbeteren.

De leden van de SP-fractie wijzen op het advies «Benoemingen in het Openbaar bestuur, juni 2006 van de raad voor het Openbaar bestuur (ROB) waarin kort de wettelijke noodzaak om een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en minderheden na te streven wordt gememoreerd. In het advies wordt het punt echter niet meer benoemd maar wordt over de gewenste samenstelling van organen van advies, naar mening van de leden van de SP-fractie, op veel algemenere wijze invulling gegeven. Zij vragen wat de mening van de minister hierover is.

Op basis van het onderzoek blijkt dat slechts drie westerse en vijf niet-westerse allochtonen lid zijn van de raden die onder de Kaderwet vallen. Dit geringe aantal is geen momentopname, maar is de afgelopen acht jaar op ongeveer hetzelfde niveau gebleven. Naar mening van de leden van de SP-fractie, is dit «aannemen als vaststaand feit en over tot de orde van de dag» niet meer van deze tijd. De Kaderwet Adviescolleges schrijft in artikel 30 voor, dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties elke vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. De leden van de SP-fractie merken op, dat in dit verslag wel kort aandacht wordt besteedt aan deelname van vrouwen, maar dat er totaal géén aandacht wordt besteed aan deelname door allochtonen. Naar mening van deze leden geeft dit de geringe interesse bij de minister voor het onderwerp aan. De uitkomsten van de commissie Blok, zo stellen deze leden, hebben aangegeven, dat van integratie de komende jaren serieus werk gemaakt dient te worden om in de toekomst problemen te voorkomen. Volgens de leden van de SP-fractie moet de Rijksoverheid zich hier in haar dagelijkse werkzaamheden meer rekenschap van geven. Een benadering zoals kennelijk geaccepteerd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zoals bovenstaand geschetst, mag dan ook, volgens deze leden, in toekomstige verslagen niet meer voorkomen. Te meer, daar elders in het rapport wordt gesteld, dat: «de feitelijke deelname van deze groepen (vrouwen en allochtonen) is niet gemonitord of onderwerp geweest van overleg of evaluatie». De leden van de SP-fractie zijn dan ook benieuwd naar een hoe, naast de minister voor Wonen, Wijken en Integratie de minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierop reageert. Tevens hopen deze leden verbetervoorstellen te mogen ontvangen.

De leden van SP-fractie delen overigens de mening van de LOM-samenwerkingsverbanden, dat adviesraden onder hetzelfde regiem zouden moeten worden gesteld als zijzelf (onder het motto»gelijke monniken, gelijke kappen»). Regelmatige toetsing van de samenstelling van de adviescolleges en consequenties voor de subsidiëring wanneer een en ander onvoldoende wordt nageleefd. Daarom gaat de voorkeur van de leden van de SP-fractie uit de in het rapport genoemde optie voor verbetering nummer 2: een sterkere inzet op handhaving van de wet, door consequenter toezicht te houden en strikter te handhaven.

II REACTIE VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bericht ik u als volgt.

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de in het verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen van de Algemene commissie voor Integratiebeleid, naar aanleiding van de brief van de minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering d.d. 21 februari 2007 (24 503, nr. 35) betreffende de deelname van leden van minderheden in adviescolleges.

Het verheugt mij te constateren dat ook Uw Kamer het belang onderschrijft van de participatie van vrouwen en minderheden in adviescolleges, en haar bezorgdheid uit over het feit dat tien jaar na zijn totstandkoming, artikel 12 derde lid van de Kaderwet (nog) niet het gewenste effect heeft gehad.

Ik heb met genoegen kennis genomen van het feit dat de leden van de CDA-fractie het rapport «Diverse raad» helder vinden.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik de stelling in het rapport onderschrijf, dat een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en minderheden binnen de adviescolleges als resultaat heeft, dat de adviezen worden geformuleerd op basis van «een breder spectrum van zienswijzen uit de samenleving». Ook vragen deze leden of ik van mening ben, dat daarmee ook de «herkenbaarheid en de acceptatie van de adviezen en binding en betrokkenheid met de verschillende groepen in de samenleving» wordt vergroot. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of ik de mening van de leden van de CDA-fractie deel, dat artikel 12, derde lid, van de Kaderwet beslist naleving behoeft. Ook vragen de leden van de CDA-fractie, of ik, evenals deze leden, het belang van naleving van artikel 12, derde lid, van de Kaderwet onderschrijf.

Artikel 12 van de Kaderwet adviescolleges bestaat uit 3 leden:

1. De leden van een adviescollege worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

2. Ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf, worden niet benoemd tot lid van een adviescollege dat tot taak heeft te adviseren over onderwerpen waarbij zij in verband met hun werkzaamheden betrokken zijn.

3. Bij de benoeming van de voorzitters en bij de benoeming van de andere leden van adviescolleges wordt gestreefd naar evenredige deelneming aan adviescolleges van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen.

Voor de benoeming van een voorzitter of lid van een adviescollege dient te worden voldaan aan de criteria zoals benoemd in lid 1 t/m 3.

Op door de CDA-fractie bovenvermelde vier vragen kan bevestigend worden geantwoord.

De personele samenstelling van adviescolleges moet een afspiegeling zijn van de samenleving. Dit komt het gezag en het draagvlak van de uitgebrachte adviezen ten goede. Ook vervult de overheid hiermee een voorbeeldfunctie. Daarnaast is dit ook bevorderlijk voor de politiek-bestuurlijke participatie van minderheden.

De Kaderwet adviescolleges heeft het streven, dat de samenstelling van adviescolleges een afspiegeling is van de Nederlandse samenleving, wettelijk verankerd. De Kaderwet benoemt weliswaar geen absolute normen voor evenredigheid, maar het streven naar een afspiegeling van een samenleving die voor 50% bestaat uit vrouwen en voor 10% uit leden van minderheden, kan worden vertaald in de streefcijfers van 50% man, 50% vrouw en 10% (van het totaal) lid van een minderheidsgroep. In de praktijk komt dit neer op tenminste één lid van een minderheidsgroep per adviesraad.

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of ik eraan hecht, dat in alle bedoelde adviescolleges van een evenredige vertegenwoordiging sprake is, of zie ik ruimte/voel ik voor dispensatie ten aanzien van één of meer adviescolleges, bijvoorbeeld in de Raad voor de Wadden.

Er zijn vakgebieden waarop het moeilijker zal zijn om geschikte vrouwelijke of «allochtone» kandidaten te vinden. Dit laat echter onverlet dat wij het beleidsstreven hebben om te komen tot een evenredige samenstelling. Indien dit in geval van een concrete benoeming niet te realiseren is, geldt het uitgangspunt «comply or explain».

1. De monitoring van de participatie van minderheden in adviescolleges in de achterliggende periode

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de afgelopen jaren de feitelijke deelname van vrouwen en minderheden in adviescolleges de afgelopen jaren niet gemonitord blijkt te zijn en ook geen onderwerp van overleg of evaluatie is geweest.

Gezien de passage in het rapport dat: «de feitelijke deelname van deze groepen (vrouwen en minderheden) is niet gemonitord of onderwerp geweest van overleg of evaluatie», wijzen de leden van de SP-fractie erop dat de Kaderwet Adviescolleges in artikel 30 voorschrijft, dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties elke vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. De leden van de SP-fractie merken op, dat in dit verslag wel kort aandacht wordt besteed aan deelname van vrouwen, maar dat er totaal géén aandacht wordt besteed aan deelname van minderheden. Een benadering zoals kennelijk geaccepteerd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zoals bovenstaand geschetst, mag dan ook, volgens deze leden, in toekomstige verslagen niet meer voorkomen.

In de eerste rapportage over de Kaderwet adviescolleges aan de Tweede Kamer1 is wel degelijk aandacht besteed aan de evenredige deelneming van vrouwen en personen uit minderheidsgroepen aan adviescolleges. Toen is geconcludeerd dat ministers en adviescolleges bij de benoeming van voorzitters en andere leden van adviescolleges vaak onvoldoende aandacht schenken aan de deelneming van vrouwen en personen uit minderheidsgroepen.

In de tweede rapportage over de Kaderwet adviescolleges komt alleen de participatie van vrouwen aan bod. Dit komt mede voort uit het feit dat het ministerie van Binnenlandse Zaken in 1998 samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tijdelijke Expertisecommissie Emancipatie in het Nieuwe Adviesstelsel (TECENA) voor een periode van drie jaar (1998–2000) heeft ingesteld met als taak te helpen bevorderen dat de adviesraden in het nieuwe adviesstelsel zelf op adequate wijze de emancipatieaspecten van voorgenomen beleid in hun advisering gingen betrekken. In de eindrapportage «Een wereld te winnen» heeft TECENA diverse aanbevelingen over het bevorderen van diversiteit in adviescolleges aan het parlement gedaan.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in de eerst volgende evaluatie wederom aandacht besteden aan de deelname van vrouwen en minderheden in adviescolleges.

De leden van de CDA-fractie merken op dat met de publicatie van de «Checklist benoemingen adviescolleges» die in 2003 is opgesteld naar aanleiding van «De Staat van Advies» het streven naar de evenredige deelnemingen concreet is gemaakt. De leden van de CDA-fractie stellen echter vast, dat daar geen kwantitatieve norm aan gekoppeld werd. Deze leden vragen of de minister voornemens is, dat alsnog te doen. Zij vragen hoe de minister verwacht, dat de Checklist effectief onder de aandacht gebracht wordt van voorzitters en secretarissen van de diverse adviescolleges.

Zoals de leden van de CDA-fractie al benoemden, is er geen kwantitatieve norm gesteld aan evenredige deelneming in adviescolleges.

Gegeven het feit dat 10% van de Nederlandse bevolking van allochtone herkomst is, zal als streefcijfer voor een evenredige deelname van leden van minderheden aan adviescolleges 10% gehanteerd worden. Zoals gezegd komt dit in de praktijk neer op tenminste één lid van een minderheidsgroep per adviescollege. Voor vrouwen geldt gelet op de evenredigheidsdoelstelling een streefcijfer van 50%.

De vakminister zal bij zijn of haar voordracht aan de Ministerraad gevraagd worden aan te geven hoe de voordracht zich verhoudt tot de afgesproken streefcijfers cq te motiveren waarom er in dit specifieke geval niet aan kon worden voldaan.

Wat betreft het onder de aandacht brengen van de Checklist zegt de minister van BZK toe deze met een begeleidende brief over het evenredigheidsstreven (zie ook bij 6.) aan de voorzitters van de adviesraden aan te bieden.

De leden van de SP-fractie vragen of adviescolleges in de afgelopen jaren wel voldoende brede adviezen hebben geformuleerd waarbij ook het bredere spectrum van vrouwen en minderheden is betrokken, terwijl in sommige raden de afgelopen jaren geen enkele allochtoon zitting had in deze adviescolleges.

Het is niet zo dat er in de afgelopen jaren geen enkel lid van een minderheid zitting had in een adviescollege. Adviescolleges zoals de RMO en de Raad voor cultuur hadden wel degelijk leden van minderheidsgroeperingen. Daarnaast is uit de evaluaties van de Kaderwet adviescolleges niet gebleken dat er een probleem is met de breedheid van de adviezen. In algemene zin kan dus niet gesteld worden dat de adviezen onvoldoende breed waren.

De leden van de SP-fractie wijzen op het advies «Benoemingen in het Openbaar bestuur», juni 2006 van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) waarin kort de wettelijke noodzaak om een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en minderheden na te streven wordt gememoreerd. In het advies wordt het punt echter niet meer benoemd maar wordt over de gewenste samenstelling van organen van advies, naar mening van de leden van de SP-fractie, op veel algemenere wijze invulling gegeven. Zij vragen wat de mening van de minister hierover is.

Het advies van de ROB is veel breder dan adviescolleges alleen en gaat in op een meer transparante procedure van benoemingen in het openbaar bestuur in Nederland. Het kabinet zegt in zijn reactie van mening te zijn dat meer transparantie bij benoemingen zal leiden tot meer politiek en maatschappelijk vertrouwen. Voor wat betreft het adviesstelsel wordt daaraan toegevoegd dat oververtegenwoordiging van een bepaalde politieke stroming voorkomen moet worden.

2. De gevolgde procedure bij de totstandkoming van de reactie op dit rapport.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de minister het rapport, dat dateert van 13 september 2006, nu pas met de Kamer deelt en waarom het eindrapport niet vergezeld gaat van een uitgebreide reactie. De leden van de CDA-fractie vragen of zij daaruit mogen concluderen, dat de ambitie, zoals verwoord op pagina 18 van het eindrapport, in januari 2007 verbetervoorstellen in te brengen in de Ministerraad, niet is gehaald.

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat in hoofdstuk 5 van het rapport (p. 18) de ambitie wordt uitgesproken om in januari 2007 verbetervoorstellen te bespreken in de Ministerraad.

Het voornemen van mijn voorganger was om dit rapport op 23 oktober 2006 te bespreken met de voorzitters van de adviescolleges, alvorens de resultaten voor te leggen aan de Ministerraad en aan te bieden aan de Tweede Kamer. Ondanks het feit dat de bijeenkomst van 23 oktober 2006 onmiddellijk na gereedkoming van het rapport, dus medio september 2006 was geconvoceerd, bleek de non-respons voor deze bijeenkomst dermate groot, dat mijn voorganger de desbetreffende bijeenkomst heeft geannuleerd. De resultaten van het rapport zijn door mijn voorganger besproken in de Ministerraad van 12 januari 2007, en het rapport is op 21 februari 2007 aangeboden aan de Tweede Kamer. Het kabinet was toen demissionair en heeft nieuw beleid terzake overgelaten aan het nieuwe kabinet.

3. De vier opties voor verbetering

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de minister de verbetervoorstellen – getoetst op draagvlak en verwachte effectiviteit- zal inbrengen. De leden van de CDA-fractie verwachten niet, dat het louter aandacht vragen tot het gewenste resultaat zal leiden en vragen om actie. De leden vragen of ik deze mening deel, en zo ja, welke (gerichte) actie staat haar voor ogen, zo vragen zij. Zoekt de minister de oplossing in één van de vier in het rapport aangedragen opties, zo ja, in welke? Of ziet de minister nog andere mogelijkheden om het einddoel, naleving van artikel 12, derde lid van de Kaderwet, te bereiken, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie stellen dat de begeleidende brief van de minister blijkt geeft van een gebrek aan «sense of urgency», omdat in de reactie verder wordt gekomen dan «aandacht vragen» bij de overige ministers. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het staat met die verbetervoorstellen of op welke termijn deze alsnog kunnen worden verwacht. Zij wijzen erop, dat in het regeerakkoord een passage opgenomen is, die luidt: «Het tegengaan van uitsluiting op de arbeidsmarkt bij stage- en arbeidsplaatsen krijgt prioriteit en behoort ook bij bedrijven boven aan de agenda te staan. De inzet is om gezamenlijke doelstellingen te formuleren waarop betrokken partijen elkaar kunnen aanspreken. De overheid geeft het goede voorbeeld bij het nastreven van een in dit opzicht evenwichtig personeelsbeleid.»

Deze leden willen graag weten op welke wijze de regering het goede voorbeeld gaat geven bij de samenstelling van adviescolleges. Zij vragen welke, van de in het rapport genoemde opties voor verbeteringen, door de regering worden overgenomen en op welke wijze en welke termijn daar uitvoering aan gegeven zal worden. Zij vragen of gewerkt zal worden met concrete taakstellingen / streefcijfers voor de verschillende adviescolleges. Zij vragen welke andere maatregelen genomen worden. De leden van de PvdA-fractie hechten aan daadkracht op het punt van ondervertegenwoordiging van minderheden en vrouwen in adviescolleges. De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar concrete voorstellen van de regering waaruit deze daadkracht blijkt.

In de Kaderwet is vastgelegd dat de verantwoordelijke vakminister benoemingen van leden van adviescolleges aan de Ministerraad voorlegt. De verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en mijn verantwoordelijkheid zijn hier dientengevolge een afgeleide van.

Binnen onze bevoegdheden willen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de diversiteit in adviescolleges bevorderen. Hiervoor kondigen wij de volgende maatregelen aan:

• In de MR is afgesproken dat iedere benoeming van een voorzitter of nieuw lid van een adviescollege in principe dient bij te dragen aan het evenredigheidsstreven. In de MR zijn streefcijfers afgesproken: 50% vrouwen en 10% minderheden. Indien voor een concrete benoeming geen bijdrage kan worden geleverd, geldt het principe «comply or explain».

• De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt toe om bij nieuwe benoemingen van haar eigen adviescolleges zorg te dragen voor evenredige vertegenwoordiging.

• De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt toe dat ze in haar jaarlijks overzicht van het aantal Kaderwet adviescolleges aandacht zal besteden aan het percentage vrouwen en leden van minderheden in strategische adviesraden.

• De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in de vierjaarlijkse evaluatie van de Kaderwet adviescolleges uitgebreid aandacht besteden aan diversiteit in adviescolleges.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert de adviesraden over de «Checklist benoemingen adviescolleges» en bovengenoemde afspraken.

4. Subsidiekorting

De leden van de CDA-fractie vragen hoe ik aankijk tegen de opvatting van de LOM-samenwerkingsverbanden om de samenstelling van de adviescolleges, met eventuele consequenties voor de subsidiëring, regelmatig te laten toetsen. De leden van de CDA-fractie vragen, of ik voornemens ben de LOM-samenwerkingsverbanden te betrekken bij het formuleren en nader uitwerken van de verbetervoorstellen.

De leden van SP-fractie delen de mening van de LOM-samenwerkingsverbanden, dat adviescolleges onder hetzelfde regiem zouden moeten worden gesteld als zijzelf (onder het motto «gelijke monniken, gelijke kappen»). Regelmatige toetsing van de samenstelling van de adviescolleges en consequenties voor de subsidiëring wanneer een en ander onvoldoende wordt nageleefd.

Gegeven het bovenstaande vind ik het in dit stadium prematuur om een ingrijpend voorstel als een subsidiekorting te overwegen. De LOM-samenwerkingsverbanden zijn betrokken geweest bij het opstellen van dit rapport.

5. Het creëren van een gemeenschappelijke pool van minderheden en/of vrouwelijke deskundigen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat ik vind van de, nog uiterst premature en nog niet getoetste, optie om een pool van minderheden en/of vrouwelijke deskundigen te creëren die de adviescolleges assisteert bij het opstellen van de alternatieven, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op, dat volgens het rapport een van de oorzaken hiervoor is dat deskundige leden uit deze groep, niet behoren tot het circuit van bekende deskundigen. Deze leden vragen op welke wijze ik denk dit te kunnen verbeteren.

Het is primair aan de voor een adviescollege verantwoordelijke minister om ervoor te zorgen dat vrouwen en leden van minderheidsgroepen worden geworven en benoemd. Mijn collega en ik vertrouwen erop dat onze collega’s bij nieuwe benoemingen het evenredigheidsstreven voortaan beter in acht nemen. De ervaring leert dat één pool van minderheden en/of vrouwelijke deskundigen niet werkt, omdat elk adviescollege eigenstandige deskundigheden en vaardigheden vereist.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Van Gent (GL), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Vietsch (CDA), Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Jansen (SP), Ortega-Martijn (CU), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV) en Van Toorenburg (CDA).

Plv. leden: Bilder (CDA), Dibi (GL), Vacature (SGP), Nicolaï (VVD), Wolfsen (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Vacature (CDA), Pechtold (D66), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Neppérus (VVD), Karabulut (SP), De Wit (SP), Voordewind (CU), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Vacature (PvdD), Madlener (PVV) en Vacature (CDA).

XNoot
1

«De staat van advies: Eerste verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Kaderwet adviescolleges in de praktijk (1997–2000)».

Naar boven