24 497
Vaststelling van bedragen in verband met uitkeringen uit het Provinciefonds voor de uitkeringsjaren 1992 en 1993 alsmede wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften voor provincies en gemeenten

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 11 juli 1995 en het nader rapport d.d. 27 oktober 1995, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mede namens de staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 4 mei 1995, no. 95.003704, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, A.G.M. van de Vondervoort, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot vaststelling van bedragen in verband met uitkeringen uit het Provinciefonds voor de uitkeringsjaren 1992 en 1993 alsmede wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften voor provincies en gemeenten.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 mei 1995, no. 95.003704, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 juli 1995, no. WO4.95.0226, bied ik U hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, aan.

1. In de toelichting op artikel 3, onderdeel G, wordt ten aanzien van de commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften uiteengezet dat de verplichting tot het vragen van advies aan deze commissie komt te vervallen, maar dat het in de rede ligt dat zij ook in de toekomst zal worden gehoord, gezien de rol die de commissie speelt bij de vergroting van het draagvlak voor het beleid op dit gebied.

De Raad van State merkt op dat de commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften, naar het zich laat aanzien, weinig toekomst meer heeft, daar de commissie is opgenomen in onderdeel II, nr. 14, van de bijlage bij de memorie van toelichting bij de ontwerp-Herzieningswet adviesstelsel (Kamerstukken II 1994/95, 24 232). Dit betekent dat de commissie naar verwachting per 1 januari 1997 ontheven zal worden van haar taak te adviseren over algemeen verbindende voorschriften en beleid, en dus ook over nadere regels of wijzigingen van de Comptabiliteitsvoorschriften 1995. De Raad beveelt aan in de toelichting inzicht te verschaffen in de situatie met betrekking tot de advisering over de genoemde algemeen verbindende voorschriften na 1 januari 1997, hetzij door de genoemde commissie, hetzij door een ander adviesorgaan. Indien deze informatie nog niet gegeven kan worden, dient de toelichting op artikel 3, onderdeel G, te worden genuanceerd.

1. In het kader van het wetsvoorstel Herzieningswet adviesstelsel (Kamerstukken II 1994/95, 24 232) wordt voorgesteld de commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften van haar beleidsadviestaak te ontheffen. De commissie wordt daardoor overigens niet opgeheven. De commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften bestaat uit vertegenwoordigers van gemeenten, provincies en het Rijk die in de dagelijkse praktijk met de comptabiliteits-voorschriften worden geconfronteerd. Het ligt in dat verband in de rede dat over voorgenomen wijzigingen van de Comptabiliteitsvoorschriften 1995 overleg zal worden gevoerd met de commissie. Dit overleg zal vooral gericht zijn op de vraag of de voorgenomen wijzigingen uitvoerbaar zijn. De commissie voor de comptabiliteitsvoorschriften krijgt hiermee het karakter van een overlegorgaan.

2. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn verwerkt.

Voorts is naar aanleiding van met de provincies gevoerd overleg het voorstel van wet zoals dat voor advies is voorgelegd aan de Raad van State op een aantal onderdelen gewijzigd. Deze wijzigingen hebben een technisch karakter en zijn niet ingrijpend van aard.

Artikel 203, derde lid, van de Gemeentewet (artikel 3, onderdeel R) is zodanig gewijzigd dat de bekendmaking van een besluit dat de begroting van een gemeente de goedkeuring behoeft om één van de in het tweede lid genoemde redenen, vóór de aanvang van het begrotingsjaar dient te geschieden. De mededeling dat de begroting de goedkeuring van gedeputeerde staten behoeft wegens een structureel tekort dient eveneens vóór de aanvang van het begrotingsjaar aan het gemeentebestuur te worden gedaan. Deze uniformering van termijnen komt de duidelijkheid voor gemeenten ten goede. Het derde lid van artikel 207 van de Provinciewet (artikel 4, onderdeel S) is analoog gewijzigd.

Voorts is een nieuw onderdeel opgenomen dat strekt tot wijziging van artikel 205, eerste lid, van de Gemeentewet (artikel 3, onderdeel S). Op grond van het nieuwe eerste lid dienen gedeputeerde staten de Minister van Binnenlandse Zaken uiterlijk een maand na de aanvang van het begrotingsjaar schriftelijk en gemotiveerd in kennis te stellen van de mededelingen en besluiten betreffende het instellen van preventief toezicht, bedoeld in artikel 203, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet. De wijze waarop dit dient te gebeuren wordt niet langer dwingend voorgeschreven. Hiermee wordt bewerkstelligd dat gedeputeerde staten er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen aan het begin van het begrotingsjaar een totaaloverzicht van de mededelingen en besluiten betreffende het instellen van preventief toezicht aan de minister te zenden.

In artikel 234 van de Provinciewet is een technische wijziging aangebracht.

Door wijziging van het vijfde lid van de artikelen 35, 59, 68 en 81 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt een eind gemaakt aan gerezen onduidelijkheid over de toezending van begrotingswijzigingen aan gedeputeerde staten (artikel 5, onderdelen C, G, I en K). Begrotingswijzigingen dienen altijd aan de financiële toezichthouder te worden toegezonden, ook als het wijzigingen betreft waarvoor in de gemeenschappelijke regeling is bepaald dat van de in artikel 35 voorgeschreven standaardprocedure kan worden afgeweken. Deze toezendingsverplichting vloeit rechtstreeks voort uit artikel 33, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin onder meer de bepalingen omtrent het toezicht in de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Tenslotte is een tweetal wijzigingen van de Woningwet opgenomen (artikel 9, onderdelen A en B). Deze wijzigingen vloeien voort uit de opheffing van het sectoronderscheid in de Comptabiliteitsvoorschriften 1995 en het uit dien hoofde vervallen van artikel 196 van de Gemeentewet (artikel 3, onderdeel J).

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 11 juli 1995, no. W04.95.0226, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de paragrafen 2.1 en 3.1 van de memorie van toelichting aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) in acht nemen.

– In paragraaf 2.2, eerste alinea, van de memorie van toelichting overeenkomstig aanwijzing 93, vijfde lid, Ar «ministerie van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Naar boven