Ter griffie van de Eerste en van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
30 augustus 2019.
De wens dat één of meer van deze verdragen
aan de goedkeuring van de Staten-Generaal zal
worden onderworpen kan door of namens een
van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 27 september 2019.
Aan de Voorzitter van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 augustus 2019
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 9 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen, en met het oog op artikel 7, onderdeel e, van die Rijkswet, heb ik de eer
u mede te delen dat de regering het voornemen heeft om over te gaan tot verlenging
van het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering
van het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië betreffende een tijdelijke plaatsing van
troepen van het Koninkrijk der Nederlanden in Jordanië, Amman, 2 oktober 2014 (Trb. 2014, nr. 175).
Het verdrag met een initiële looptijd van één jaar tot 2 oktober 2015 zal, na een
eerste verlenging die tot 2 oktober 2016 liep (Trb. 2015, nr. 167), een tweede verlenging die tot 2 oktober 2017 liep (Trb. 2016, nr. 163), een derde verlenging die tot 2 oktober 2018 liep (Trb. 2017, nr. 176) en een vierde verlenging die nu tot 2 oktober 2019 loopt (Trb. 2018, nr. 172), nu voor een vijfde keer door middel van een verlengingsprotocol met een jaar worden
verlengd tot 2 oktober 2020.
Er wordt thans met Jordanië onderhandeld over een meerjarig verdrag. Aangezien overeenstemming
over de tekst van dit meerjarige verdrag nog zal moeten worden bereikt en het enige
tijd zal duren voordat dit verdrag in werking zal treden, is een nieuwe verlenging
nodig om de periode tot het einde van de huidige plaatsing alsmede de periode tot
aan de inwerkingtreding van het meerjarige verdrag te overbruggen. Dit meerjarige
verdrag zal uiteraard parlementaire goedkeuring behoeven.
Voor wat het Koninkrijk betreft, geldt het te verlengen verdrag alleen voor het Europese
deel van Nederland. Het verdrag behoefde destijds op grond van artikel 7, onderdeel
c, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen niet de goedkeuring van de
Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok