24 482
Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 (wijziging van enige belastingwetten in het belang van de zeescheepvaart)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 15 november 1995

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van het onderhavige wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen.

ALGEMEEN

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het wetsvoorstel. Het betreft een nadere invulling van de beleidsvoornemens uit de Nota Zeescheepvaartbeleid die deze leden onlangs nog positief hebben besproken. Hoewel deze leden zorg hebben over de internationale beleidsconcurrentie en een voorkeur hebben voor een Europees zeescheepvaartbeleid, stemmen zij in met de voorgenomen maatregelen. Deze leden zijn verheugd dat ook de sector in kan stemmen met de voornemens.

Al bij de behandeling van het wetsvoorstel belasting- en premiefaciliteit zeescheepvaart hebben deze leden zich uitgesproken voor een verdubbeling. De maatregelen in de winstsfeer hebben als oogmerk dat reders zich in Nederland vestigen, terugkeren naar Nederland of in Nederland zullen blijven, zodat de maatregelen de werkgelegenheid ten goede zullen komen. Wel dringen de leden van de PvdA-fractie er bij de regering op aan hierover in gesprek te blijven met de sector en de ontwikkelingen nauwgezet te blijven volgen. Dit geldt ook voor de geschatte belastingderving.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van dit voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet belasting- en premiefaciliteit 1995. Deze leden zien hierin een stimulans om maritieme activiteiten in Nederland te behouden en uit te breiden.

Het dubbelsysteem van winstbelasting geeft ondernemers de mogelijkheid te kiezen. In het voorstel wordt aangegeven, hoe het keuzesysteem in elkaar zit: de doelgroepen, de duur van de termijn, de periode van het jaar en de overgangsmaatregelen.

De duur van de keuzeperiode is 10 jaar. Men moet zich voor 10 jaar vastleggen voor een van beide systemen, met ingang van 1 januari 1996. Door te kiezen voor het nieuwe systeem, kan men van te voren precies berekenen, hoeveel belasting men moet betalen. Blijven de bedragen per netto-ton gedurende 10 jaar dezelfde? Zijn ze niet aan inflatie onderhevig?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie, wat de reden is voor een 10-jarige periode. Waarom niet voor een kortere periode gekozen, bijvoorbeeld 5 jaar? De leden van de CDA-fractie hebben eerder aangegeven, dat ze een evaluatie na enkele jaren gewenst achten, om aan de hand daarvan te beoordelen of de genomen maatregel de gewenste effecten hebben. Welke tussentijdse informatie (evaluatie) is de regering voornemens aan de Kamer te verstrekken?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie, of nieuwe, eventueel uit het buitenland komende ondernemers, uitsluitend van de nieuwe winstbelastingsystematiek gebruik kunnen maken? Of hebben ook zij een keuzemogelijkheid?

Indien er meerdere eigenaars zijn in een onderneming, zo vragen de leden van de CDA-fractie, kan een ieder dan kiezen voor een van beide systemen, of moeten ze allen hetzelfde systeem kiezen?

Indien de eigenaar niet dezelfde is als de beheerder van een schip, en dat schip wordt door de één belast op basis van tonnagegrondslag, heeft de ander dan nog keuzevrijheid in het belastingsysteem? Indien beiden voor tonnagebelasting kiezen, wordt het schip dan twee keer aangeslagen voor belasting?

Enige onduidelijkheid is er naar de mening van de leden van de CDA-fractie over invoering van de versnelde afschrijvingsmogelijkheid, de zogenaamde vijf maal 20%-regeling. De suggestie wordt gewekt, dat deze mogelijkheid bestaat naast de keuze-mogelijkheid voor de winstbelasting. Is dat juist?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en zijn van oordeel dat het een goede zaak is dat de regering eindelijk de knoop heeft doorgehakt om de zeescheepvaart tegemoet te komen. In het overleg betrekking hebbend op de Nota Zeescheepvaartbeleid is door de leden van de VVD-fractie reeds uitvoerig ingegaan op de noodzaak de zeescheepvaart te stimuleren en het uitvlaggen tegen te gaan. De fiscale maatregelen maken deel uit van een breder pakket. Kan de regering aangeven in hoeverre deze fiscale maatregelen concurrerend zijn, zo niet aantrekkelijker, dan de regelingen in andere landen die zich op het gebied van de zeescheepvaart profileren? Welke landen blijven aantrekkelijker? Kan de regering een beschouwing geven over de ontwikkelingen die plaatsvinden in de andere landen? Is men daar ook nog nieuwe voor Nederland concurrerende regelgeving aan het uitwerken? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat Nederland een voorstander is van een Europees beleid. Zal dit wel van de grond komen? Wat is in de ogen van de regering de meerwaarde van een Europees beleid in dit kader ten opzichte van de huidige situatie?

Kan de KVNR zich volledig vinden in de voorgestelde plannen of zijn er nog wensen waaraan (nog) niet voldaan kan worden?

Wanneer is de ministeriële regeling bekend waarin de versnelde afschrijving wordt geregeld voor niet opterende belastingplichtigen?

De leden van de VVD-fractie zijn het met de regering eens dat het niet mogelijk moet zijn om zonder afrekening over de fiscale en stille reserves de leiding van het bedrijf naar het buitenland te verplaatsen. De voorgestelde sanctie heeft dan ook de instemming van deze leden.

De leden van de VVD-fractie spreken de hoop uit dat de keuze voor de tonnagebelasting inderdaad extra activiteit gaat opleveren en dat de schepen die hier geëxploiteerd worden ook hier blijven.

De leden van de VVD-fractie gaan er vanuit dat, nu ook de bestaande belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart wordt verdubbeld, er ook geen probleem meer is met betrekking tot de kosten van arbeid in deze sector.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling van dit wetsvoorstel kennis genomen. Zij onderschrijven de mening van de regering dat gunstiger voorwaarden moeten worden gecreëerd voor het exploiteren van zeeschepen vanuit Nederland. Het uitvlaggen moet zoveel mogelijk worden tegengegaan. Het onderhavige wetsvoorstel kan hieraan naar het oordeel van deze leden een positieve bijdrage leveren.

Tot op heden wil het niet echt lukken om een geïntegreerd zeescheepvaart binnen de Europese Unie tot stand te brengen. Nederland is hier echter wel een voorstander van. Kan de regering enig inzicht geven in de voortgang van dit dossier. Welke (voor de lidstaten onoverkomelijke) belemmeringen zijn er thans nog. Zal het Nederlandse Voorzitterschap per 1 januari 1996 hier een hoge prioriteit aan gaan geven?

In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat ingevolge het bepaalde in artikel 93, derde lid van het EG-verdrag de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen bij de Europese Commissie zijn genotificeerd. Betekent dit dat de Europese Commissie inmiddels het groene licht heeft gegeven voor de voorgestelde maatregelen?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Zij delen de zorg van de regering met betrekking tot het toenemende aantal uitvlaggende zeeschepen. Daarom onderstrepen zij de noodzaak van maatregelen, gericht op het tegengaan van dit verschijnsel. De maatregelen in het voorliggende wetsvoorstel kunnen naar de mening van deze leden hieraan een bijdrage leveren. Op enkele punten willen zij toch enkele vragen stellen.

De leden van de SGP-fractie stellen vragen naar aanleiding van de voorgestelde termijn, waarvoor een verzoek tot forfaitaire winstbepaling aan de hand van de tonnage van schepen kan worden gedaan. Die termijn bedraagt in het wetsvoorstel 10 jaar. De lengte van de voorgestelde periode zal de keuze voor de forfaitaire winstbepaling niet vergemakkelijken. Deze leden begrijpen dat overgang op ieder willekeurig moment ongewenste gevolgen met zich meebrengt. Toch zijn zij niet overtuigd van de noodzakelijkheid om de periode te stellen op 10 jaar. Zij vragen de regering de consequenties in kaart te brengen van het verlagen van de periode naar respectievelijk 7, 5 of 3 jaar.

De leden van de SGP-fractie stellen, dat een betere beoordeling van het wetsvoorstel kan plaatshebben, indien duidelijkheid bestaat over maatregelen, die andere landen nemen om uitvlaggen van hun nationale vloot te voorkomen. Deze leden vragen de regering dan ook een overzicht te geven van maatregelen, die andere EU-lidstaten nemen op dit punt. In hoeverre zijn deze maatregelen vergelijkbaar met de in dit wetsvoorstel voorgestelde? Bovendien willen deze leden weten naar welke landen de meeste Nederlandse reders hun activiteiten verplaatsen. Wordt daar een fiscaal beleid gevoerd, speciaal gericht op het punt van de zeescheepvaart, of is daar het algemene fiscale klimaat gewoon gunstiger? Zou de regering in het antwoord enkele voorbeelden hiervan willen opnemen?

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de tonnagegrondslag ook van toepassing is voor sleep- en hulpverleningsvaartuigen. Zij stellen de vraag hoe voor deze schepen de tonnage bepaald wordt.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A (art. 8c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964)

Eerste lid

De winstbepaling aan de hand van de tonnage dient plaats te vinden over alle dagen van de periode waarin een schip door de belastingplichtige wordt geëxploiteerd op een wijze als bedoeld in het tweede en derde lid van artikel 8c Wet IB. Onderbrekingen die geen inbreuk vormen op het exploiteren komen bij het bepalen van het aantal dagen niet in mindering. De regering geeft daartoe in de memorie van toelichting een aantal voorbeelden die niet als onderbreking worden aangemerkt (bijvoorbeeld onderhoud en reparatie). De leden van de D66-fractie vragen of de regering tevens een aantal voorbeelden kan geven die wel als onderbreking worden aangemerkt.

Tweede lid

De exploitatie van een aantal vaartuigen zijn van de faciliteit uitgesloten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vaartuigen voor het winnen van zand, grind en baggerspecie. Waarom zijn deze vaartuigen buiten de regeling gelaten, zo vragen de leden van de D66-fractie. Betekent dit dat ook baggervaartuigen van de faciliteit zijn uitgesloten?

Zesde, zevende en achtste lid

Indien een verzoek om toepassing van het regime van de tonnagegrondslag door de inspecteur wordt ingewilligd, dient het gezamenlijke bedrag van de stille en fiscale reserves van de onderneming die verband houden met de zeescheepvaart tot de winst te worden gerekend van het eerste jaar waarin de winst wordt bepaald aan de hand van de tonnage. Met het oog op de uitvoerbaarheid worden stille reserves slechts tot de winst gerekend voor zover deze betrekking hebben op zaken. De stille reserves die voorkomen in vermogensrechten, daaronder begrepen goodwill, worden niet tot de winst gerekend, teneinde problemen met betrekking tot de waardering van deze reserves te komen. De leden van de D66-fractie vragen of deze benadering evenwichtig is. Hoe dient bijvoorbeeld te worden gehandeld indien er sprake is van gekochte goodwill?

De reserves worden slechts in aanmerking genomen voor zover oude verliezen kunnen worden verrekend. Voor zover de reserves de oude verliezen overstijgen stelt de inspecteur ambtshalve het bedrag vast dat bij de heffing buiten aanmerking blijft (en dus uiteindelijk niet aan de winst wordt toegevoegd). Het aldus vastgestelde bedrag blijft buiten aanmerking, tenzij de belastingplichtige – anders dan door overlijden – de onderneming binnen tien jaar na overgang naar de tonnagegrondslag binnen tien jaar staakt. Betekent dit nu dat na een periode van tien jaar alle stille reserves onbelast kunnen worden gerealiseerd, of blijven de fiscale claims behouden? De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hier nader op in te gaan.

Artikel I, onderdeel C (art. 70b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964)

In dit artikelonderdeel wordt nader ingegaan op het overgangsrecht voor die binnenlands belastingplichtigen die reeds vóór 1996 winst uit zeescheepvaart hebben genoten. Ook zij moeten in principe in 1996 de keuze maken of zij willen opteren voor een tonnagegrondslag. In de memorie van toelichting wordt echter niet ingegaan op de positie van de «uitgevlagde» ondernemer die zich weer in Nederland wil gaan vestigen. Is het juist dat dergelijke ondernemers die zich na 1996, maar vóór 2006 (weer) in Nederland willen gaan vestigen de keuze voor een tonnagegrondslag ook op een later tijdstip dan 1996 kan worden gemaakt? Zo ja, ontstaat hier dan geen rechtsongelijkheid? De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hier nader op in te gaan.

Kan de regering aangeven hoe het onderhavige wetsvoorstel moet worden toegepast met betrekking tot vennootschappen die tot een fiscale eenheid behoren? Kan bijvoorbeeld de ene tot een fiscale eenheid behorende vennootschap wel opteren voor een tonnagegrondslag en de andere niet?

Voorts verzoeken de leden van de D66-fractie de regering in te gaan op de vraag hoe dient te worden gehandeld als er sprake is van een fusie tussen twee zeescheepvaartondernemingen, waarbij de ene fuserende onderneming wel heeft geopteerd voor een tonnagegrondslag en de andere fuserende onderneming niet?

ARTIKEL V

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat het wetsvoorstel in werking zal treden op 1 januari 1996. Met ingang van die datum zullen er volgens artikel IV ook wijzigingen optreden in de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995. Ten gevolge artikel 42 juncto 52, eerste lid, van wetsvoorstel 24 458 (Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering) zal de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 met ingang van 1 januari 1996 worden ingetrokken. Hoe moeten de bepalingen uit het voorliggende wetsvoorstel in dit verband worden gezien?

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier voor dit verslag,

De Vries


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, De Jong (CDA), Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Van de Camp (CDA), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Crone (PvdA), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Passtoors (VVD), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), vacature (D66).

Naar boven