24 466
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 september 1995 en het nader rapport d.d. 25 oktober 1995, aangeboden aan de Koningin door de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 24 juli 1995, no. 95.005832, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 24 juli 1995, nr. 95.005832, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 september 1995, bied ik U hierbij aan.

1. In de memorie van toelichting wordt uiteengezet dat met betrekking tot de veredelingsdiensten en het zogenoemde kop-staart-vervoer tijdelijk bijzondere regelingen zijn toegepast die afwijken van de in het voorstel neergelegde (definitieve) regelingen. Voorts wordt medegedeeld dat gelet op de korte implementatietermijn geen overleg met het bedrijfsleven kon worden gevoerd over het wetsvoorstel. De Raad van State wijst erop dat de wijzigingen die het voorstel voor de betrokken ondernemers meebrengt duidelijke voorlichting behoeven, mede omdat die ondernemers zich bijvoorbeeld moeten vergewissen van de «omzetbelastinghoedanigheid» van hun afnemers in de andere lid-staat. In de toelichting dient op deze aspecten te worden ingegaan. Ook de passage met betrekking tot het overleg met het bedrijfsleven dient zo mogelijk te worden geactualiseerd.

1. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad dat de wijzigingen die het onderhavige voorstel van wet voor de ondernemers die het aangaat meebrengt duidelijke voorlichting behoeven, mede omdat die ondernemers zich bij voorbeeld moeten vergewissen van de «omzetbelastinghoedanigheid» van hun afnemers in een andere lid-staat, merk ik op dat na de indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal de nodige voorlichting zal worden gegeven aan het bedrijfsleven opdat deze ondernemers tijdig kunnen inspelen op de nieuwe wetgeving. Overigens meen ik dat waar het gaat om de veredelingsdiensten en het zogenoemde kop-staart-vervoer aan het bedrijfsleven onder de voorgestelde regeling geen zwaardere eisen worden gesteld dan bij de nu geldende tijdelijke bijzondere regelingen waarnaar de Raad verwijst. Voorts is met de sectoren uit het bedrijfsleven overleg gevoerd over de onder punt 4 van dit nader rapport vermelde nieuw voorgestelde regelingen voor entrepots, die op verzoek van het bedrijfsleven tot stand zijn gekomen. Tevens is het bedrijfsleven periodiek geïnformeerd over de gang van zaken bij de totstandkoming van de richtlijn. Overeenkomstig het advies van de Raad heb ik de memorie van toelichting met betrekking tot de hiervoor bedoelde aspecten aangepast.

2. Artikel I, onderdeel B, van het voorstel van wet vervangt artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasing 1968. De Raad wijst erop, dat laatstgenoemd artikel eveneens wordt gewijzigd, indien het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot de levering van bouwkavels en van gebouwen wet wordt. In een samenloopartikel moet daarom worden voorzien.

2. De Raad wijst er op dat moet worden voorzien in een samenloopartikel met betrekking tot artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 waar het gaat om het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot de levering van bouwkavels en van gebouwen en het onderhavige voorstel van wet. De Raad doelt daarmee op een wetsvoorstel dat ik voornemens ben op korte termijn aan u aan te bieden ter indiening bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Deze opmerking is voor mij aanleiding geweest om de redactie van artikel I, onderdeel B, zodanig aan te passen dat een samenloopartikel niet noodzakelijk is.

3. Voor een aantal redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. Ik heb het voorstel van wet en de memorie van toelichting aangepast overeenkomstig de door de Raad geplaatste redactionele kanttekeningen.

4. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt in het wetsvoorstel nog een wijziging op te nemen van de regelingen voor entrepots zoals die zijn opgenomen in de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel II, onderdeel a, posten 7 en 8. Het gaat hierbij om een wijziging die door de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw mogelijk is gemaakt doch niet dwingend voorgeschreven. Naast de reeds bestaande administratieve, niet plaatsgebonden, btw-entrepots wordt thans ook voorzien in de mogelijkheid van plaatsgebonden btw-entrepots. Aangezien bij het bedrijfsleven aan een dergelijke wijziging behoefte bestaat is deze alsnog in het wetsvoorstel opgenomen. Daarnaast is de entrepotregeling met betrekking tot minerale oliën op een onderdeel gewijzigd. Deze wijziging vloeit voort uit de totstandkoming van een vereenvoudigingsrichtlijn met betrekking tot de accijns (richtlijn nr. 94/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, Richtlijn 92/81/EEG betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën en Richtlijn 92/82/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, PbEG L 365).

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 29 september 1995, no. W06.95.0356, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

Voorstel van wet

– In artikel I, onderdeel D, in het voorgestelde tweede lid van artikel 6b, de dubbele ontkenning vermijden.

– In artikel I, onderdeel C, tevens opnemen een verlettering van de onderdelen e tot en met g van artikel 3a van de Wet op de omzetbelasting 1968 dan wel in de toelichting vermelden waaron niet tot verlettering is besloten.

Voorts in onderdeel C.2 «voor zover» zo mogelijk vervangen door: mits (aangezien in de aanhef van artikel 3a, tweede lid, ook reeds «voor zover» wordt gebruikt).

– In artikel I, onderdeel I.2, «Onderdeel c wordt de lettering van onderdeel c» vervangen door: De lettering van onderdeel c wordt.

Memorie van toelichting

– In paragraaf 1 van de memorie van toelichting, eerste alinea, de eerste keer dat het wordt gebruikt het woord «hierna» laten vervallen, omdat de bedoelde verkorte aanduiding ook reeds in het opschrift is opgenomen.

– In paragraaf 2.4, tweede alinea, de vindplaats vermelden van het bedoelde voorstel van wet (aanwijzing 219 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In de toelichting op artikel I, onderdeel B, eerste alinea, derde volzin, «artikel 3» vervangen door: het huidige artikel 3. Voorts in de tweede alinea «Zesde Richtlijn» vervangen door: Zesde Richtlijn, zoals deze artikelen luidden voor de wijziging ervan door de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw.

– In de toelichting op artikel I, onderdeel G, laatste alinea, «Nederlandse ondernemer die» vervangen door: Nederlandse ondernemer aan wie.

Voorts «intracommunautaire levering» vervangen door: intra-communautaire dienst.

Ten slotte «de opdrachtgever uit de andere lid-staat» vervangen door: een opdrachtgever uit een andere lid-staat.

Naar boven