24 466
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 6 november 1995

De vaste commissie voor Financiën1, belast met de voorbereiding van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Met een tijdige beantwoording van de navolgende vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare beraadslaging voldoende voorbereid.

1. Inleidende opmerkingen

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de fractie van het CDA zijn verheugd dat overgegaan kan worden tot een verdere vereenvoudiging van de btw-heffing na de totstandkoming van de interne markt. Welke wensen leven er verder nog om te komen tot vereenvoudiging? Wanneer gaat de staatssecretaris die in Brussel bepleiten?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd op te kunnen merken dat de staatssecretaris het eens is met de opmerking van de Raad van State dat ondernemers die de wijzigingen aangaan duidelijke voorlichting behoeven. Met de voorlichting die hiertoe aan het bedrijfsleven wordt toegezegd, zijn de leden van de VVD-fractie dan ook tevreden.

De leden van de VVD-fractie zijn ook verheugd te vernemen dat bij de totstandkoming van de richtlijn het bedrijfsleven periodiek is geïnformeerd. Een goed contact met het bedrijfsleven is volgens deze leden van uitermate groot belang. Het feit dat de richtlijn die dit wetsvoorstel implementeert de instemming van het bedrijfsleven heeft, is voor de leden van de VVD-fractie dan ook een belangrijke mededeling.

De staatssecretaris geeft in de memorie van toelichting aan dat over het wetsvoorstel zelf slechts in beperkte mate overleg is gevoerd. Is de staatssecretaris er wel voldoende van overtuigd dat de maatregelen in dit wetsvoorstel op voldoende instemming bij het bedrijfsleven berusten?

Naar het oordeel van de leden van de fractie van D66 is een aantal aanpassingen in dit wetsvoorstel noodzakelijk. Zij plaatsen hun opmerkingen bij de desbetreffende onderdelen in dit verslag.

2. Inhoud van het wetsvoorstel

2.1. Veredelingsdiensten

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de definitieve regeling van veredelingsdiensten afwijkt van de voorlopige regeling? Was die regeling niet in de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn btw te brengen?

De leden van de VVD-fractie vragen of genoegzaam aan het bedrijfsleven kenbaar is gemaakt dat de machtiging, om tijdelijk een bijzondere regeling toe te passen met betrekking tot de veredelingsdiensten, zou worden verlengd. Kan de staatssecretaris aangeven wat de reden is dat de in de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn btw opgenomen regeling afwijkt van de voorlopige regeling die tot 1 januari 1996 geldt? Hebben de leden van de VVD-fractie het goed begrepen dat de Tweede vereenvoudigingsrichtlijn op het punt van het «veredelingsverkeer» een minder soepele regeling geeft dan op grond van de oorspronkelijke Europese machtiging? Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien een Duitse opdrachtgever aan een Nederlandse ondernemer opdracht geeft om goederen te veredelen waarna de goederen worden afgeleverd bij een cliënt van een Duitse opdrachtgever in een derde lidstaat (bijv. Frankrijk). Volgens de nieuwe regeling vindt er – anders dan voorheen – een intercommunautaire verwerving in Nederland plaats door de Duitse opdrachtgever. Hij dient zich in Nederland te laten registreren, hetgeen de nodige administratieve overlast bezorgt. Is de staatssecretaris ook van mening dat de nieuwe regeling een administratieve lastenverzwaring in Nederland teweegbrengt? En is de staatssecretaris bereid maatregelen te nemen om deze overlast te beperken? Ook zal volgens de leden van de VVD-fractie een toename van btw-heffing plaatsvinden die overigens weer teruggevraagd kan worden. Die situatie doet zich voor indien in het zojuist genoemde voorbeeld de goederen niet worden verzonden naar een cliënt in een derde Lid-staat, maar worden verzonden naar een cliënt (ondernemer) in Nederland. In dat geval moet namelijk de Nederlandse opdrachtnemer aan de Duitse opdrachtgever ter zake van de veredeling 17,5% btw in rekening gaan brengen. Voorheen behoefde de Nederlandse opdrachtgever geen btw in rekening te brengen op grond van Mededeling 13. Welke oplossing wil de staatssecretaris hiervoor creëren?

De leden van de fractie van D66 wijzen op de uitleg die in het artikelgewijs commentaar wordt gegeven bij Artikel 1, Onderdeel C, (artikel 3a van de wet) in de vierde en vijfde alinea over de achtergronden van deze wijziging. Vermeld wordt dat de toevoeging aan artikel 3a, tweede lid, onderdeel e, inhoudende dat het goed wordt teruggezonden naar de ondernemer in de lid-staat waar vandaan het oorspronkelijk is verzonden of vervoerd, geen materiële wijziging bevat. Dit laatste kan naar de mening van deze leden worden betwijfeld indien de huidige en voorgestelde regeling toegepast worden in het volgende voorbeeld.

De Duitse ondernemer X stelt grondstoffen ter beschikking aan de Nederlandse ondernemer Y, die deze grondstoffen bewerkt tot een halffabrikaat. Door X worden de goederen vanuit Nederland geleverd aan de Belgische ondernemer Z.

Krachtens de huidige werking van artikel 3a, lid 2, letter d, is ten tijde van de aankomst van de grondstoffen in Nederland geen sprake van een fictieve levering door X vanuit Duitsland naar Nederland, aangezien de grondstoffen gebruikt worden voor een oplevering ex artikel 3, eerst lid, letter c door Y aan X.

De oplevering door Y aan X, waarbij de goederen vervoerd worden naar Z in België, is als intracommunautaire oplevering krachtens Tabel II, post a.6 behorend bij de wet onderworpen aan het nultarief. X heeft daarbij onder de huidige regeling geen administratieve verplichtingen te vervullen in Nederland.

Onder de werking van het wetsvoorstel zal X de aankomst van de grondstoffen in Nederland moeten rapporteren als intracommunautaire verwerving en zich hiertoe voor de Nederlandse omzetbelasting als buitenlands ondernemer moeten registreren. Immers, aan de voorwaarde van het nieuwe artikel 3a, tweede lid, onderdeel e dat de goederen worden teruggezonden naar X in Duitsland, wordt niet voldaan. De levering van het halffabrikaat aan Z in België zal X bovendien als intracommunautaire levering moeten rapporteren aan de Nederlandse Belastingdienst.

Ten opzichte van de huidige regeling betekent dit een aanzienlijke administratieve verzwaring voor de Duitse onderneming, zodat de opmerking dat er geen sprake is van een materiële wijziging moeilijk valt te begrijpen. Naar de mening van de leden van de D66-fractie is bij elke situatie waarbij goederen ter veredeling naar Nederland worden verzonden, maar niet naar het oorspronkelijke land teruggaan, sprake van een verplichting voor de buitenlandse opdrachtgever om zich in Nederland voor de omzetbelasting te registreren. Een eventuele fiscale vertegenwoordiging van de buitenlandse ondernemer door de Nederlandse ondernemer die veredelt, lijkt wettelijk gezien niet mogelijk te zijn. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hier nader op in te gaan.

Aangezien het in de praktijk regelmatig voorkomt dat veredelde produkten direct verder geleverd worden aan de afnemers van de buitenlandse opdrachtgevers, is sprake van een toenemende administratieve last voor buitenlandse opdrachtgevers. Deze last overtreft naar het oordeel van de leden van de D66-fractie het in de memorie van toelichting geschetste voordeel van de beperkingen van de verplichtingen met betrekking tot de listing voor de buitenlandse opdrachtgever in het land van verzending van de grondstoffen. Acht de regering deze uitkomsten wenselijk?

2.2. Oplevering van roerende zaken

De bepaling met betrekking tot de intracommunautaire opleveringen komt te vervallen. In de nieuwe opzet van de Zesde Richtlijn dienen dergelijke opleveringen als «dienst» te worden gekwalificeerd. De staatssecretaris tekent daarbij aan dat dan in veel gevallen gebruik zal kunnen worden gemaakt van de nieuwe regeling voor veredelingsdiensten. De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het dan geregeld is voor de gevallen waarbij niet van deze nieuwe regeling gebruik zal kunnen worden gemaakt.

De leden van de fractie van D66 brengen bij dit onderdeel het volgende naar voren.

In het najaar van 1993 zijn tussen de lid-staten en de Europese Commissie afspraken gemaakt over de toepassing van vereenvoudigingen bij «bilaterale» intracommunautaire opleveringen van goederen. Deze afspraken zijn gepubliceerd in Mededeling 9, Beschikking van 27 september 1993, nr VB 93/2031 (zie bijlage). In deze mededeling worden voor in totaal vijf casusposities administratieve vereenvoudigingen toegestaan, die met name gericht zijn op het voorkomen van omzetbelastingregistraties van buitenlandse opdrachtgevers van veredelingsdiensten. Uit de in onderdeel 9.3.6 van de mededeling opgenomen conclusies blijkt dat deze vereenvoudigingen gebaseerd zijn op de omstandigheid dat opleveringen van goederen aangemerkt worden als leveringen van goederen. Nu dit gelet op de voorgestelde wijziging van artikel 3, eerste lid, onderdeel c niet meer zal gelden voor roerende goederen, lijkt aan de overeengekomen vereenvoudigen elke grondslag te zijn ontvallen. Voor buitenlandse opdrachtgevers van veredelingsdiensten die hun grondstoffen in Nederland aankopen betekent dit de introductie van de verplichting zich voor de omzetbelasting te registreren. Ten eerste om de door de Nederlandse toeleverancier berekende omzetbelasting terug te vorderen en ten tweede om de na oplevering bij overbrenging naar zijn eigen bedrijf plaatsvindende fictieve intracommunautaire levering te rapporteren.

Kan de regering hier nader op in gaan?

De leden van de fractie van D66 wijzen er op dat de belangrijkste vereenvoudiging die het wetsvoorstel beoogt te geven het doen vervallen is van de listingverplichting voor een Nederlandse ondernemer die goederen ter oplevering naar een andere lid-staat verzendt. Daartegenover staan, zo constateren deze leden, nieuwe administratieve verplichtingen voor buitenlandse opdrachtgevers van veredelings- maar ook van onderhouds- en reparatiediensten in geval de goederen niet terugkeren naar de lid-staat van verzending. De introductie van dit terugkeervereiste laat zich huns inziens moeilijk rijmen met het streven naar een interne markt, waarbij de bestemming van goederen flexibel gehouden moeten kunnen worden en aan zo min mogelijk administratieve belemmeringen onderhevig moeten zijn. Daarnaast concluderen zijn dat het voorstel een verslechtering inhoudt voor buitenlandse opdrachtgevers van veredelingsdiensten waarbij de grondstoffen in Nederland aangekocht worden.

2.3. Kop-staartvervoer

De leden van de CDA-fractie vragen of het «kop-staartvervoer» door de voorgestelde regeling met zijn concurrentieneutraliteit niet fraudegevoelig is. Zij vragen de staatssecretaris daar nader op in te gaan.

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven waarom bij het definitief regelen van het kop-staartvervoer afgeweken is van de voorlopige regeling.

2.4. Entrepot-regelingen

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de positie van het bedrijfsleven zich onder de T2-regeling verhoudt ten opzichte van de huidig voorgestelde wijziging. Worden, door het in het leven roepen van deze nieuwe wet, situaties die onder de T2-regeling bestonden weer geactualiseerd?

De leden van de VVD-fractie verwijzen in dit verband naar amendement-Vermeend–Vreugdenhil op dit terrein en willen graag van de staatssecretaris vernemen of de niet-plaatsgebonden btw-entrepot niet in strijd is met de richtlijn, nu de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn meer ziet op plaatsgebonden entrepots.

Nu er een regeling komt voor een niet-plaatsgebonden en een plaatsgebonden btw-entrepot – beide voor nog aan te wijzen goederen – willen de leden van de VVD-fractie opmerken dat de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn lijkt toe te staan om voor goederen – naast de in bijlage J genoemde goederen – die niet zijn «bestemd om in het kleinhandelsverkeer te worden geleverd» een btw-entrepot toe te staan. Dat is aanmerkelijk ruimer dan goederen die niet «geschikt» zijn om in het kleinhandelsverkeer te leveren (m.a.w. bulkgoederen). De leden van de VVD-fractie zouden gaarne van de staatssecretaris willen vernemen of hij deze bepaling van de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn ook zo ruim leest (art. 28 quater(E)(1)jo.art. 16(1)(B)(e)tweede streepje), en of de staatssecretaris bereid is de btw-entrepot-regeling ook uit te breiden naar niet in de bijlage genoemde goederen.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Europese regelgeving zo ruim mogelijk moet worden geïnterpreteerd. Hiermee wordt volgens deze leden voorkomen dat er een ongunstige concurrentiepositie voor de Nederlandse ondernemers ontstaat.

De leden van de fractie van D66 constateren dat aan Tabel II, post a.7.a behorende bij de wet een bijzondere bepaling is toegevoegd. Deze bepaling houdt in dat van de onder de post bedoelde minerale oliën de belasting wordt geheven op het tijdstip dat de goederen worden uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats. De belasting wordt geheven terzake van de levering die voorafgaat aan de uitslag of die met die uitslag samenhangt. Een soortgelijke bepaling is opgenomen bij de uitbreiding van Tabel II, post 8 met post 8.b behorende bij de wet, zijnde een regeling voor toepassing van het tarief van nihil voor de levering van bij ministeriële regeling opgenomen goederen en soorten goederen (waaronder metalen zoals aluminium) die zich bevinden in een plaatsgebonden entrepot, niet zijnde een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hierbij nader in te gaan op de volgende voorbeelden en het daarbij geleverde commentaar.

Zij merken hierbij op dat in de onderstaande voorbeelden en het commentaar geen onderscheid zal worden gemaakt tussen de bijzondere bepaling van Tabel II, post a.7.a en van Tabel II post a.8.b. Hetgeen wordt opgemerkt heeft derhalve zowel betrekking op minerale oliën welke zich bevinden in een accijnsgoederenplaats als bedoeld genoemde post 7.a, als op een aantal andere soorten bulkgoederen (bijvoorbeeld aluminium) welke zich bevinden in een plaatsgebonden entrepot, niet zijnde een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën. Indien gerefereerd wordt aan Tabel II, post a.7.a zal hiermede tevens worden bedoeld Tabel post a.8.b. Kortheidshalve zal de accijnsgoederenplaats alsmede het plaatsgebonden entrepot worden aangeduid als «het entrepot».

Voorbeeld 1

Indien ondernemer X de in het entrepot opgeslagen goederen uitslaat en intra-communautair levert aan Y, gevestigd in Duitsland, zal deze levering de levering zijn welke samenhangt met de uitslag. Uitgaande van de bijzondere bepaling zal de levering van X aan Y, de levering zijn waarover de belasting (0%!) verschuldigd wordt.

Voorbeeld 2

Indien ondernemer X de in het entrepot opgeslagen goederen in het entrepot levert aan Y, gevestigd in Duitsland, en Y de goederen na enige tijd uitslaat en overbrengt naar zijn lid-staat, zal deze (met een intracommunautaire levering gelijkgestelde) overbrenging, de levering zijn waarover de belasting (0%!) verschuldigd wordt.

Volledigheidshalve merken de leden van de D66-fractie op dat bovenstaande voorbeelden niet impliceren dat diegene die de goederen uitslaat een criterium is dat bepaald welke de levering is die samenhangt met de uitslag. Ook indien Y de goederen op het moment van levering uitslaat moet het mogelijk zijn de levering van X aan Y aan te merken als een intra-communautaire levering zoals onder andere een levering «af fabriek» ook als een intracommunautiare levering kan worden aangemerkt.

Voorbeeld 3

Indien ondernemer X de in het entrepot opgeslagen goederen in het entrepot levert aan Z, gevestigd in Nederland, en Z (na enige tijd) de goederen uitslaat om deze te verwerken in zijn fabriek, is geen sprake van een met de beëindiging samenhangende levering. Immers, de uitslag door Z gevolgd door het transport naar zijn fabriek is geen levering. De levering van X aan Z, zijnde de aan de uitslag voorafgaande levering is thans de levering waarover de belasting verschuldigd wordt.

Hoewel de voorbeelden 1 tot en met 3 niet uitputtend zijn, kan op grond daarvan in eerste instantie worden geconcludeerd dat de bijzondere bepaling in overeenstemming lijkt met de wensen zoals uitgesproken door vertegenwoordigers van de in het buitenland gevestigde termijnmarkten (en haar leden), waar de onderhavige goederen veelal verhandeld worden.

Echter, in het artikelgewijs commentaar Tabel II, onderdeel K wordt opgemerkt dat terzake van een levering welke aanvankelijk was belast naar het tarief van nihil op basis van post 7.a, alsnog belasting wordt geheven naar dat tarief dat geldt wanneer de bijzondere bepaling niet van toepassing zou zijn. (In voorbeeld 3 zou dit leiden tot een belaste levering van A aan Z naar het tarief van 17,5 of 6%.) In het commentaar wordt evenwel ook opgemerkt dat de belasting ook geheven kan worden naar het tarief van nihil tengevolge van een overbrenging naar een andere lid-staat of uitvoer. Hieruit dient te worden geconcludeerd dat de in voorbeeld 2 genoemde levering van X aan Y, alsnog als een intracommunautaire levering wordt aangemerkt. De levering in het entrepot en met name de tijdelijke opslag door Y wordt hierdoor als het ware genegeerd. Dit is evenwel niet in overeenstemming met het Voorschrift inzake de bij de wet behorende Tabel II (beschikking van 28 maart 1993, nr. VB93/575), gewijzigd bij beschikking van 20 oktober 1993, nr VB93/2743, Post A6 waarin het volgende is bepaald:

«Opslag voorafgaande aan vervoer naar een andere Lid-Staat.

Indien goederen na de levering worden opgeslagen alvorens zij door of voor rekening van de leverancier of afnemer naar een andere lid-staat worden vervoerd, moet er van worden uitgegaan dat geen sprake is van een intracommunautaire levering waarop het nultarief van de onderwerpelijke post toepassing zou vinden, maar van een belaste binnenlandse levering.»

Tevens merken de leden van de D66-fractie op dat het achteraf aanmerken van de levering van X aan Y als een intracommunautaire levering tot gevolg heeft dat X zich alsnog geconfronteerd ziet (wellicht na een zéér lange periode), met een aangifteplicht terzake van de levering inclusief de verplichting tot het indienen van een Opgaaf intracommunautaire leveringen en mogelijk zelfs Intrastat.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het niet wenselijk is dat X achteraf met dergelijke administratieve verplichtingen wordt geconfronteerd, mede omdat dit afhankelijk wordt gesteld van een mogelijke handelwijze Y.

Is de regering het met deze conclusie eens en op welke wijze denkt de regering daar wat aan te doen?

De leden van de D66 concluderen samenvattend dat de bijzondere bepalingen in combinatie met de toelichting op de artikelen vragen oproepen die niet alleen dienen te worden beantwoord, maar mogelijk ook tot een aanpassing van het wetsvoorstel dienen te leiden. Met name wordt hiermee geduid op een mogelijke verlegging van de listingverplichting. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hier uitgebreid op in te gaan.

2.5. Overige aspecten

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het voorstel van wet in een aantal gevallen een financieringslast wegneemt bij het bedrijfsleven. Toch meldt de staatssecretaris dat het wetsvoorstel geen noemenswaardige budgettaire effecten heeft. Kan de staatssecretaris aangeven hoe groot het wegvallen van de financieringslast bij het bedrijfsleven is? In welke mate komt dit ten goede aan Nederlandse ondernemers en buitenlandse ondernemers?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te vernemen dat door dit wetsvoorstel in een aantal gevallen een financieringslast bij het bedrijfsleven wordt weggenomen. Het is belangrijk het bedrijfsleven zoveel mogelijk te steunen, vooral daar waar het zaken betreft waarmee op een andere manier hetzelfde resultaat bereikt kan worden.

Kan de staatssecretaris aangeven òf en op welke wijze de mogelijkheid om de herzieningsperiode voor de aftrek van voorbelasting voor onroerende investeringsgoederen te verlengen van 10 naar 20 jaar in de Nederlandse wetgeving zal worden geïmplementeerd?

Met betrekking tot de mogelijkheid die door de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn BTW geboden wordt om het grensbedrag, voor de toepassing van de vrijstelling van omzetbelasting voor de levering van goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers van buiten de Europese Unie, te verlagen, vragen de leden van de VVD-fractie zich af of dit in Nederland daadwerkelijk zal worden geëffectueerd.

De leden van de fractie van D66 gaan nog nader in op een aspect waaraan in de memorie van toelichting geen aandacht wordt besteed. Zij constateren dat het wetsvoorstel eveneens belangrijke gevolgen heeft voor buitenlandse opdrachtgevers die onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan roerende goederen laten verrichten in Nederland. De in Artikel 1, Onderdeel C van het wetsvoorstel beoogde toevoeging aan artikel 3a, tweede lid, onderdeel e heeft tot gevolg dat ook bij reparaties de eis gaat gelden dat de goederen teruggezonden moeten worden naar de ondernemer in de lid-staat waarvandaan het oorspronkelijk is verzonden of vervoerd. Ten opzichte van de huidige situatie zoals ontstaan krachtens de in onderdeel 2.1 van de memorie van toelichting afgegeven machtiging van de Raad van de Europese Gemeenschappen, houdt dit een aanzienlijke verzwaring in.

De leden van de D66-wijzen hierbij op het volgende voorbeeld.

Een Franse dochteronderneming, deel uitmakend van een internationaal concern, verstuurt vanuit Frankrijk goederen ter reparatie naar Nederland, waarbij de goederen na reparatie in afwachting van een definitieve bestemming doorgezonden worden naar het centraal onderdelen magazijn in Duitsland. Krachtens het wetsvoorstel dient de Franse dochteronderneming zich ter zake van de aankomst van de goederen in Nederland te laten registreren, aangezien de goederen niet teruggezonden worden naar Frankrijk.

Het voorgestelde artikel 6b houdt een belangrijke verzwaring in ten opzichte van de huidige situatie. Krachtens de huidige regeling, waarbij sprake is van een goedkeuring tot toepassing van een nultarief, is vereist dat de opdrachtgever van de genoemde diensten gerechtigd zou zijn tot teruggaaf van de normaal verschuldigde omzetbelasting en in een andere lid-staat over een btw-identificatienummer beschikt. Laatstgenoemde eis is eveneens terug te vinden in het eerste lid van het voorgestelde artikel 6b. In het tweede lid van artikel 6b wordt echter als aanvullende eis gesteld dat de goederen verzonden of vervoerd dienen te worden buiten de lid-staat waar de diensten daadwerkelijk zijn verricht. Dit betekent dat reparatiediensten die krachtens garantieverplichtingen in opdracht van in een andere lid-staat voor de btw geïdentificeerde buitenlandse leveranciers in Nederland worden verricht ten behoeve van Nederlandse afnemers, in Nederland aan omzetbelasting onderworpen zijn tegen het algemene tarief. Onder de huidige regeling is toepassing van het nultarief mogelijk, omdat de eis dat de goederen na reparatie Nederland moeten verlaten niet geldt.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hier nader op in te gaan. Zij vragen de regering voorts of het wetsvoorstel op dit punt niet moet worden aangepast.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, De Jong (CDA), Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA) en Van Walsem (D66).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Van de Camp (CDA), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Crone (PvdA), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Passtoors (VVD), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA) en vacature D66.

Naar boven