24 465
Wijziging van de Huurprijzenwet woonruimte (versterking positie huurder bij verhoging van de huurprijs met meer dan een bepaald percentage)

nr. 31
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 9 april 1996

Naar aanleiding van uw schrijven inzake het verzoek van de heer Rabbae van 3 april jl.1 bericht ik als volgt.

De heer Rabbae heeft gevraagd hoe ik, nu de Eerste Kamer het wetsvoorstel procesvereisten (24 465) op 2 april jl. heeft verworpen, een alternatief wil ontwikkelen om de positie van de huurders te versterken.

Zoals ik reeds meerdere malen in uw Kamer heb aangegeven hecht ik zeer aan een versterking van de positie van de huurder. Ook tijdens de beraadslagingen in de Eerste Kamer van 2 april jl. heb ik gesteld het reguleren van de in genoemd wetsvoorstel neergelegde informatieplicht van de verhuurder aan de huurder belangrijk te vinden.

In het debat met uw Kamer van 26 maart jl., waarbij o.a. mijn brief aan de Eerste Kamer van 25 maart 1996 inzake het wetsvoorstel procesvereisten aan de orde was, is uitgebreid gesproken over het feit dat de procesvereisten voor de huurronde 1996 niet van kracht zouden worden. Ik heb daarbij aangegeven in contact te zullen treden met de koepelorganisaties van verhuurders met de vraag of ze bereid zijn hun leden op te roepen de komende huurronde in de geest van de procesvereisten te handelen. De Landelijke Centrales van de sociale verhuurders hebben hun leden hier inmiddels toe opgeroepen. Het overleg met de koepelorganisatie van de particuliere verhuurders is nog gaande.

Wat betreft verdere alternatieven voor de versterking van de positie van de huurder wijs ik gaarne op het volgende.

Tijdens het hierbovengenoemde debat in uw Kamer van 26 maart jl. is – dit was zoals reeds gesteld ook in de Eerste Kamer het geval – door een aantal afgevaardigden een relatie gelegd met mijn voorstellen betreffende de integrale herziening van de huur(prijs)regelgeving. Zoals bekend is op 16 april a.s. een Algemeen Overleg over deze integrale herziening gepland. De integrale herziening omvat onder ander een aantal voorstellen om de positie van de huurder te versterken (o.a. bij achterstallig onderhoud en door het gegeven, dat de huurcommissie meer mogelijkheden krijgt om specifiek ter plaatse geldende omstandigheden mee te laten wegen bij haar uitspraken). Aan de hand van dit overleg zal nader kunnen worden bezien welke alternatieve mogelijkheden bestaan om de positie van de huurder te versterken en hoe deze uitgewerkt zouden kunnen worden.

Daarnaast maak ik U gaarne attent op het feit dat op 2 april jl. de Woonbond, de ROZ en de Landelijke Centrales van de sociale verhuurders gezamenlijk een persbericht hebben uitgebracht over hun gezamenlijk streven om voor 1 juli a.s. een regeling op te stellen voor het overleg tussen verhuurders en huurders(organisaties). Ik zie dit met grote belangstelling tegemoet. Mede aan de hand van de resultaten van het genoemde overleg op 16 april a.s. zal ik de Kamer dit najaar – zo mogelijk reeds in de memorie van toelichting op de begrotingsvoorstellen 1997 – informeren over de nadere alternatieven voor de versterking van de positie van de huurder.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel


XNoot
1

Handelingen II nr. 24, vergaderjaar 1995–1996.

Naar boven