24 462
Arbeidsomstandighedenbesluit

nr. 12
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 21 juni 1996

De vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 29 mei 1996 overleg gevoerd met staatssecretaris Linschoten van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Tommel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de motie van de leden Vreeman en Schimmel inzake het Arbeidsomstandighedenbesluit (Kamerstuk 24 462, nr. 3).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Vreeman (PvdA) stelde vast dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het eens is met de achterliggende gedachte van de motie dat iedere werkplek behoorlijk daglicht moet hebben en een behoorlijk uitzicht. In antwoord op de vraag hoe dit kan worden verwezenlijkt, is geopperd bepalingen hiertoe op te nemen in het Bouwbesluit, maar de staatssecretaris van VROM acht dit niet mogelijk en niet wenselijk. De staatssecretaris van VROM relativeert in zijn brief de gevolgen van het ontbreken van daglicht en uitzicht voor de gezondheid van de werknemer, maar uit veel onderzoeken blijkt dat het voortdurend werkzaam zijn in afgesloten en/of donkere ruimten nadelige invloed heeft op de gezondheid, al levert het geen direct zichtbare schade op. Juist om die laatste reden zal de prikkel om te investeren in verbetering van deze arbeidsomstandigheden niet of nauwelijks worden gevoeld. Stress is een van de belangrijkste indicatoren in de WAO en is vaak het gevolg van een cumulatieve belasting; een van de factoren daarin is de arbeidsplaats van werknemer. De heer Vreeman waarschuwde er daarom voor dat de gezondheidseffecten van het ontbreken van voldoende daglicht of uitzicht niet mogen worden gerelativeerd. Uit reacties van verschillende ondernemingsraden blijkt ook hoeveel belang werknemers toekennen aan dit onderdeel van de arbeidsplaats.

De uitzichtnorm wordt geschrapt, omdat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die niet langer relevant acht, en de daglichtnorm wordt verzwakt; hij wordt nu vastgesteld op 1/20 deel van het vloeroppervlak. Overigens wordt zelfs deze norm nog gerelativeerd door de «redelijkerwijsbepaling» die eraan is toegevoegd. Verder is het de vraag hoe deze nieuwe norm zich verhoudt tot de bestaande NEN-normering. Wellicht moet een norm worden gehanteerd voor de mate waarin daglicht kan doordringen.

Als belangrijkste motief voor deze beslissing wordt verwezen naar de moderne bouwwijzen, waarbij vaak wordt gekozen voor atriums. Uit een onderzoek van het ministerie van SZW blijkt echter dat werknemers in een gebouw met een atrium desgevraagd vrijwel allen kiezen voor een werkplek aan de buitenkant van het gebouw. Niettemin kan een atrium bij de compacte bouw die nodig is in de grote steden en dichtbebouwde gebieden, een suboptimale oplossing zijn om werknemers uitzicht en daglicht te bieden, maar een uitzondering mag niet worden gebruikt om de algemene hoofdrichting te relativeren. De heer Vreeman pleitte er daarom voor deze uitzondering in een bepaling neer te leggen die regelt dat overdekte binnenplaatsen ook als uitzicht kunnen worden aangemerkt.

De vraag is nu welk instrument moet worden gekozen om de gedachte achter de motie uit te voeren. Hij was er niet van overtuigd dat marktwerking alleen voldoende is, omdat de bouwer, verbouwer of verkoper naast het argument dat daglicht en uitzicht de arbeidsomstandigheden verbeteren en dus het gebouw beter verkoopbaar maken, ook nog andere criteria zullen hanteren, bijvoorbeeld het energiegebruik. Verder kan van het aanbrengen van ramen worden afgezien om redenen van veiligheid of om te voorkomen dat de werknemers worden afgeleid, wat ook onveilig kan zijn. Ten slotte zullen ook de kosten een rol spelen. Overigens hebben verschillende werkgevers juridische procedures over het ontbreken van daglicht of uitzicht verloren, omdat de Hoge Raad uiteindelijk steeds besliste dat er andere mogelijkheden zijn om de veiligheid te waarborgen. De rechter heeft die uitzonderingen steeds getoetst aan de bepalingen van het Arbobesluit.

De heer Vreeman zei dat hij geen rigide regelgeving nastreeft. De hedendaagse trend in het ontwerpen en bouwen van nieuwe kantoren en fabrieken, waar in plaats van voor bijvoorbeeld «shed»-bouw wordt gekozen voor ramen, heeft echter een steuntje in de rug nodig van normatieve wetgeving. Hij stelde daarom voor de motie van 30 november 1995 zodanig aan te passen dat atriums als suboptimale oplossing onder bepaalde omstandigheden als uitzicht kunnen worden beschouwd. Overigens moet de daglichtnorm worden verruimd en de uitzichtnorm worden gehandhaafd opdat de marktwerking wordt ondersteund met normatieve uitgangspunten.

Hij wees erop dat veel ondernemingsraden hebben laten weten dat zij weinig of moeizaam invloed kunnen uitoefenen op de plannen voor nieuw- of verbouw. Ten slotte vroeg hij naar de consistentie van het overheidsbeleid dat wel wettelijke daglichtbepalingen stelt voor de bio-industrie.

Mevrouw Van Rooy (CDA) steunde het voornemen van de bewindslieden om de uitzichtnorm in het nieuwe Arbobesluit te schrappen. De norm is in de huidige tijd niet meer nodig; de bewindslieden bevestigen dit met een reeks argumenten in hun brief aan de Kamer. De motie van 30 november getuigt van een behoudende, conserverende opstelling; de indieners lijken weinig oog te hebben voor de rol die ondernemingsraden spelen bij nieuwbouw en verbouw. De nieuwe trend in het bouwen zal ongetwijfeld ook zijn ingegeven door hun betrokkenheid.

Zij erkende dat een atrium een aantrekkelijker uitzicht kan zijn dan een blinde muur, maar de helderheid is er niet mee gediend als dergelijke uitzonderingen in het besluit worden opgenomen, ook omdat zij altijd interpretatievragen zullen oproepen. Kan de Passage in Den Haag bijvoorbeeld als een atrium worden beschouwd? Talloze winkelcentra voldoen niet aan de uitzichtnorm. Betekent dit dat zij alle verbouwd moeten worden?

Mevrouw Van Rooy wees erop dat de conserverende gedachte achter de motie de mogelijkheid van ondergronds bouwen uitsluit, een bouwvorm die, zeker gelet op het ruimtegebrek in Nederland, nog veel mogelijkheden biedt. Natuurlijk kan ook daarvoor, bijvoorbeeld voor ondergrondse winkelcentra, een uitzondering worden gemaakt, maar wat blijft er dan nog over van de bepaling? Zij vond dat de bewindslieden in hun brief voldoende waarborgen bieden voor verantwoord bouwen, ook ondergronds. De noodzaak om kantorencentratie op A-locaties zo efficiënt mogelijk in te richten, wordt door de bewindslieden onderkend. De motie van 30 november zal deze ontwikkeling echter belemmeren, kostenverhogend werken en uiteindelijk zelfs leiden tot verlies van arbeidsplaatsen.

Ten slotte brachten ook het feit dat andere Europese landen geen vergelijkbare bepaling in de wetgeving hebben opgenomen en de wens om zo terughoudend mogelijk te zijn met regelgeving, haar tot de slotsom dat zij deze motie niet zal steunen.

Mevrouw Schimmel (D66) wees erop dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet betwist dat uitzicht belangrijk is. Hij is van mening dat het een substantiële bijdrage levert aan goede arbeidsomstandigheden, maar vindt het niet zo belangrijk dat het wettelijk moet worden voorgeschreven. De staatssecretaris van VROM deelt die mening. Artikel 39 van het Bouwbesluit heeft specifiek betrekking op daglicht en uitzicht en in het zesde lid (van dat artikel) wordt bepaald dat bij afwijking van deze norm in ieder geval nog inpandig uitzicht moet worden geboden. Uit de aanpassingen 1994 en 1995 van het Bouwbesluit blijkt niet dat de uitzichtnorm en de daaraan gekoppelde criteria zijn vervallen. De bewindslieden gaan uit van een zekere koppeling tussen beide regelingen, maar die vertonen in plaats daarvan grote verschillen. Zo is de norm voor daglicht in artikel 39 van het Bouwbesluit vastgesteld op 10% van het vloeroppervlak van het verblijfsgebied, in het ontwerp Arbobesluit is dit 5%. In die zin biedt het Bouwbesluit meer mogelijkheden om werknemers uitzicht en daglicht te bieden dan het Arbobesluit. Zij pleitte ervoor dat de uitzichtnorm ook in het nieuwe Arbobesluit wordt opgenomen.

In 1986 is in een onderzoek aangetoond dat een beperkte aanwezigheid van daglicht en uitzicht nadelige effecten heeft op de lichamelijke en vooral psychische gezondheid van mensen. Verder bleek uit dit onderzoek dat daglicht en uitzicht verschillende grootheden zijn. De onderzoekers komen tot de conclusie dat uitzicht niet kan worden gecompenseerd door meer daglicht te laten toetreden. Deze bevinding ondergraaft het argument van de staatssecretaris van SZW dat het toelaten van daglicht er ook toe leidt dat de werknemer naar buiten kan kijken. Hoe stelt hij zich dat voor?

Ook mevrouw Schimmel betwijfelde de validiteit van het marktargument. Veel bezwaarschriften tegen de uitzichtbepalingen gaan ervan uit dat uitzicht vandalisme en inbraak bevordert, inkijk mogelijk maakt, de aandacht van de werknemers afleidt en de concurrentieverhoudingen verstoort omdat het aanbrengen van uitzichtmogelijkheden extra investeringen vereist. Financiële omstandigheden worden vaak aangevoerd als reden om van de uitzichtnorm af te wijken. Zij wees erop dat de regering met haar verwijzing naar de marktwerking, iedere mogelijkheid uit handen geeft om deze bezwaren tegemoet te treden. Zij pleitte er dan ook voor de uitzichtbepalingen te handhaven. Zonder uitzichtbepaling in het Arbobesluit staan de ondernemingsraden met lege handen. Zij ontlenen hun rechten en bevoegdheden aan de Wet op de ondernemingsraden en de Arbeidsomstandighedenwet en kunnen niet veel doen met het Bouwbesluit. Uit verschillende reacties blijkt wel dat zij juist met het Arbobesluit in de hand verbeteringen hebben kunnen bereiken. Mensen die op de meest onmogelijk werkplekken hun werk moeten verrichten, hebben een dergelijk handvat nodig. Dit geldt bijvoorbeeld voor de werknemers van een veiling die in het halfdonker zonder enig uitzicht de hele dag bloemen moeten bespuiten. Zij hebben geen behoefte aan een atrium of andere dure voorzieningen, maar kunnen met het Arbobesluit in de hand misschien wel bereiken dat er een lichtkoepel wordt aangebracht. Het gaat er niet om architectonische ontwikkelingen te blokkeren, maar om de aanpassing van ouderwetse werkplekken tot fatsoenlijke arbeidsplaatsen. De veronderstelling dat ondernemingsraden nieuwe architectonische ontwerpen zouden willen belemmeren, wees zij van de hand. Ook inpandig uitzicht wordt wel degelijk geaccepteerd.

De heer Hofstra (VVD) vond dat de gekozen aanpak past in het streven naar deregulering en vereenvoudiging van de regelgeving. Hij was van mening dat de Nederlandse regelgeving niet verder moet gaan dan de Europese of de afspraken in ILO-verdragen.

Hij onderschreef de beslissing om een minimale, kwantitatieve norm voor daglicht te hanteren. Voor het uitzicht achtte hij een dergelijke norm niet nodig. Gebouwen zijn duur en hebben een lange levensduur; daarom wordt er alles aan gedaan om ze functioneel te maken. Bij de bouw zijn architecten betrokken, constructeurs en bouwheren, maar ook de gebruikers en het kan dus niet anders dan dat over het algemeen een bevredigend resultaat wordt bereikt, ook als het gaat om uitzicht. Niemand zal geneigd zijn een gebouw zonder enig uitzicht te bouwen, maar het uitzicht zal niet overal gelijk zijn. De vraag is natuurlijk hoe relevant uitzicht is. Iedereen zal genieten van een mooi of anderszins interessant uitzicht. Daarom hebben representatieve ruimten vaak ook het mooiste uitzicht, maar voor de meeste werkplekken geldt toch dat het werk de belangrijkste factor is. De heer Hofstra ging ervan uit dat de daglichtbepaling en de gang bij het ontwerpen van een gebouw recht zullen doen aan de wens om een uitzicht.

Hij was geen voorstander van een uitzonderingsbepaling voor atriumgebouwen. Die zal veel interpretatievragen oproepen, want wat wordt onder uitzicht verstaan. Hoe denkt bijvoorbeeld de Rijksgebouwendienst daarover? Zou de voorgestelde regeling bezwaren oproepen tegen de nieuwbouw van het ministerie van VROM of het stadhuis van de gemeente Den Haag?

Hij betwijfelde of in Nederland nog zulke asociale werkplekken te vinden zijn als nu wel wordt gesuggereerd. Zo die er al zijn, zal regelgeving daar weinig verandering in brengen, zo meende hij.

Het antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelde met klem dat de regering de gezondheidseffecten van daglicht niet wil relativeren. Nu is de vraag aan de orde wat er moet worden geregeld en welk instrument daarvoor het meest effectief is. Verder is het de vraag of dit instrument onder alle omstandigheden 100% doeltreffend moet zijn of dat ook nog rekening kan worden gehouden met andere mechanismen.

De daglichtbepaling is niet wezenlijk veranderd. Er is absoluut geen sprake van verlichting: de norm was 1/20 en blijft 1/20. Verder is de norm nu voor alle sectoren van toepassing verklaard. De «redelijkerwijsbepaling» heeft betrekking op fabrieken e.d. waar de realiteit een dergelijke formulering vereist. De bestaande situatie blijft dus gehandhaafd en wordt zelfs nog uitgebreid.

De staatssecretaris zei dat hij de uitzichtnorm anders beoordeelt dan de daglichtnorm. Aan de heldere, strakke daglichtnorm zal in de meeste gevallen worden voldaan door een voorziening die tegelijkertijd zorgt voor uitzicht. Hij ging ervan uit dat in het merendeel van de gevallen de aanwezigheid van daglicht ook leidt tot uitzicht. Verder was hij van mening dat het Arbobesluit een heel ondoelmatig instrument is voor een dergelijke bepaling. Zo er al een bepaalde norm voor uitzicht zou moeten zijn, kan die beter worden afgedwongen op het moment dat de voorzieningen worden getroffen en vergunningen worden afgegeven voor de bouw. Als het uitzicht onderdeel zou zijn van de arbeidsomstandighedenwetgeving, zouden de inspecteurs van de arbeidsinspectie in alle gevallen worden geconfronteerd met een fait à compli. De handhaving is dan dus altijd ingewikkeld en zal in voorkomende gevallen vragen om dure aanpassingen. Het enige efficiënte en effectieve instrument zou dus zijn dat alleen een vergunning voor de bouw mag worden afgegeven als ook aan de norm voor het uitzicht wordt voldaan. De staatssecretaris zei dat hij daarom in overleg met de staatssecretaris van VROM tot de conclusie is gekomen dat, zo er al een uitzichtnorm zou moeten worden gesteld, deze opgenomen zou moeten worden in het Bouwbesluit. Overigens wees hij erop dat de regering ervan uitgaat dat de inzet van meerdere instrumenten tot een goed resultaat zullen leiden. Hij verwachtte dat de combinatie van marktwerking door het arbeidsomstandighedenbeleid en het sociale-zekerheidsbeleid en de handhaving van de daglichtbepaling in het Arbeidsomstandighedenbesluit een beter resultaat zullen opleveren dan de zeer gedetailleerde regelgeving die tot op dit moment wordt gehanteerd.

Hij waarschuwde ervoor dat met regelgeving die noodzakelijke ontwikkelingen in de bouwwereld in de weg staan, het paard achter de wagen wordt gespannen. Met gezondheidsaspecten moet vanzelfsprekend rekening worden gehouden en steeds moet worden gevolgd welke invloed de arbeidsomstandigheden op de gezondheid van de werknemers hebben, maar het gaat te ver een zeer gedetailleerde regelgeving te ontwerpen die op zich gewenste ontwikkelingen in de bouw blokkeren.

De koppeling en afstemming tussen het Arbeidsomstandighedenbesluit en het Bouwbesluit zal plaatsvinden als de besluiten klaar zijn. Dit is een vaste procedure die ook politiek is afgestemd.

Over de vraag welke instrumenten ondernemingsraadsleden in handen moeten hebben, kan uitgebreid worden gefilosofeerd, aldus de bewindsman. In alle bedrijven met een ondernemingsraad is het echter ook zonder een bepaling in het Arbobesluit mogelijk de problematiek bij de werkgever aan de orde te stellen. Hij zag niet in waarom ondernemingsraden hierbij een steuntje in de rug moeten hebben. Hij voegde hieraan toe dat gebouwen duur zijn en lang moeten meegaan. Bij de besprekingen voorafgaande aan de investering zal daarom rekening worden gehouden met de wensen van de toekomstige «bewoners». Natuurlijk zal er ook een kosten-batenafweging worden gemaakt, maar die afweging vindt binnen de onderneming plaats, waarbij de gezondheidseffecten een belangrijke rol spelen.

Hij was het eens met de opmerking dat niemand zonder reden een gebouw zal optrekken zonder uitzichtmogelijkheden. In dit opzicht zou de problematiek ook wel enigszins mogen worden gerelativeerd.

De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stelde vast dat de uitzichtnorm een ingewikkeld onderwerp is, ook omdat hij raakt aan kwaliteitsfactoren die zich moeilijk laten kwantificeren. Om de kwaliteit van arbeid te meten, wordt bijvoorbeeld gevraagd of de werknemer lang in een bepaalde ruimte verkeert en of hij alleen is of regelmatig andere mensen ziet. Bij het uitzicht speelt de kwaliteit ook een rol: een uitzicht op een blinde muur op twee meter afstand voldoet aan de uitzichtbepaling, maar waarschijnlijk niet aan de verwachting van de werknemer. De vraag om uitzicht is dus in wezen een vraag om goed uitzicht, maar dit kwaliteitsaspect is moeilijk te wegen. Zo is in het VROM-gebouw het uitzicht naar buiten op een aantal plaatsen beduidend slechter dan het uitzicht op de palmentuin binnen. Architecten sluiten op dit punt vaak een compromis. Hij koos het VROM-gebouw als voorbeeld; het had zonder glazen serres niet op deze plaats mogen worden gebouwd, omdat het dan te lawaaiig zou zijn. De serres hebben er bovendien voor gezorgd dat op iedere kamer individueel de ramen kunnen worden geopend. Zolang een dergelijk compromis het resultaat is van een integere afweging waarin de wensen van de «bewoners» een belangrijke rol spelen, zal het niet tot problemen leiden, want iedere «bewoner» is ervan doordrongen dat nooit aan alle wensen kan worden voldaan. Problemen doen zich eerder voor in bestaande situaties, waar werknemers de hele dag in een donkere ruimte hun werkzaamheden moeten uitvoeren.

De staatssecretaris stelde vast dat een wettelijke regeling voor uitzicht en daglicht in een ander besluit dan het Bouwbesluit ertoe zal leiden dat achteraf dure voorzieningen moeten worden aangebracht om alsnog aan de bepalingen te voldoen. Daarom is die optie van de hand gewezen. Het is echter onmogelijk daglicht of uitzicht te regelen van elke ruimte in het Bouwbesluit, omdat bij de vergunningverlening wordt uitgegaan van de vrije indeelbaarheid van het gebouw. Dit kan ertoe leiden dat ruimtes zonder ramen bij nader inzien worden gebruikt voor werkplekken en, omgekeerd, ruimtes met een raam als bezemkast. Door een koppeling tussen beide besluiten wordt geprobeerd kapitaalvernietiging te voorkomen, maar het Bouwbesluit alleen biedt geen uitkomst.

Hij ging ervan uit dat zich bij nieuwe gebouwen, ook in een dichtbebouwde omgeving waar zij aan veel eisen moeten voldoen, weinig problemen zullen voordoen. Die gebouwen worden in toenemende mate gebouwd door vastgoedbeheerders die het later verhuren; zij zullen er wel voor zorgen dat de werkomstandigheden zo plezierig mogelijk zijn. Ook tegen goede atria zullen weinig mensen problemen hebben. De belangrijkste vraag is nu of er regelgeving moet worden getroffen voor de uitzonderlijke situaties die zich ook voordoen.

Gedachtenwisseling in tweede termijn

De heer Vreeman (PvdA) vond dat de bewindslieden de bal heen en weer spelen. Preventieve maatregelen moeten in het Bouwbesluit worden geregeld, maar het Bouwbesluit is daar niet geschikt voor. Hij benadrukte dat het hem gaat om de vraag of in het ontwerp van nieuwe gebouwen en fabrieken voor bijvoorbeeld kleine assemblagewerkzaamheden ramen worden opgenomen. Voor de beleving van mensen met een statische arbeidsplaats is uitzicht nu eenmaal belangrijk. Wie garandeert hen dit uitzicht? Hoe kan er druk op de ketel worden gezet, anders dan dat de ontwerper of de opdrachtgever uit zichzelf bedenken dat uitzicht beter verkoopt?

Mevrouw Schimmel (D66) wees erop dat in artikel 210 van het Bouwbesluit wordt gesproken over de mogelijkheid uit een ruimte naar buiten te kijken, in afwijking daarvan kan volgens het vijfde lid (van artikel 210) ook worden gekozen voor een inpandig uitzicht. Dit betekent dat met het Bouwbesluit in de hand preventief kan worden gewerkt. In bestaande situaties biedt dit echter geen uitkomst. Daarom moet de uitzichtnorm in het Arbobesluit worden gehandhaafd. Ondernemingsraden kunnen met dit instrument in de hand met succes pleitten voor uitzicht en meer daglicht. Zij betwijfelde of werkplekken zonder uitzicht uitzondering zijn. Distributiecentra, veilingen, grote slagerijen zijn voorbeelden van gebouwen die geen of nauwelijks uitzicht bieden en waarvan de RCO zegt dat aanpassingen eigenlijk te duur zijn. Om in die gebouwen toch tot de gewenste aanpassingen te komen, moet de onderhandelingspositie van de werknemers sterk genoeg zijn; een uitzichtnorm in het Arbobesluit zal daaraan bijdragen.

De heer Hofstra (VVD) bleef erbij dat asociale werkplekken in ons land niet of bij hoge uitzondering voorkomen. Hij bestreed dat werknemers alleen op grond van formele bepalingen bepaalde verbeteringen kunnen bereiken. Vrijwel alle werkgevers zijn bereid tot positief overleg, zeker als dit tot een hogere produktiviteit zal leiden. Overigens was hij van mening dat markt en de bouwwereld zich realiseren dat gebouwen die lang mee moeten, goed moeten kunnen functioneren; uitzicht is daarvoor een voorwaarde. Hij vond de uitzichtnorm daarom overbodig en, vanwege het kostenaspect en het streven naar deregulering, zelfs ongewenst.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei dat het zeker niet zijn bedoeling is de bal heen en weer te spelen. Hij wees erop dat het Arbeidsomstandighedenbesluit is bedoeld om op een efficiënte manier te komen tot goede arbeidsomstandigheden en niet om zeer gedetailleerd ieder aspect te regelen. Er zijn effectievere instrumenten dan zeer gedetailleerde regels. Bovendien zet de regering voor de oplossing van dit probleem in op meerdere instrumenten dan alleen het regelgevingsinstrument.

Afgezien van de wetenschap dat niemand een gebouw zonder ramen zal bouwen, biedt de uitbreiding van de daglichtbepaling naar alle sectoren een bijdrage aan het verkrijgen van uitzicht op de werkplek. De bouwer van een fabrieksgebouw is verplicht aan de daglichtnorm te voldoen. Het ligt niet voor de hand dat hij kiest voor koepels in plaats van ramen. Als de daglichtbepalingen, uitgebreid naar alle sectoren, behoorlijk kunnen worden gehandhaafd, zal ook het uitzicht worden geregeld op een manier die meer effect heeft dan regels die moeilijk kunnen worden gehandhaafd.

De staatssecretaris merkte ten slotte op dat hij het Arbeidsomstandighedenbesluit nu op korte termijn aan de Raad van State wil voorleggen, los van dit punt, omdat dit nog uitgediscussieerd moet worden. Hij hoopte dat de Kamer hem dat wil toestaan. Hij zegde toe dat dit laatste discussiepunt natuurlijk in de uiteindelijke besluitvorming zal worden meegenomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Jong

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Versnel-Schmitz

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Boogaard (groep-Nijpels), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M.M.H. Kamp (VVD), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van Boxtel (D66), J.M. de Vries (VVD), B.M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD)

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Van Erp (VVD), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), Verspaget (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), ondervoorzitter, M.M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Verbugt (VVD), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Gabor (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), Blauw (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Bukman (CDA), Van de Camp (CDA), Oudkerk (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Valk (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hendriks, Bijleveld-Schouten (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Witteveen-Hevinga (PvdA), Keur (VVD), H.G.J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66).

Naar boven