nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN
VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 5 september 1996
Bij de behandeling van het voorstel Wet op het RIVM wees de heer Van Middelkoop
op artikel 3, tweede lid. Daarin is bepaald dat bij onderzoek of werkzaamheden
voor derden de kosten in rekening worden gebracht bij degene, in wiens opdracht
het onderzoek of de werkzaamheden worden verricht. Hij zou het betreuren als
vanwege die bepaling politieke partijen hun programma's vanwege de hoge kosten
niet meer zouden kunnen laten doorrekenen.
Hij vroeg aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na te
gaan of in de wet opgenomen zou kunnen worden, dat het in rekening brengen
van de kosten facultatief is. Ook vroeg hij in dit verband naar de wijze waarop
werk van het RIVM ten behoeve van provincies en andere overheden gefinancierd
wordt.
Naar aanleiding van het bovenstaande delen wij u het volgende mede.
Het facultatief maken van het in rekening brengen van de kosten bij opdrachten
door derden komt ons niet juist voor. Een wijziging met een dergelijke algemene
strekking is in strijd met de «Beleidslijn werken voor organisatie binnen
en buiten de Rijksoverheid» die door het Kabinet is aanvaard. Hierin
is aangegeven dat werken voor derden alleen kan plaatsvinden indien:
– dat leidt tot een betere benutting of meer doelmatige aanwending
van overheidsmiddelen;
– het gaat om reguliere hoofdproducten, bij- en nevenproducten;
– het niet ten koste gaat van de kernactiviteiten;
– er geen sprake is van concurrentieverstoring.
Met name de laatste voorwaarde brengt mee dat bij werken in opdracht van
derden de kosten in rekening dienen te worden gebracht.
Het is echter mogelijk dat de minister bij onderzoeksopdrachten die het
eigen beleid dienen als (mede)opdrachtgever gaat fungeren. Dat zou in bepaalde
gevallen kunnen betekenen dat provincies en andere overheden minder kosten
in rekening worden gebracht.
Het verstrekken van reeds bestaande informatie aan provincies en andere
overheden, waarvoor het RIVM geen aanvullend werk hoeft te verrichten, is
niet te beschouwen als afzonderlijke «werkzaamheden» als bedoeld
in artikel 3, tweede lid, en kan dan ook om niet geschieden. Deze informatieverstrekking
zal niet hoeven te worden opgenomen in een MAP.
Indien politieke partijen hun programma's willen laten doorrekenen, kan,
zoals tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven, de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport hiervoor zelf, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en in overleg met de betreffende partijen,
opdracht geven aan het RIVM. Het doorrekenen vindt plaats binnen de kaders
van het Meerjarenactiviteitenprogramma Milieu danwel Volksgezondheid. Er worden
geen kosten in rekening gebracht. Als het gaat om programma's van politieke
partijen achten wij dat een normale handelwijze, die bij de vorige verkiezingen
ook de praktijk is geweest.
Het feit dat in zo'n geval geen kosten in rekening worden gebracht is
overigens niet in strijd met artikel 3, tweede lid. Er is immers geen sprake
van toepassing van artikel 3, tweede lid, maar van artikel 3, eerste lid,
onderdeel c.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
M. de Boer