24 447
Voorstel van wet van de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Biesheuvel en Reitsma tot wijziging van de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Werkloosheidswet, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet financiering volksverzekeringen in verband met een tijdelijk vereenvoudigd premie- en belastingregime bij seizoenarbeid in de agrarische sector

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 juni 1996

1. Inleidende opmerkingen

De leden van de fracties van de Partij van de Arbeid, het CDA, de VVD, D66, het RPF en het GPV hebben belangstelling, en de leden van het SGP hebben met veel belangstelling kennis genomen van het initiatief-wetsvoorstel. De leden van de fracties van GroenLinks en de SP hebben kennis genomen van het initiatief. Het verheugt de indieners zeer dat een ruime meerderheid in de Kamer met zoveel belangstelling kennis heeft genomen van het initiatief om te komen tot een wettelijk regeling voor seizoenarbeid. Te meer daar een meerderheid van de aan het woord zijn de leden tevens de onderhavig problematiek onderschrijft en een structurele oplossing noodzakelijk acht. De leden van de CDA-fractie wijzen daarbij terecht op de door de VVD en het CDA ingediende motie waarin om een structurele oplossing voor het probleem van de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw wordt gevraagd en die door een meerderheid van de Kamer is aangenomen. De leden van de RPF-fractie wijzen, evenals andere leden, op het Landelijk Tuinbouwakkoord uit 1993, en betreuren het dat er nog altijd geen structurele regeling in werking is getreden. De leden van de SGP-fractie pleiten voor een brede aanpak en zien het initiatief als een mogelijkheid binnen zo'n aanpak.

De indieners zijn het van harte mee eens met omschrijvingen van de noodzaak en menen nu de Kamer zich in meerderheid opnieuw heeft uitgesproken om een structurele oplossing voor een structureel probleem te vinden. Reeds te vaak heeft de Kamer haar intentie uitgesproken om een structurele oplossing voor het probleem te vinden, helaas even zovele malen heeft de sector te vergeefs op een oplossing gewacht. Om deze reeds lang slepende kwestie te doorbreken hebben de indieners een initiatiefwet ontworpen die als basis kan dienen voor een structurele oplossing. Met nadruk wordt hier gesproken over een basis waarop verder gebouwd kan worden. Het initiatief is dan ook voorzien van een horizonbepaling waardoor het een tijdelijk karakter heeft. In de beoogde looptijd, waar later nog op terug wordt gekomen, kan ervaring worden opgedaan en kan de wet meer aan de praktijk worden aangepast en worden verbreed. Het structurele karakter en de reikwijdte van de wet nemen daardoor toe zodat mogelijke problemen in uitvoering of praktijk kunnen worden opgelost en rechtsongelijkheid wordt voorkomen. De indieners staan derhalve open voor aanpassingen van het initiatief voorstel en willen hierover op de diverse onderdelen graag met de Kamer van gedachten wisselen om gezamenlijk tot een zo goed mogelijk wetgeving te komen.

De leden van onder meer de CDA-fractie, de VVD-fractie en de SP-fractie vragen naar de verhouding van het onderhavige initiatiefvoorstel tot het voorstel van de regering Wet premieregime bij marginale arbeid (24 236) en of een samenloop bepaling noodzakelijk wordt geacht. Beide wetsvoorstellen beogen de problematiek van de seizoenarbeid in de land- en tuinbouw op een structurele wijze op te lossen en vertonen derhalve een samenhang. Het verschil zit echter in de wijze waarop het probleem wordt opgelost. De initiatiefnemers van het onderhavige wetsvoorstel kiezen voor een zo breed mogelijke stimulering van het aanbod van arbeid door de regeling in principe voor iedereen open te stellen. De regering daarentegen beperkt zich in de premievrijstelling tot werkzoekende uitkeringsgerechtigden, en in de premiecompensatie tot een nader aan te wijzen groep (huisvrouwen, scholieren en studenten). De initiatiefnemers sluiten deze groepen geenszins uit zodat de beide wetsvoorstellen op dit punt parallel lopen. Wanneer uit de gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen blijkt dat voor beide voorstellen een meerderheid bestaat dan zullen de indieners samen met de regering werken aan een samenloopbepaling zodat op dit punt tijdig duidelijkheid ontstaat. De leden van de SP vragen voorts of het mogelijk is om tot één wetsvoorstel te komen. De indieners zijn gaarne bereid om hierover met de regering van gedachte te wisselen.

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de adviezen over de kring van verzekerden nog steeds niet zijn ontvangen en vragen zich af of het wachten op deze adviezen en het gelijktijdig behandelen met het regeringsvoorstel niet in de rede ligt en of deze adviezen nog tot wijziging kunnen leiden. De indieners kijken halsreikend en met belangstelling uit naar de adviezen over de kring van verzekerden. Deze adviezen zullen ondermeer inzicht geven in de verzekeringsplicht en zijn derhalve van belang voor beide wetsvoorstellen. Een gelijktijdige behandeling heeft dan ook de voorkeur van de indieners. De Kamer wordt dan tevens in de gelegenheid gesteld om een weloverwogen afweging te maken. Daarnaast zal, met het oog op de urgentie, een afweging gemaakt moeten worden tussen nog langer uitstellen van de behandeling van de beide wetsvoorstellen, en daarmee het risico lopen dat invoering per 1-1-1997 niet mogelijk is, of op korte termijn behandelen en indien noodzakelijk later het wetsvoorstel aan te passen. Dat laatste heeft de voorkeur van de indieners. Of de adviezen zullen leiden tot wijziging van het wetsvoorstel kunnen de indieners nog niet zeggen daar dit afhangt van de inhoud van de adviezen en deze nog niet bekend zijn.

De leden van de RPF-fractie vragen of invoering per 1-1-1996 niet al te optimistisch is, gezien het feit dat het advies van de Raad van State op 17 november 1995 beschikbaar was. Inderdaad is gebleken dat 1-1-1996 niet haalbaar was. Bij nota van wijziging is dit punt aangepast. De indieners blijven evenwel van mening dat een snelle afhandeling en invoering van een structurele regeling wenselijk is zodat deze uiterlijk 1-1-1997 in werking kan treden.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de kritiek van de Raad van State. De indieners hebben de reactie van de Raad serieus genomen door uitvoerig op het door de Raad gestelde in te gaan. Kortheidshalve verwijzen zij hiernaar.

Enkele fracties vragen naar de reacties van uit de sector. De indieners hebben van zowel regionale landbouworganisaties als van branche-organisaties positieve reacties ontvangen.

2. De probleemstelling

De indieners zijn verheugd dat de leden van de fractie van D66 zo uitgebreid ingaan op de doelstelling en de probleemstelling van de initiatiefwet en dat zij deze en de behoefte aan een structurele oplossing zo nadrukkelijk onderschrijven. Ook de leden van de RPF-fractie onderschrijven de noodzaak van een structurele oplossing van het probleem en zien de loonkosten als een belangrijke oorzaak. De leden van de VVD-fractie vragen welke ander oorzaken aan het probleem ten grondslag liggen. In het rapport «De oogst van een gecoördineerde aanpak», van de zogenaamde Commissie De Boer van juni 1992, wordt uitgebreid ingegaan op de verschillende oorzaken, zowel aan de vraagzijde als aan de aanbodszijde. Hier worden slechts genoemd de kleinschaligheid van de bedrijfstructuur, onvoldoende inzicht in de omvang van de personeelsbehoefte, fysieke bereikbaarheid arbeidsplaatsen, te kort aan al dan niet geschoolde arbeidskrachten in de regio en de geringe motivatie voor seizoenarbeid. Voor een uitgebreide opsomming van oorzaken en een omschrijving daarvan verwijzen de indieners graag naar het genoemde rapport. Voorst vragen deze leden wat de sector zelf heeft gedaan om invulling te aan te Tuinbouwakkoord. De sector heeft onder meer een actief wervingsbeleid gevoerd en betere afspraken en plannen gemaakt met de RBA's door eerder inschatting te geven van de arbeidsbehoefte. Uit het ARK-rapport «Seizoenarbeid in de Tuinbouw» blijkt dat de inzet zowel van de zijde van de sector als van de zijde van het RBA op dit punt voldoende is. De problemen die zich voordoen met betrekking tot de arbeidsvoorziening hebben te maken met het ontbreken van voldoende gemotiveerd personeel, indien de werving zich uitsluiten richt op langdurig werklozen. De indieners zijn van oordeel dat de sector haar bereidheid toont om te komen tot een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Daarnaast zijn verbetering altijd wenselijk en zal ook de sector zich blijvend in moeten zetten om het probleem van de gelegenheids arbeid verder aan te pakken. Een wettelijk regeling mag voor de sector geen reden zijn om achter over te leunen. Waar arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden mag dit niet achterwege blijven en illegale tewerkstelling dient ten alle tijden achterwege te blijven. De indieners hebben geen aanleiding gevonden te veronderstellen dat de inzet van de sector zal verminderen. Hiermee zijn de vragen van de SGP- en RPF-fractie op dit punt eveneens beantwoord.

Verschillende fracties hebben gevraagd naar een reactie op het ARK-rapport «Aspergesteken, Seizoenarbeid in de tuinbouw». De indieners hebben dit rapport met belangstelling gelezen en zien dit als een onderbouwing voor hun initiatief. In dit rapport wordt nogmaals duidelijk de noodzaak van een structurele regeling voor seizoenarbeid aangegeven.

De leden van de SP-fractie vragen zich af of er buiten de asperge-oogst vergelijkbare problemen voor doen en of een aparte wet wel noodzakelijk is. De laatste vraag wordt ook door de leden van GroenLinks gesteld. Ook buiten de asperge-oogst doen zich problemen voor te denken valt aan de hard- en zachtfruitsectoren, aardbeien, appels etc., de bollensector, de glastuinbouw en andere land- en tuinbouwsectoren die te maken hebben met een onregelmatige arbeidsfilm. Het feit dat er een Landelijk Tuinbouwakkoord is gesloten toont dat het probleem verder strekt dan de asperge-oogst. Een aparte wet is derhalve zeker gerechtvaardigd, het is niet voor niets dat er thans twee wetsvoorstellen over dit onderwerp bij de Kamer liggen.

De leden van GroenLinks zien niet voor welk probleem het wetsvoorstel een oplossing wil bieden. De indieners wijzen de leden van GroenLinks op het reeds genoemde rapport «De oogst van een gecoördineerde aanpak», het Landelijk Tuinbouwakkoord en de daaromheen gevoerde debatten van de afgelopen tien jaar waarin de onderhavige problematiek duidelijk naar voren komt.

Een ander punt dat hiermee samenhangt is de concurrentiepositie van de Nederlandse land- en tuinbouw ten opzichte van de ons omringende landen. De afgelopen jaren is deze teruggelopen mede als gevolg van het onvoldoende aanbod van seizoenwerkers. De vergelijking tussen de areaalontwikkeling van asperges in Nederland en Duitsland is hiervoor illustratief.

Areaalontwikkeling asperges in hectaren in Nederland en Duitsland

 19911992199319941995
Nederland26412756248423892300
Duitsland62527254806382569250

Bron: CBS, Statistisch Bundesamt.

Waar in Nederland vanaf 1992 sprake is van een gestage afname van het areaal is in Duitsland een toename met 50% waarneembaar. Dit wetsvoorstel beoogt mede de concurrentiepositie van de agrarische sector te verbeteren en de afkalving van produktie tegen te gaan hetgeen de werkgelegenheid in ons land ten goede komt.

3. Oplossing

De leden van de PvdA-fractie missen in het wetsvoorstel een stimulering voor uitkeringsgerechtigden. Een van de problemen die deze wet beoogt op te lossen is het te kort aan aanbod van gelegenheidsarbeid te reduceren om door middel van een belasting- en premievoordeel het geldelijk gewin te vergroten. Een deel van dit aanbod kan in de ogen van de indieners heel goed bestaan uit uitkeringsgerechtigden. Een verdere stimulering van deze groep wordt zeker niet afgewezen, bijvoorbeeld door de te verdienen f 3000 niet te korten op de uitkeringen. Op deze wijze wordt de inzet beloond en wordt werkervaring opgedaan hetgeen positieve impuls op kan leveren bij het al dan niet opnieuw instromen in het arbeidsproces. Daarvoor zal echter een verder gaande en ingewikkelde wijziging van diverse wetten noodzakelijk zijn. De indieners zijn gaarne bereid om hier nader over van gedacht te wisselen en samen met de regering te bezien welke mogelijkheden en wetswijzigingen hiervoor noodzakelijk zijn.

De leden van de CDA-fractie stellen een aantal vragen waarmee zij een nadere onderbouwing op een aantal terreinen vragen. Op onderdelen hebben ook andere fracties vragen gesteld welke gelijk worden meegenomen.

Ten aanzien van de vragen over de arbeidsongeschiktheid willen de indieners opmerken dat het hier gaat om een vrijetijdsbesteding van de werknemer. Het arbeidsongeschiktheidsvraagstuk is daarmee niet anders dan bij andere vrijetijdsbestedingen zoals sport.

De wijziging van de Ziektewet heeft geen invloed op het wetsvoorstel.

De uitvoering van de ABW is gedelegeerd aan de gemeenten. De indieners gaan er van uit dat gemeenten hun verantwoordelijkheid kennen en nemen en er alles aan gelegen is om ABW-gerechtigden stimulerende werkervaring op te laten doen, hetgeen bij het vinden van werk meer kansen geeft en waarmee op termijn het aantal uitkeringsgerechtigden in de gemeente kan dalen. Tevens zijn verschillen in de vrijlatingsregeling per gemeente mogelijk.

Het is inderdaad niet de bedoeling dat WW-gerechtigden hun aanspraak verliezen door het verrichten van seizoenarbeid. Voor het verrichten van seizoenarbeid geldt dat er geen premie wordt betaald en dat er derhalve ook geen aanspraak ontstaat.

De regeling geldt voor iedereen, het is derhalve mogelijk dat iemand die in deeltijd werkt bij dezelfde baas seizoenarbeid verricht, mits hij/zij op dat moment geen werkzaamheden op basis van zijn/haar deeltijd contract verricht. Het betreft hier immers seizoenarbeid waarvoor tijdelijk extra arbeidskracht wordt aangetrokken die gezien het tijdelijke karakter van de werkzaamheden niet in vaste dienst kan worden genomen.

Het in de wet opgenomen dagloon is gebaseerd op het gangbare uurloon voor seizoenarbeid, te weten f 15 per uur. Bij een maximaal 8 urige werkdag kan dan maximaal f 120 per dag worden verdien. Bij een korte werkdag, die gezien de aard van de werkzaamheden niet ondenkbaar is, kan derhalve een hoger belang per uur mogelijk zijn. De uiteindelijke afspraken over het uurloon zullen de sociale partners onderling maken. Er is voor een dagloon gekozen omdat het anders mogelijk is om iemand voor een dag of zelfs een uur seizoenarbeid met f 3000 te belonen. Dat zou een ongewenst effect zijn omdat dan de beoogde stimulering van het aanbod niet wordt gerealiseerd. Daarom is gekozen zo veel mogelijk bij de praktijk aan te sluiten zodat seizoenarbeid in de landbouw niet op een oneigenlijke manier aantrekkelijk wordt gemaakt.

Waar in de horeca-sector sprake is van arbeidspieken die seizoen gebonden zijn, bijvoorbeeld de drukte met kerst en oud en nieuw en het terrasseizoen, kan de regeling voor de hele sector van kracht worden. Dit hangt onder meer af van de ervaringen die in de agrarische sector worden opgedaan. Het is niet de bedoeling dat kermissen ook onder de regeling worden gebracht daar hier sprake is van plaatsgebonden arbeid en niet van seizoenarbeid.

Er worden geen problemen verwacht ten aanzien van de nieuwe arbeidstijdenwet. Voor zover de indieners het kunnen overzien past de voorgestelde regeling binnen het kader van deze wet.

Een indicatie van de premiestijging in de werknemersverzekering is niet zonder meer te geven. Dit hangt mede af van de mate waarin gebruik gemaakt wordt. De indieners erkennen dat de regeling een geringe premiestijging tot gevolg zal hebben. Zij verwachten daarnaast dat wanneer mensen een positieve werkervaring op doen dit op termijn tot minder uitkeringsgerechtigden kan leiden hetgeen weer een positieve invloed op de premies heeft.

De leden van CDA, VVD, GPV en SP vragen naar de duur van de werking van de wet, de evaluatie en de evaluatiecriteria. De regeling zoals neergelegd in het initiatiefwetsvoorstel is als experiment bedoeld om ervaring op de doen met een speciaal premie- en belastingregime voor seizoenarbeid. Hiervoor is gekozen omdat de problematiek zeer complex is. Vele factoren spelen een rol bij vraag en aanbod naar arbeid. Loonkosten en inkomsten vormen twee belangrijke aspecten, welke onderwerp zijn in dit wetsvoorstel. Daarnaast zijn er andere factoren die een rol spelen, op vragen van de VVD zijn hier reeds enkele van genoemd. Tijdens de duur van het experiment zal daarom ervaring op moeten worden gedaan met de werking van de regeling, zodat kan worden bezien of het beoogde resultaat, meer aanbod van arbeidskrachten, wordt bereikt. Toetsingscriteria zijn dan ook het aanbod van arbeid, de mate waarin gebruik wordt gemaakt van deze regeling, de mate waarin minder gebruik wordt gemaakt van andere regeling – zijnde de studenten en scholierenregeling – de ervaringen met administratie en verwerking, de uiteindelijk kosten – mede afhankelijk van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de regeling – en andere factoren. Een deel van de noodzakelijke gegevens zal afkomstig zijn van de belastingdienst en de B.V. TAB. Om voldoende relevante cijfers te krijgen om de effecten te kunnen meten zijn gegevens van twee jaar noodzakelijk omdat na een jaar onvoldoende inzicht kan worden verkregen. Een experiment van een jaar is derhalve ontoereikend. Wanneer na twee jaar blijkt dat de wet naar verwachting werkt, de indieners gaan daar van uit, en verlenging wenselijk is doch dat enkele aanpassingen noodzakelijk zijn dan is het wenselijk dat een wetswijziging kan worden doorgevoerd zonder dat de regeling moet worden gestopt omdat de termijn versterken is. Dit alles bij elkaar geeft een werkingsduur van 4 jaar waarin een evaluatie na 2 jaar en een wetswijziging, die circa anderhalf jaar duurt, plaats kunnen vinden.

Verschillende fracties hebben terecht het punt van de rechtsongelijkheid aangesneden, onder meer VVD, D66, RPF en GPV. De indieners hebben absoluut niet beoogd een rechtsongelijkheid te creëren. Het is dan ook de bedoeling om alle sectoren waar sprake is van seizoenarbeid onder de werking van de regeling te brengen. De horeca is reeds genoemd. Voordat deze uitbreiding plaats kan vinden is het evenwel wenselijk dat ervaring met de regeling wordt opgedaan zodat mogelijk kinderziektes verwerkt zijn voordat de regeling een meer algemene werking krijgt. De indieners hebben voor een experiment in de agrarische sector gekozen omdat er ten opzichte van deze sector een verplichting bestaat in de vorm van het Landelijk Tuinbouwakkoord, de reeds eerder genoemde uitspraak van de Kamer tot verplichtingen leidt, de concurrentiepositie van deze sector ten opzichte van het buitenland hiermee verbeterd wordt en omdat in deze sector de problemen het groots worden geacht waardoor een goed inzicht in de werking van de regeling wordt verkregen. Omdat op termijn wordt gestreefd naar een bredere werking van de regeling is ook niet gekozen voor een oplossing binnen één sector. De indieners achten een algemene regeling voor seizoenarbeid van algemeen belang voor de Nederlandse economie en zal dan ook breed gedragen moeten worden. Wanneer voor de duur van het experiment voor een oplossing binnen de sector zou zijn gekozen en later zou zijn uitgebreid, dan zou geen goed beeld worden verkregen van de werking van de regeling.

Is het acceptabel om personen die reeds inkomen hebben voordelen te geven op het terrein van fiscus en premie ten gunste van bijverdienste uit seizoenarbeid, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wanneer op deze wijze vraag en aanbod beter op elkaar afgestemd kunnen worden en er zijn geen andere mogelijkheden die zonder het genoten voordeel minimaal hetzelfde resultaat bewerkstelligen, dan achten de indieners dit acceptabel.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom is gekozen voor een maximumgrens aan verdiensten en niet voor een maximumperiode. De indieners hebben gekozen voor het maximum bedrag van f 3000 omdat hier een grotere flexibiliteit mee wordt gerealiseerd. Niet iedere vorm van seizoenwerk kent een even lange periode. Zo zijn er oogsten van 4 weken maar ook van 6 weken of langer. Wanneer voor een bepaalde periode wordt gekozen, bijvoorbeeld 4 weken, en het betreffende seizoenwerk duurt 5 weken dan zou wanneer iemand zij/haar periode van 4 weken heeft volgemaakt, is ingewerkt en vertrouwd met de werkgever is etc., voor de laatste week een nieuwe seizoenwerker ingeschakeld moeten worden. Deze zal opnieuw moeten worden ingewerkt, vertrouwd moeten raken etc. Dit is voor de periode van een week niet wenselijk. Daarnaast zal de persoon die vier weken goed werk heeft verricht en waar de werkgever graag nog een week mee door zou willen werken niet in het kader van dezelfde regeling mogen werken. De indieners achten deze, zeer realistische, situatie onwenselijk en voorbij streven aan de doelstelling om vraag en beter op elkaar af te men en het opdoen van een positieve werkervaring. Daarom hebben zij voor de meer flexibele regeling van eem maximum bedrag gekozen. Een regeling waar in Duitsland reeds positieve ervaring mee zijn opgedaan, hetgeen de keuze heeft versterkt.

De leden van de fracties van GroenLinks en de VVD vragen naar een nadere onderbouwing van het begrip seizoenarbeid. In lid 3 van artikel I t/m IV van het voorstel van wet wordt een definitie gegeven van seizoenarbeid. Het gaat hier om werkzaamheden die seizoenmatig zijn, dat wil zeggen aan een seizoen gebonden, bijvoorbeeld de oogst van produkten, en dus niet het hele jaar rond verricht kunnen worden. Daarnaast gaat het om produkten die worden voortgebracht in de agrarische sector, te weten de akkerbouw, weidebouw of tuinbouw. Hierbij kan gedacht worden aan aardbeien, appels, asperges, bloembollen, etc. Vervolgens moeten deze produkten bestemd zijn voor consumptie door mens of dier. Het gaat hier om consumptie in de brede zin van het woord, dus niet alleen wat gegeten wordt, bijvoorbeeld aardbeien, maar ook non-food produkten zoals bloembollen. Een seizoenarbeider is iemand die met het oog op die werkzaamheden in dienst is genomen. Iemand die op het moment van verrichten van de seizoenwerkzaamheden reeds in – vaste danwel deeltijd – dienst is, kan bij de ondernemer waar hij/zij in dienst is geen gebruik maken van de regeling. Er bestaat geen verband met het gekozen maximale bedrag van f 120 per dag, waarop reeds eerder is ingegaan, en het jaarbedrag van f 3000. Dat laatste bedrag is arbitrair vastgesteld en wordt door de indieners als een acceptabele bijverdienste voor seizoenarbeid gezien.

De leden van de RPF-fractie vragen om een oordeel over het TICA-voorstel van 5 juli 1995. Dit voorstel is nooit als officieel voorstel bij de Kamer ingediend. De indieners van het onderhavige wetsvoorstel vinden het te ver voeren om in het kader van dit wetsvoorstel nader op het TICA-voorstel, een van de vele voorstellen op dit terrein, in te gaan. Zij zijn wel bereid om in ander verband hierover van gedachte te wisselen.

De leden van de SGP- en de GPV-fractie vragen naar de visie van de indieners op de in te zetten categorieën werknemers voor seizoenarbeid. Zoals reeds eerder gezegd geldt de regeling voor iedereen. Iedereen die bereid is seizoenwerk te verrichten komt in aanmerking, dus zowel uitkeringsgerechtigden, maar ook huisvrouwen, scholieren, studenten, gepensioneerden, VUT-ters of mensen die loon uit een dienstbetrekking genieten of zelfstandig een bedrijf voeren of beroep uitoefenen. Hiervoor is gekozen om een zo groot mogelijk aanbod van werknemers te genereren en zodoende vraag en aanbod zo optimaal mogelijk op elkaar af te stemmen. Wanneer de regeling beperkt blijft tot werkzoekende uitkeringsgerechtigden, zoals het regeringsvoorstel, dan leren de ervaringen uit de praktijk dat er volstrekt onvoldoende aanbod komt, zodat er geen sprake is van een structurele oplossing van het probleem. Het is aan de werkgever om te bepalen of hij/zij een seizoenwerker hoger beloont dan een vaste kracht. De indieners spreken daar geen oordeel over uit daar dit wordt ingegeven door de – economische – bedrijfsvoering, zij wijzen het evenwel niet af. De indieners verwachten geen discriminatie op basis van leeftijd daar dit ook niet het gevolg is van de thans naast elkaar bestaande studenten en scholierenregeling en de fruitplukregeling. De sollicitatieplicht vervalt niet met het aannemen van seizoenwerk, daar het hier om tijdelijk werk gaat.

De leden van de SP-fractie noemen enkele bezwaren tegen het wetsvoorstel. De indieners delen deze bezwaren niet. Wel zijn de indieners het met leden van de SP-fractie eens dat de CAO-regeling moet worden nagevolgd. Het initiatief moet dan ook worden gezien als een voorstel dat aansluit bij de reeds bestaande scholieren en studentenregeling en de fruitplukregeling. Het wetsvoorstel dient ondermeer om de concurrentiepositie van de agrarische sector te verbeteren.

De leden van de CDA-, D66- en VVD-fractie vragen om een nadere vergelijking met de regelingen voor seizoenarbeid in de andere EU-landen. De landen die voor Nederland het meest relevant zijn kennen de navolgende regelingen.

Duitsland

Loonbelasting kan worden geheven tegen een tarief van drie procent voor werknemers die als tijdelijke arbeidskrachten in de agrarische- of bosbouwsector werkzaam zijn. Een vereiste is dat de werkgever zijn inkomen verwerft uit landbouw- of bosbouwactiviteiten.

Tijdelijke arbeidskrachten zijn:

1. personen die niet behoren tot het gekwalificeerde personeel van de agrarische of bosbouwonderneming;

2. personen die op een tijdelijke basis worden aangenomen;

3. personen van wie de indienststelling van tijdelijke aard (drie maanden) is.

Een aantal beperkingen:

– het gemiddelde uurloon mag niet hoger dan 20.65 DM voor het jaar 1996 zijn;

– de tijdelijke arbeider mag geen regulier contract voor verschillende activiteiten met dezelfde werkgever hebben.

Daarnaast zijn er nog twee mogelijkheden voor lump-sum belasting voor part-time arbeidskrachten (niet specifiek voor de agrarische of bosbouwsector):

– loonbelasting kan worden geheven tegen een tarief van 25% als de werknemer voor een korte termijn werkzaam is, dat wil zeggen voor niet meer dan 18 achtereenvolgende werkdagen en tegen een maximum gemiddeld dagloon van 137.67 DM of als het contract noodzakelijk is voor een niet vantevoren te bepalen periode, wegens ziekte van andere werknemers;

– loonbelasting kan worden geheven tegen een tarief van 20% als de werknemers arbeid van een minimale duur verrichten en tegen een laag salaris, dat wil zeggen een maximum werktijd van 86 uur per maand en een maximum salaris van 590 DM per maand.

Op deze regeling zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als voor werknemers in de agrarische en bosbouwsector.

In alle gevallen is de werkgever aansprakelijk voor de verschuldigde loonbelasting. Aan het inkomen gerelateerde uitgaven van de werknemer zijn niet aftrekbaar.

De regelingen zijn ook van toepassing op niet-ingezetenen.

Sociale zekerheid:

Geen sociale zekerheidspremies zijn verschuldigd als de tewerkstelling voor minder dan 15 uur per week is en het maandsalaris niet hoger is dan 590 DM.

Sociale zekerheidspremies moeten alleen door de werkgever gedragen worden als het maandsalaris niet hoger is dan 610 DM.

Alle andere inkomsten uit arbeid zijn onderworpen aan de normale regels.

België

Er geldt geen apart fiscaal regime voor werknemers in de land- of tuinbouwsector.

Onder bepaalde omstandigheden kan in het kader van seizoenarbeid in de land- of tuinbouwsector geprofiteerd worden van een verlaging of vrijstelling van sociale zekerheidspremies. In het algemeen worden de sociale zekerheidspremies opgesplitst in een werkgeversbijdrage van ongeveer 35% en een werknemersbijdrage oplopend tot 13,07%. Beide bijdragen worden geheven over het bruto-inkomen zonder bovengrens.

Er zijn geen sociale zekerheidspremies verschuldigd voor werknemers die aangenomen zijn voor de volgende werkzaamheden: het «plukken van hop en tabak en het kuisen en sorteren van teenwilgen» als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

– het werk overschrijdt niet de grens van 25 werkdagen per kalenderjaar;

– de arbeider is niet onderworpen aan sociale zekerheidswetten vanwege andere werkzaamheden in dezelfde sector;

– de tewerkstelling is voor een beperkte periode.

Een verlaging van de sociale zekerheidspremie voor gelegenheidsarbeiders in de tuinbouwsector kan alleen toegekend worden aan werknemers die uitsluitend werkzaam zijn voor een maximum van 65 piekwerkdagen per jaar, die door de werkgever worden bepaald. Die 65 werkdagen mogen verspreid zijn over verschillende werkgevers, maar de grens van 65 dagen mag niet worden overschreden. Om fraude tegen te gaan wordt er gewerkt met een plukkaart. De sociale premies worden berekend op basis van een lump-sum dagloon van 451 BEF, onafhankelijk van het aantal daadwerkelijk gewerkte uren. Dit leidt tot een dagelijkse werkgeversbijdrage van 112 BEF en een dagelijkse werknemersbijdrage van 59 BEF.

De hierboven beschreven regeling was van toepassing tot het eind van het kalenderjaar 1995. Er is echter nog geen regeling voor 1996 getroffen, maar verwacht kan worden dat een zelfde regime voor 1996 van toepassing zal zijn.

Verenigd Koninkrijk

Er bestaat één regeling. Als de arbeider aan het eind van elke dag contant wordt uitbetaald en werkzaam is op een contractbasis van een dag (een contract dat dag voor dag kan worden vernieuwd) dan hoeven er geen sociale zekerheidspremies te worden afgedragen. Ditzelfde geldt voor de werkgeversbijdrage.

De normale werknemersbijdrage is:

Inkomsten, minder dan 61£ per week

Inkomsten van 61£ en meer: geen

– de eerste 61£ 2%

– daarna tot 455£ 10%

De normale werkgeversbijdrage is: (per weekloon)

0   –109.00£ 3%

110.00–154.99£ 5%

155.00–209.99£ 7%

210.00 of meer 10,2%

Frankrijk

Het belastingsysteem dat in Frankrijk van toepassing is op seizoenarbeid in de agrarische sector bevat geen bijzondere prikkel om seizoenarbeiders aan te trekken. De normale regels zijn van toepassing. Hieruit kan echter wel een zeker voordeel voortvloeien. Een seizoenarbeider mag namelijk net als alle andere werknemers 10% aftrekken voor beroepskosten. Deze 10% wordt berekend op basis van het bruto-inkomen en kent een onder- en bovengrens. Die grenzen worden bepaald op basis van een heel belastingjaar. Tevens wordt een seizoenarbeider net als andere werknemers belast, voor de voordelen in natura, die hij van zijn werkgever ontvangt, zoals maaltijden en onderdak.

Met betrekking tot het sociale zekerheidssysteem dat van toepassing is op seizoenarbeiders in de agrarische sector, kan gemeld worden dat er speciale regels van toepassing zijn maar dat deze geen prikkel vormen.

Denemarken

Er bestaat geen speciaal belastingsysteem om seizoenarbeid in de Deense agrarische sector aan te trekken. De normale belastingwetgeving is van toepassing. Dit betekent dat arbeidskrachten in de agrarische sector belast worden voor de waarde van huisvesting en maaltijden die door de werkgever worden gegeven. Standaardtarieven zijn van toepassing om de waarde te bepalen. De werkgever mag deze kosten aftrekken.

Ten aanzien van de aanmelding in Brussel voor een confrontatie van de regeling met het EU-verdrag, waar verschillende fracties naar hebben gevraagd. Thans is er niet veel meer te zeggend an dat het onderzoek loopt. Er worden geen problemen verwacht daar het voorstel overeenstemt met de Duitse regeling waarbij zich geen problemen hebben voorgedaan.

4. De werknemersverzekering

De verzekeringsplicht wordt door een groot aantal fracties genoemd. De indieners hebben reeds eerder in deze nota hun visie op dit onderwerp, de te verwachte adviezen en de afweging voor verdere behandeling, gegeven en verwijzen hier kortheidshalve naar.

Het ontbreken van een verplichting voor een arbeidsongevallenverzekering wordt door onder meer de leden van de fracties van de PvdA, het CDA en D66 als een ernstig gemis ervaren. Hierover willen de indieners het volgende opmerker. Gezien de aard van de arbeid, marginale arbeid als aanvulling op andere vormen van inkomsten, is het slechts noodzakelijk om alleen de arbeid zelf te verzekeren en niet de inkomensderving. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de sector zelf. Een werkgever kan middels een particuliere verzekering het risico van arbeidsongevallen dekken. Overwogen is om in het voorstel een verplichting tot verzekeren voor de werkgever op te nemen. Besloten is dit niet te doen daar in de eerste plaats de verantwoordelijkheid bij de sector zelf ligt en in de tweede plaats de ervaring leert dat de sector deze verantwoordelijkheid ook neemt en er verschillende mogelijkheden tot verzekering van arbeidsongevallen worden aangeboden. Ten derde wordt hiermee aangesloten bij de Duitse situatie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de positie van de seizoenwerker juridisch te definiëren. Hiervoor wordt verwezen naar de ingevoegde artikelen 6a het eerste lid waarin is bepaald dat er in het geval van seizoenarbeid geen sprake is van een arbeidsverhouding.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts of een zieke of arbeidsongeschikte seizoenwerker een beroep kan doen op het nieuwe artikel 1638c e.v. BW? Seizoenarbeiders kunnen een beroep doen op het artikel 1638c BW voor zover de werking ervan binnen dit wetsvoorstel valt.

5. Volksverzekeringen en belastingwetten

De leden van de CDA-, de RPF- en de SGP-fractie vragen naar de verhouding met de Scholieren en studentenregeling. Deze twee regelingen blijven naast elkaar bestaan. Studenten en scholieren mogen gebruik van beide regelingen. Wanneer de f 3000 voor Seizoenwerk volgemaakt zijn kan gebruik worden gemaakt van de Scholieren en studentenregeling. De limiet voor de bijverdienste van scholieren en studenten wordt bepaald door de Wet Studiefinanciering waarin een maximum van f 15 000 als bijverdienste is bepaald. In de huidige situatie kan voor het maximaal bedrag seizoenarbeid onder de speciale regeling worden verricht. Door alleen de f 3000-regeling van kracht zou zijn zou dit een vermindering van het aanbod van seizoenwerkers betekenen en dat is juist niet de bedoeling. De maximale bijverdienste wordt niet anders dan thans het geval is de waardoor er geen sprake is van rechtsongelijkheid.

Heeft het 3%-belastingtarief nog andere redenen dan een vergelijking met het buitenland, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Het 3%-tarief dient er voor om de gemaakte kosten van de belastingdienst te dekken, tevens kan het worden gezien als een administratieve belasting en afgeleid daarvan wordt inzicht verschaft in de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de regeling. Op het punt van de financiering is reeds eerder ingegaan. Het 3%-tarief geldt alleen voor de eerste f 3000 die per kalender jaar met seizoenarbeid worden verdient. Wanneer dit bedrag wordt overschreden geldt alleen voor het meerdere het gewone tarief. Hiermee is tevens de vraag van de fractie van GroenLinks over het drempelbedrag beantwoord.

6. Lastenverlichting en deregulering

De leden van de PvdA- en de VVD-fractie vragen naar vragen naar de veranderingen in administratieve lasten. Navraag bij de belastingdienst en de BV TAB leert dat de administratieve lasten in beginsel niet anders zullen zijn dan thans het geval is. Een overzicht van verschillen kan derhalve niet worden gegeven. Ook nu moeten formulieren voor beide instanties worden ingevuld en gegevens worden doorgegeven. De te verwachten administratieve lastenverlichting kan zich op termijn voordoen indien een eenvoudiger registratiesysteem wordt ontworpen door de uitvoeringsorganen. In ieder geval zal de premiecompensatieregeling zoals de regering voorstelt tot een administratieve lastenverzwaring leiden, hetgeen de indieners als ongewenst beschouwen.

7. Budgettaire gevolgen

De leden van de SP-vragen naar de financiële gevolgen wanneer zowel het initiatief als het regeringsvoorstel worden aangenomen. Beide voorstellen zijn los van elkaar ontwikkeld en bij beide voorstellen is ingegaan op de financiële gevolgen. Het samen gaan van beide regelingen zal minder financiële gevolgen hebben dan de eenvoudige optelsom van de financiële gevolgen van de afzonderlijk wetsvoorstellen. Immers beide regelingen kennen een overlap.

8. Handhaafbaarheid

Ten aanzien van de controle en handhaafbaarheid, waar de VVD- en RPF-leden naar vragen, is geen verandering ten opzichte van de huidige situatie te verwachten. Er worden dan ook geen andere problemen verwacht dan die zich nu reeds voordoen. Ook voor de bestaande interim- regels geldt dat de werknemer zelf aan moet geven of hij/zij hier reeds eerder gebruik van gemaakt heeft. Bij twijfel kan informatie worden ingewonnen bij de controlerende instantie.

De fraudemogelijkheden, waar de leden van de GroenLinks-fractie en D66 in geïnteresseerd zijn, zullen eveneens niet anders zijn dan onder de huidige interim-regeling.

9. Artikelgewijze toelichting

De gehele agrarische sector valt onder de regeling door de uitbreiding van het begrip consumptie. Dit in antwoord op vragen van de RPF-fractie.

Ten aanzien van de monitoring en ijkpunten waar de leden van de SGP-fractie naar vragen wordt verwezen naar het antwoord op dezelfde vragen eerder in deze nota. Verbreding van de werkingssfeer, waar de SGP-leden voorts naar vragen, is mogelijk door aanpassing, lees verruiming, van de nieuwe ingevoegde artikelen 6a (lid 2b en lid 3) en 34aa (lid 1 en lid 3).

Op de vraag van de leden van de SP over de termijn van 4 jaar is reeds eerder ingegaan. Om na die vier jaar de regeling buiten werking te stellen moeten alle afzonderlijk onderdelen komen te vervallen.

Van Ardenne-van der Hoeven

Biesheuvel

Reitsma

Naar boven