24 446
Ruimtevaartbeleid

nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2008

Inleiding

De ruimtevaart is in 2008 nationaal en Europees volop in beweging. Onlangs werd succesvol het Europese ruimtelaboratorium Columbus aan het International Space Station (ISS) gekoppeld. Nederlandse bedrijven ontwikkelden de software voor de computers en voor de experimenten voor dit laboratorium. In het ISS staan drie door Nederland gebouwde gloveboxen (experimentenomgevingen). De eerste Europese ruimtevrachtsloep ATV met Nederlandse zonnepanelen is onlangs gelanceerd. Later dit jaar volgen enkele andere ESA-missies zoals Herschel en de aardobservatiesatelliet GOCE met belangrijke Nederlandse bijdragen.

In deze Beleidsbrief ruimtevaart 2008 geef ik u inzicht in de uitgangspunten van de ruimtevaartinspanningen van Nederland in de komende periode. Daarmee is de brief tegelijkertijd een kabinetsreactie op hoofdlijnen op de recente evaluatie van het ruimtevaartbeleid 2001 en het Actieplan Ruimtevaart uit 2004.

Ik bied u de brief aan mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat.

De beleidsevaluatie is gematigd positief over het bereiken van de eerder geformuleerde doelstellingen, maar is tegelijkertijd ook kritisch. Het beleid is – aldus de evaluatie – niet transparant genoeg, bevat te weinig visie en leidt onvoldoende tot scherpe keuzes. Kort samengevat wordt dan ook aanbevolen een duidelijke visie te vormen, heldere keuzes te maken, een adequatere sturing op te zetten en beter te communiceren. Ondanks de kritische teneur van de evaluatie is er naar mijn mening zeker ook reden om positief te zijn over de Nederlandse positie in de ruimtevaart. Nederlands wetenschappelijk ruimteonderzoek staat internationaal in hoog aanzien. Nederland beschikt over kennis en technologische expertises, waar in Europa vraag naar is. De Europese programma’s Galileo en GMES bieden volop mogelijkheden voor industrie en gebruikers in Nederland. Tenslotte huisvest Nederland de belangrijkste ESA-vestiging (ESTeC). Dat geeft ons een bijzondere verantwoordelijkheid, maar schept vooral ook kansen.

Ik neem de conclusies uit de evaluatie ter harte. Ruimtevaart is een wetenschappelijk en technologisch hoogstaand beleidsterrein. Nederland moet daarin een vooraanstaande rol blijven spelen. Daarom wil ik met deze brief, samen met mijn collega’s, een nieuwe impuls geven aan het ruimtevaartbeleid. Ik wil bovendien het rendement van onze investeringen in de ruimtevaart verhogen. Ik ga daartoe kijken of een Innovatieprogramma «gebruik van satellietgegevens» mogelijk is. In deze brief presenteer ik een aangescherpte visie en een helder inhoudelijk afwegingskader op basis waarvan keuzes gemaakt kunnen worden. Daarnaast stel ik voor de uitvoering van het ruimtevaartbeleid anders te organiseren. Zo wil ik samen met alle betrokkenen zorgen voor nieuw elan in de ruimtevaart.

Op basis van het beleid zoals ik dat nu voorstel, zal een meerjarenprogramma ruimtevaart worden ontwikkeld. Een nieuwe organisatie – voorlopig aangeduid als Netherlands Space Office (NSO) – gaat dat programma uitvoeren. Dit NSO zal in ieder geval bestaan uit onderdelen van de huidige uitvoeringsorganisaties NIVR en NWO/SRON (het programmabureau), aangevuld met, overigens bescheiden, capaciteit van het KNMI, dat zich met het nationale aardobservatiebeleid bezighoudt. Het nationaal aardobservatiebeleid is een integraal onderdeel van het ruimtevaartbeleid en moet daarmee in samenhang worden georganiseerd. Meer daarover staat verderop in deze brief onder paragraaf 4 over de organisatie. De contouren van het meerjaren Programma ruimtevaart stuur ik u later dit jaar met daarin ook de voorgestelde Nederlandse inzet voor de ESA-ministersconferentie van november 2008 in Den Haag.

Paragraaf 1 van de brief geeft kort de ontwikkelingen in de afgelopen jaren weer. Paragraaf 2 bevat visie en doelstellingen van de overheid op het gebied van ruimtevaart. Paragraaf 3 geeft inzicht in het inhoudelijke afwegingskader en de te maken keuzes. In paragraaf 4 staat hoe een nieuwe organisatie het beleid gaat uitvoeren. Tot slot wordt kort het vervolgtraject aangegeven.

Bijlage 1 bevat het evaluatierapport en de bijlagen en in bijlage 2 is een rapportage over de activiteiten van 2006–2007 opgenomen.1

1. De ontwikkelingen in het ruimtevaartbeleid 2001–2007

De laatste beleidsbrief over ruimtevaart dateert uit 2001. Sindsdien is de Europese Unie (EU) zich meer en meer gaan interesseren voor ruimtevaartbeleid. De EU toont vooral belangstelling voor het gebruik van ruimtesystemen om daarmee bij te dragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Belangrijke mijlpalen in dat opzicht zijn Galileo (tijd- en plaatsbepaling) en GMES (Global Monitoring for Environment and Security). De afgelopen periode zijn deze programma’s stevig verankerd in Europa.

In 2004 hebben de EU en ESA een samenwerkingsverband gesloten. De samenwerking vindt op ministerieel niveau plaats in de Joint Space Council, een gezamenlijke vergadering van de Raad voor Concurrentiekracht en de ESA Raad. In 2007 is in de Joint Space Council het Europese ruimtevaartbeleid (ESP)2 aanvaard. Het ESP mondt in 2008 uit in het Europees ruimtevaartprogramma. Dat programma vormt de basis waarop ruimtevaartactiviteiten van ESA, EU en van hun respectievelijke lidstaten op elkaar afgestemd worden.

Er waren de afgelopen jaren de nodige hoogtepunten in de Europese ruimtevaart. Bijvoorbeeld de landing van de sonde Huygens op de maan Titan bij Saturnus in 2005, de wetenschappelijke Mars en Venus express missies, de lancering van de aardobservatiesatellieten ENVISAT en METOP, het weer in gebruik nemen van de Ariane 5 raket (2005) en de al eerder genoemde succesvolle lancering van Columbus. Ook de lancering van de eerste Europese ruimtevrachtsloep ATV met voedsel, experimenten en brandstof voor het ISS is een belangrijke gebeurtenis.

Via het in 2001 geformuleerde beleid heeft Nederland bijgedragen aan de Europese ontwikkelingen op het gebied van de onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte, de wetenschap, de industrieel-technologische capaciteiten en de verdere stimulering van het gebruik van ruimtevaartgegevens.

In het Actieplan Ruimtevaart van 20041 is het beleid uit 2001 verder uitgewerkt en aangescherpt. Daarbij werden alle in de ruimtevaart actieve partijen (wetenschap en kennisinstellingen, industrie en gebruikers) betrokken. Het Actieplan legde ook meer nadruk op het operationeel gebruik van ruimtevaartdata. In de tijd dat het Actieplan verscheen, liepen de budgetten voor het Nederlandse ruimtevaartbeleid terug door bezuinigingen, oplopend tot 10 mln structureel in 2007. Door deze bezuinigingen dreigde verslechtering van de Nederlandse industriële positie in Europa. Dit effect werd versterkt doordat andere Europese landen met vergelijkbare posities juist hun budgetten in ESA-verband verhoogden. In 2006 is deze ontwikkeling gekeerd door een budgetverhoging oplopend tot 20 mln structureel vanaf 2008. Eind 2007 heeft u besloten 13 mln van het ruimtevaartbudget eenmalig in te zetten voor andere instrumenten.

De Nederlandse ruimtevaart kende de afgelopen jaren een aantal mooie hoogtepunten. Het in Nederland gebouwde instrument SCIAMACHY levert sinds 2002 op de ENVISAT-satelliet belangrijke gegevens voor de monitoring van het wereldwijde klimaat. Ook het Ozone Monitoring Instrument (OMI) dat op de EOS-AURA (NASA) vliegt, is een Nederlands succes. Zeer geslaagd was daarnaast de reis van de Nederlandse astronaut André Kuipers naar het ISS in 2004. In 2007 leverde Nederland het instrument HIFI af. Dat is het meest gecompliceerde wetenschappelijke ruimte-instrument dat ooit onder Nederlandse leiding is gebouwd. HIFI is bestemd voor de Herschel-missie van ESA, die in de verre ruimte onder andere gaat zoeken naar water. De activiteiten in het Geomatica Business Park krijgen steeds meer momentum, waardoor het commercieel gebruik van ruimtevaartdata in Nederland toeneemt.

De positie van ESTeC werd versterkt doordat terrein voor nieuwe aan ruimtevaart gerelateerde activiteiten beschikbaar kwam en door de vernieuwing van de zetelovereenkomst met ESA.

In 2007 is het ruimtevaartbeleid geëvalueerd. Daarbij is zowel gekeken naar het beleid uit 2001 als naar het Actieplan uit 2004. Het evaluatierapport geeft op hoofdlijnen aan dat de feiten een redelijk positief beeld opleveren, in de zin dat de gestelde doelen zijn behaald, maar is ook kritisch. Het beleid is niet transparant genoeg, bevat te weinig visie en leidt onvoldoende tot keuzes. Er wordt aanbevolen om in de toekomst in het beleid meer keuzes te maken op basis van een inhoudelijk afwegingskader. Beleid en uitvoering moeten meer worden gescheiden. De uitvoering moet via een programmering, cyclisch, voor de lange termijn, transparant en betrouwbaar worden ingericht. De coördinatiemechanismen moeten worden herzien en in dat licht ook de financiële verhoudingen. Tenslotte heeft de communicatie over het beleid te kort geschoten.

In het evaluatierapport worden de aanbevelingen als volgt in samenhang gepresenteerd.

kst-24446-37-1.gif

In deze brief ga ik in op de hoofdpunten uit dit schema. Ik presenteer eerst de visie van het Kabinet, vervolgens het afwegingskader en het keuzeproces daarbinnen. In een meerjarenprogramma ruimtevaart worden het afwegingskader en de keuzes concreet uitgewerkt. Ook het punt van betere communicatie krijgt daarin een duidelijke rol. Organisatorische aanpassingen krijgen vorm in het Netherlands Space Office (NSO).

2. Visie en doelstelling van het ruimtevaartbeleid

Geen enkel Europees land is in staat zelfstandig een complete ruimtevaartinfrastructuur op te bouwen en te onderhouden. Het ruimtevaartbeleid wordt dan ook in Europees verband ontwikkeld en uitgevoerd, door ESA, de Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten (EUMETSAT) en de EU.

Het Europese ruimtevaartbeleid (European Space Policy, ESP)

Nederland stond – als EU-voorzitter in 2004 en als voorzitter van de ESA-ministerraad vanaf 2005 – aan de wieg van het Europese ruimtevaartbeleid. In mei 2007 hebben de lidstaten van EU en ESA het Europese ruimtevaartbeleid bekrachtigd via het aannemen van een gezamenlijke resolutie in de Joint Space Council.

Het Nederlandse kabinet staat volledig achter de Europese ambities. De Nederlandse inspanningen zijn geënt op het Europese beleid en moeten bijdragen aan de daaruit voortvloeiende doelstellingen. In 2001 duidden we dat aan als de «politieke dimensie» van ons beleid: het leveren van een loyale bijdrage aan de Europese ambities, zoals die nu grotendeels verwoord zijn in het ESP.

De Europese strategie legt de nadruk op de bijdrage van de ruimtevaart – via het ontwikkelen van technologie en diensten – aan het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. Ruimtevaart kan ook bijdragen aan oplossingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, veiligheidsbeleid, klimaatverandering en humanitaire hulp. Europa wil een wereldwijde speler blijven op het gebied van ruimtevaarttechnologie(ontwikkeling) entoepassingen met als doel de levenskwaliteit te verbeteren van burgers in Europa en de wereld.

Concreet richt het Europese ruimtevaartbeleid zich op:

• Toepassing van ruimtevaart in grote gebruikersgerichte initiatieven zoals Galileo (plaats- en tijdbepaling) en GMES (milieu en veiligheid).

• Veiligheid en defensie, waarbij militair gebruik van Galileo en GMES alleen is toegestaan zolang geen afbreuk wordt gedaan aan het beginsel dat beide civiele systemen zijn onder civiel toezicht.

• Het garanderen van een onafhankelijke, betrouwbare en kostenefficiënte toegang tot de ruimte door middel van een Europese lanceersector.

• Het benadrukken van het politieke, wetenschappelijke en technologische belang van het ISS en het belang van planetaire exploratie.

• Wetenschappelijke programma’s van wereldniveau en een leidende rol op geselecteerde gebieden van wetenschap en technologieontwikkeling.

• Behoud van een Europese, kostenefficiënte en wereldwijd concurrerende ruimtevaartindustrie, een eerlijke verdeling van activiteiten binnen Europa en een cruciale rol voor het MKB.

• Een stevige positie van Europa in wereldwijde samenwerking om zo de ambities van Europese ruimtevaartprogramma’s zo efficiënt mogelijk te bereiken.

De nationale visie en doelstellingen

De manier waarop Nederland bijdraagt aan de Europese doelstellingen wordt uiteraard bepaald door de onderwerpen op wetenschappelijk, industrieel en technologisch gebied, waar we in excelleren. Die vooraanstaande posities bepalen aan welke activiteiten Nederland in Europees verband deelneemt. In sommige gevallen nemen we zelf initiatieven. Met onze deelname proberen we ook onze excellente posities in stand te houden en verder te versterken.

Zeker zo belangrijk is om ernaar te streven de resultaten van de Europese inspanningen in Nederland zo goed mogelijk te benutten. Het gebruik van ruimtevaartgegevens kan ook in ons land bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. We bevorderen ook de toepassing van in de ruimtevaart ontwikkelde technologie in andere sectoren en activiteiten.

Onze nationale inspanningen zijn er ook op gericht om een goed gastland te zijn en te blijven voor ESTeC, de grootste ESA-vestiging in Europa, omdat hiermee veel (meer) synergie te behalen is.

In de volgende paragraaf staat welke sterke wetenschappelijke posities we kiezen, wat onze bijdrage aan de ruimte-infrastructuur zal zijn en hoe we bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen en onze kansen op dat gebied benutten. Kortom: de keuzes die het Kabinet maakt.

3. Inhoudelijke keuzes en focus

Nederland kan niet over de hele linie in de ruimtevaart vooraanstaand zijn. We moeten heldere keuzes maken en focus en massa aanbrengen. Dat is een centrale aanbeveling in de evaluatie. Aanleiding voor deze aanbeveling is onder meer dat de Nederlandse inzet in ESA-programma’s nogal versnipperd is. De overheid moet zorgen voor een transparant keuzeproces. Daarbij komen verschillende, onderling samenhangende keuzes aan de orde:

• welke accenten leggen we in de ESA-programma’s en andere internationale verplichtingen;

• welke accenten leggen we binnen de domeinen wetenschap, maatschappelijk gebruik en infrastructuur;

• hoe verhouden bijdragen aan Europese activiteiten zich tot nationale activiteiten;

• welke accenten leggen we binnen de industrieel/technologische excellenties.

In de komende maanden gaan we een aantal van die keuzes maken, bijvoorbeeld of we samen met andere landen een nieuw aardobservatie-instrument gaan bouwen (TROPOMI). Dit instrument past in beginsel uitstekend binnen de in Nederland aanwezige wetenschappelijke en technologische expertise op het gebied van instrumentenbouw. Het zal maatschappelijk nuttige informatie leveren over de samenstelling van de atmosfeer en het klimaat.

We moeten die keuzes op een meer heldere en scherpere manier maken dan voorheen. Natuurlijk houden we daarbij rekening met eerder gemaakte keuzes en aangegane verplichtingen. Maar we moeten ook vernieuwen en daar is zeker ruimte voor. Op de ESA-ministerconferentie in november 2008 moeten we aangeven aan welke programma’s ons land de komende jaren deelneemt. Bovendien maken we duidelijk met welke flankerende nationale inspanningen dat gepaard gaat. Ik wil samenhangende keuzes maken, zodat we de beschikbare financiële middelen zo effectief mogelijk benutten.

Keuzes binnen de drie domeinen: wetenschap, maatschappelijk gebruik en infrastructuur

Wetenschap

De KNAW heeft in 2005 het Nederlandse wetenschappelijke ruimteonderzoek geëvalueerd1. In haar advies heeft de KNAW erop gewezen dat bij ruimteonderzoeksprojecten met hun lange looptijd het ontwikkelen van geavanceerde instrumenten via Principal Investigator (PI) rollen van wezenlijk belang is. Op basis daarvan geeft het Kabinet prioriteit aan drie wetenschappelijke onderzoeksgebieden, waarbij de Nederlandse expertise optimaal aansluit bij Europese programma’s. Een vierde onderzoeksgebied uit het advies van de KNAW, (het microgewichtonderzoek) is hiermee geen prioriteit meer. De gekozen prioriteiten zijn:

1. Astronomisch ruimteonderzoek is in Nederland van excellente kwaliteit. Nederland is wereldleider, met name op het gebied van röntgen en infrarood/submillimeterastrofysica, en wil deze positie vasthouden.

2. Nederland scoort zeer goed in het aardgerichte ruimteonderzoek, in het bijzonder op het gebied van atmosfeer en vaste aarde. Nederland wil deze positie, waar mogelijk, verder versterken.

3. De wetenschappelijke interesse in Nederland voor planeetonderzoek groeit, zowel vanuit de aardwetenschappen als vanuit de astronomische gemeenschap. Nederland wil deze wetenschappelijke interesse ondersteunen en uitbouwen tot een internationaal erkende positie.

Maatschappelijk gebruik

In toenemende mate groeit het besef dat benutting van satellietdata belangrijke maatschappelijke meerwaarde kan opleveren. De Europese Unie is sterk gericht op het gebruik van satellietdata. Ook op dit terrein kiest het Kabinet ervoor deel te nemen aan Europese programma’s. Het gaat dan vooral om Galileo en GMES. GMES is tegelijkertijd de Europese bijdrage aan het mondiale initiatief van de «Group on Earth Observations» (GEO). GEO zet zich in voor brede maatschappelijke benutting van satellietdata die wereldwijd beschikbaar zijn en komen. Voor het GMES-programma heeft Nederland lucht en water2 als prioriteiten aangewezen. Daarnaast blijft Nederland investeren in weer en klimaat en zijn er verschillende initiatieven op het gebied van landbouw, verkeer en vervoer.

Infrastructuur

Infrastructuur ten behoeve van ruimtevaart bestaat uit lanceercapaciteit, het International Space Station (ISS) en satellieten. Nederland heeft de afgelopen jaren, vooral via ESA, bijgedragen aan een Europese lanceercapaciteit. Deze capaciteit bestaat uit het ontwikkelen van de Europese familie van lanceervoertuigen (Ariane, Vega en Sojoez), en het onderhouden van een lanceerbasis (Kourou in Frans Guyana). Op verschillende terreinen is er in Europa vraag naar Nederlandse kennis en technologie. Nederland ondersteunt ook bemande ruimtevaart bijvoorbeeld via bijdragen aan de exploitatie van het ISS. De bijdrage van Nederland aan de bouw en het onderhoud van de satellieten, bijvoorbeeld voor Galileo en GMES, valt ook hieronder.

NIVR en SRON, de twee adviseurs van het ruimtevaartbeleid, hebben op basis van het ESA «Technology Master Plan» de industrieel-technologische activiteiten in Nederland in kaart gebracht. Bij het maken van keuzes gaan we uit van bestaande excellenties. Vervolgens kijken we in hoeverre activiteiten bijdragen aan de wetenschappelijke prioriteiten, de doelen voor maatschappelijk gebruik en de infrastructuur. Op dit moment geven we prioriteit aan de volgende drie clusters:

1. (Wetenschappelijke) instrumentenbouw in het bijzonder ten behoeve van atmosfeeronderzoek, astrofysica en planetaire exploratie

2. Satellietonderdelen

3. Onderdelen voor lanceervoertuigen

NIVR en SRON zullen in de aanloop naar de ESA-ministersconferentie een verdere selectie voorstellen op basis van een helder afwegingskader. We zetten daarbij in op behoud van onze vooraanstaande posities. Posities waar Nederlandse partijen slechts een geringe bijdrage leveren, zullen dan vervallen. Mogelijke kandidaten daarvoor lijken bijvoorbeeld hete structuren en vaste brandstoffen. Vanzelfsprekend doen we dit in overleg met de industrieel-technologische partijen. Daarna kijken we hoe de uitkomsten van dit keuzeproces zich verhouden tot de plannen van ESA voor de komende jaren. Samenhang met Europese inspanningen staat immers voorop.

In september 2008 zal ik u informeren over de uitkomsten van dit proces, in combinatie met de Nederlandse inzet bij de ESA-ministersconferentie.

Contouren ruimtevaartprogramma

Het ruimtevaartbeleid krijgt handen en voeten in een meerjarenprogramma ruimtevaart dat in de loop van dit jaar wordt opgesteld. Het nieuwe Netherlands Space Office gaat het programma verder uitwerken en uitvoeren. In 2008 moet een aantal samenhangende beslissingen worden genomen die beslag leggen op de financiële middelen voor de komende periode met gevolgen voor dit programma. Het gaat om:

a De inzet voor de ESA-ministersconferentie 2008

b De optie om het atmosfeermeetinstrument TROPOMI te bouwen

c Nationaal beleid: ondersteuning van de inzet in Europese programma’s en overdracht van technologie

d Stimulering van gebruik

a. De inzet voor de ESA-ministersconferentie

Tijdens de ESA-ministersconferentie op 25 en 26 november 2008 in Den Haag gaat Nederland voor de komende jaren inschrijven in ESA-programma’s. Deze inschrijvingen moeten passen in het inhoudelijk afwegingskader en dragen bij aan de excellenties in de domeinen wetenschap, maatschappelijk gebruik en infrastructuur. Daarnaast moet besloten worden over het zogenaamde «Level of Resources» voor het verplichte ESA Science Programme.

In de afgelopen periode werd ongeveer 70% van het Nederlandse ruimtevaartbudget ingezet via ESA. De keuzes die Nederland daarbij maakt, bepalen dus voor een groot deel de uitvoering van het ruimtevaartbeleid in de komende jaren. Vanaf voorjaar 2008 werken we, op basis van voorstellen van ESA en de bevindingen van NIVR en SRON, aan het bepalen van de inzet voor de ESA-ministersconferentie.

b. De optie om in samenwerking met andere landen het atmosfeermeet-instrument TROPOMI te bouwen

Op dit moment wordt de haalbaarheid onderzocht van de ontwikkeling en bouw – in internationale context – van het atmosfeermeetinstrument TROPOMI. TROPOMI zou de opvolger moeten zijn van de zeer succesvolle instrumenten OMI en SCIAMACHY. Met dit project kan Nederland de expertise op het gebied van instrumentenbouw voor atmosfeermonitoring in stand houden en benutten. TROPOMI kan ook bijdragen aan de Nederlandse wetenschappelijke expertise op het gebied van klimaat en atmosfeeronderzoek Dit instrument draagt ook bij aan het operationeel gebruik van specifieke meetgegevens in weermodellen en t.b.v. luchtkwaliteit. Het zal maatschappelijk nuttige informatie leveren over de samenstelling van de atmosfeer en het klimaat. Als het TROPOMI-project doorgaat zal dat, gezien de kosten, forse gevolgen hebben voor de financiële inzet op andere onderdelen in het ruimtevaartprogramma.

c. Nationaal beleid: ondersteuning van de inzet in Europese programma’s en overdracht van technologie

Nederland wil zo goed mogelijk meedoen in Europese programma’s. Om dat mogelijk te maken zijn ook gerichte nationale inspanningen nodig. We moeten wetenschappelijke gebruikers ondersteunen en helpen bij het voorbereiden van PI rollen. Het ondersteunen van technologieontwikkeling blijft onderdeel van het nationaal beleid. De prioriteiten voor deze ondersteuning worden toegespitst op de concrete keuzes in het nieuwe meerjaren Programma ruimtevaart. Tenslotte willen we bevorderen dat ruimtevaarttechnologieën en -producten die met overheidsinspanningen zijn ontwikkeld, ook buiten de ruimtevaart worden ingezet. Het ruimtevaartprogramma zal instrumenten bevatten om Nederlandse partijen te ondersteunen en overdracht van technologie te bevorderen.

d. Stimulering van gebruik

Het gebruik van ruimtevaartgegevens kan voorzien in een maatschappelijke behoefte. In de telecommunicatie is dat intussen een vertrouwde toepassing voor iedereen. Een trend die zich ook begint af te tekenen op het gebied van navigatie. Voor het gebruik van aardobservatiegegevens is dat, afgezien van meteorologische toepassingen nog in mindere mate het geval. Hoewel «Google Earth» ook op dit terrein vele gebruikers letterlijk meer zicht biedt.

Het ligt in de rede dat ook de overheid het middel ruimtevaart toepast, wanneer zij daarmee effectiever en efficiënter kan opereren. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bestudeert hoe satellietgegevens in zijn beleid en uitvoering kunnen worden gebruikt bijvoorbeeld bij het volgen vanuit de ruimte van veevervoer en in de precisielandbouw. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zet zich in voor het gebruik van ruimtegegevens bij de internationale monitoring van ontbossing. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu steunt handhaafbare afspraken hierover. Ook wil dit ministerie dergelijke afspraken kunnen maken om de duurzaamheid van de productie van biomassa te kunnen vaststellen, o.a. met behulp van satellietdata. De minister van Verkeer en Waterstaat bekijkt de inzet van satelliettechnieken bij het inningsysteem van Anders Betalen voor Mobiliteit. Zoals gezegd sluit het Kabinet via deelname aan GMES en Galileo aan bij een internationale aanpak.

Door de behoefte van de (overheids)gebruiker centraal te stellen kan het ruimtevaartbeleid worden gericht op thema’s, die maatschappelijk relevant zijn. Zo kan ruimtevaart meer worden verankerd in de Nederlandse samenleving. De inzet van ruimtevaartdata wordt gefinancierd door eigen middelen via de beleidsbegrotingen. We moeten kijken hoe we dat vanuit het ruimtevaartbeleid zo goed mogelijk kunnen stimuleren.

Om het gebruik te stimuleren zijn twee randvoorwaarden cruciaal. Ten eerste moeten data zo veel mogelijk vrij beschikbaar en toegankelijk zijn, waarbij misbruik dient te worden voorkomen. Dat bevordert ook innovatie in de ruimtevaartsector. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereidt voorstellen voor over het gebruik van data. Het is de bedoeling het gebruik van ruimtevaartdata daarop te laten aansluiten. Tweede randvoorwaarde is adequate en continue informatievoorziening: partijen moeten goed weten welke data beschikbaar zijn of komen. Alleen dan kunnen zij optimaal inspelen op ontwikkelingen en mogelijkheden vanuit de ruimtevaart.

Ik onderzoek de mogelijkheden om een Innovatieprogramma op te zetten om het gebruik van ruimtevaartdata te vergroten. Zo’n programma moet enerzijds de institutionele toepassing van ruimtevaart bevorderen, anderzijds de commerciële markt voor applicaties met behulp van ruimtevaartdata stimuleren. Op die markt opereert een innovatieve sector met interessante groeikansen bijvoorbeeld door koppeling van ruimtevaartdata aan geo-informatie(systemen). We kunnen die versterken door een beperkte inzet van bestaande financiële middelen, maar vooral ook door goede voorwaarden te scheppen. Een actieve opstelling van Nederland in de EU gericht op een «level playing field» is daarvan onderdeel. Commercieel gebruik kan ook toenemen als we inzetten op keuzes die de keten wetenschap-technologie-gebruik versterken. Tenslotte kunnen departementen als «launching customer» private partijen aansporen om nieuwe diensten en producten te ontwikkelen.

4. Organisatie van het ruimtevaartbeleid

Uit de evaluatie blijkt dat de uitvoering van het ruimtevaartbeleid niet transparant noch efficiënt is georganiseerd. Uit een eerdere benchmark studie naar de organisatie van de uitvoering in het buitenland kwamen de volgende aanbevelingen naar voren:

a. Versterk samenwerking door het ruimtevaartbeleid door één organisatie met de uitvoering te belasten.

b. Zorg voor een door het veld herkende taakverdeling waarbinnen ministeries en uitvoeringsorganisatie tot hun recht komen.

Beleid

Op beleidsniveau ben ik primair verantwoordelijk voor de coördinatie van het ruimtevaartbeleid en draag daarnaast de verantwoordelijkheid voor het domein infrastructuur. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor het wetenschapsdomein, terwijl het maatschappelijke domein een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is van de gebruikersdepartementen zoals Verkeer en Waterstaat (mobiliteit, weer en klimaat), waarbij ik de coördinatie voor mijn rekening neem. Voor de coördinatie van het beleid benut mijn Ministerie de Interdepartementale Commissie Ruimtevaart (ICR). Deze commissie is het inhoudelijk voorportaal voor de besluitvorming via de onderraad richting de Ministerraad.

Uitvoering

Op basis van de benchmarkstudie en de evaluatie hebben de drie departementen – zoals al eerder gezegd – besloten om één ruimtevaartbureau (Netherlands Space Office, NSO) te formeren en daartoe gezamenlijk een taakopdracht uit te werken. Ook andere gebruikersdepartementen kunnen daarbij worden betrokken. Aan de inrichting van het NSO en de onderlinge rolverdeling van alle betrokken partijen wordt nog gewerkt. Het NSO gaat in ieder geval bestaan uit onderdelen van het NIVR, het programmabureau ruimteonderzoek van NWO/SRON en aangevuld met, overigens bescheiden, capaciteit vanuit het KNMI dat zich met nationaal aardobservatiebeleid bezighoudt. Kern van het voorstel is dat het invulling geeft aan de gewenste bundeling van activiteiten voor de uitvoering van het ruimtevaartbeleid. Het mandaat van het NSO zal voldoende mogelijkheden bieden voor een efficiënte uitvoering van het beleid. Door middel van een convenant tussen de betrokken bewindslieden en de betrokken partijen (zoals NWO) zal het NSO worden opgericht.

Het NSO gaat bijdragen aan de beleidsvoorbereiding en zal het meerjaren Programma ruimtevaart uitwerken en uitvoeren. Daarnaast krijgt het NSO een belangrijke functie in het verbeteren van de communicatie tussen overheid, industrie, kennisinstellingen, dienstverleners en de communicatie naar het publiek. Dat alles leidt tot grotere slagvaardigheid, meer synergie, een herkenbaar gezicht voor het veld en één gesprekspartner voor de overheid. En daardoor tot een effectiever ruimtevaartbeleid.

5. Vervolgtraject

In een brief in september 2008 zal ik u samenhangend en meer gedetailleerd informeren over de inzet voor de ESA-ministersconferentie, de besluitvorming rondom TROPOMI, de uitwerking van het nationale beleid en de inrichting van het NSO. Deze brief zal ook een uitgewerkt financieel meerjarenoverzicht bevatten. Om daarbij zo goed mogelijk rekening te kunnen houden met de inbreng van de Kamer stel ik het op prijs met u te overleggen over deze beleidsbrief.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Raad 10037/7.

XNoot
1

Kamerstuk nr 24 446, nr. 27.

XNoot
1

Kamerstuk nr. 24 446, nr. 33, bijlage 5.

XNoot
2

Brief Minister van VenW, 22 november 2004, TK 24 446, nr. 28.

Naar boven